doomsday

Doomsday:
7 juni 2009?

Zullen, na de systeembanken, ook de systeempartijen omvallen op 7 juni? En zou dat wel zo erg zijn als we denken te moeten vrezen? Kan men er oorzaken voor aanwijzen en vervolgens, zijn er remedies?


Boontje komt om zijn loontje?

Het blijft verbazen, politici die zonder veel waardigheid met elkaar in de clinch gaan over allerlei kwesties, maar met slechts een doel, de anderen uitschakelen en onmogelijk maken. De oorlog van allen tegen allen lijkt in de politiek de corebusiness geworden en dat stemt ons tot nadenken. Het is maar dat journalisten en spindoctors dit proces steeds weer versterken, door zich zelden diepgaand over de kwesties te buigen en vooral de posities van de protagonisten te bekijken.
Politici die het eindelijk niet willen, kunnen zich alleen handhaven als zij die strijd aangaan, binnen de eigen partij, tegenover de andere collegae en uiteraard moeten ze ook nog eens de journalisten en andere media-actoren kunnen bespelen en overtuigen. Dat geeft aan de politiek een cachet dat stilaan de inzet van de zaak zelf overschaduwt.

De vraag is of de burgers zich nog betrokken weten bij deze ontwikkeling en of zij terecht vragen stellen bij de betrouwbaarheid van de politici. In die zin heb ik op een ander moment gepoogd aan te geven dat de val van de regering Leterme eindelijk een schande genoemd moet worden, omdat we tot het besluit kwamen dat de feiten die hem ten laste gelegd werden: het schenden van het principe van de scheiding der machten en het proberen beïnvloeden van de zetelende rechters die over een eenzijdig verzoekschrift in beroep hadden te oordelen. Het opnieuw onderhandelen van de overname door BNP-Paribas heeft aangetoond dat het verzoekschrift zelf een element was in een strijd, maar ook dat men wel degelijk het publiek belang voor ogen heeft, toch zeker in hoofde van de regering. De krijtlijnen lieten noch laten veel ruimte, maar het moet duidelijk zijn dat die marges redelijk aangewend zijn.

Inderdaad, zochten we aan te geven dat het beeld van de politiek zoals die nu bedreven wordt, belabberd lijkt, dan moeten we aangeven dat het in de praktijk van alledag, in de discussies in de gremia, regering, kern, parlement, nog wel om de oplossing van de hangende kwesties gaat. Alleen, we merken ook dat dit de verslaggeving echt wel problematisch blijft en bovendien dat de inzet van de debatten, bijvoorbeeld omtrent onderwijs niet leidt tot diepgaande gedachtewisselingen.

Bij wijze van voorbeeld

Sinds 1988 kan de Vlaamse regering over onderwijs beleid voeren, al was voordien al een feitelijke communautarisering binnen de unitaire regering doorgevoerd. Maar vooral vanaf 1995 zien we dat het onderwijs voor de Vlaamse regering een domein is waar zeer actief is opgetreden.

De ene peiler waarop het beleid gestoeld is, betreft het bevorderen van het talent dat zich aandient; de tweede peiler betreft het probleem dat niet iedereen voldoende aan de bak komt, reden waarom men het gelijke onderwijskansenbeleid heeft ontwikkeld. Een derde peiler betreft dan het zo goed mogelijk voorbereiden van de leerlingen voor de arbeidsmarkt.
Hoezeer deze beleidsopties uitermate belangrijk zijn, zien we dat er fundamenteel ongenoegen over bestaat bij leerkrachten en ouders. Problematisch blijkt dat het onderwijs niet voldoende gericht lijkt op het ontplooien van een intellectueel leven van de leerlingen. Men stelt vast dat de gerichtheid op de arbeidsmarkt in verschillende opzichten een verengen van het onderwijsgebeuren met zich brengt.

Maar als hier mensen tegenin gaan, zoals Mark Hullebus krijgen ze onmiddellijk het brandmerk conservatief te zijn. De vraag of talenonderwijs alleen maar kan gaan over het leren kopen van een brood in de Rue Saint-Dénis in Parijs, maar niet over de ontmoeting met Arthur Rimbaud, Stéphane Malarmé en de vele anderen, maar ook de Duitse en Angelsaksische literatuur in de oorspronkelijke taal, de eigen literatuur in het Nederlands. Uiteraard kan en zal de leerkracht ook aandacht besteden aan nieuwe publicaties, om de leerlingen de basis mee te geven voor een eigen afweging van wat goed en mooi, interessant is.

De plaats van de klassieken, in de betekenis die Johann Wolfgang Goethe eraan heeft gegeven in
het onderwijs staat niet meer ter discussie, dat wil zeggen, die zijn afgevoerd, terwijl dat zonder meer verschraling moet heten. Kennis van kunst en leren kunst waarderen vormt ook een probleem. Het ene, de kennis van stijlen en stromingen, van grootse werken, kan niet anders door een goed aangebrachte synthese vanwege de bevoegde leerkracht. Maar diezelfde leerkracht kan er zich niet toe beperken, hij of zij dient ook de leerlingen, vooral zij die er van huize uit niet mee vertrouwd werden of worden gemaakt de toegang te openen om kunst te ervaren als iets dat hun leven kan verrijken. Men kan hier tegenin brengen dat dit wel zeer veel gewicht geeft aan de hoge cultuur en dat men ook voor de populaire cultuur aandacht dient te besteden. Me dunkt dat leerlingen in hun dagelijkse bestaan wel degelijk met die populaire cultuur in aanraking komen. Wat wel opvalt dat de “klassieken” uit de rock- en popcultuur vergeten raken. Maar ook hier zou men op de inspanningen van de leerkrachten kunnen rekenen. Want een te strak leerplan enerzijds en de eindtermen die de overheid oplegt om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken, dragen er ook toe bij dat het klasgebeuren en de interactie tussen leerlingen en leerkrachten als een dynamisch en vormend proces van voortschrijdend inzicht uit de aandacht verdwijnt.

Het algemene beeld van het onderwijs bij ouders, maar ook bij de stakeholders van het onderwijs niet voldoende voorwerp van gesprek en discussie staat. Hoewel het er niet altijd de schijn van heeft, zien we dat het onderwijzend personeel wel degelijk nog steeds hoog aangeschreven staan en betrouwbaar blijken. Maar ook kan men maar moeilijk voorbij aan de vaststelling dat de discussies over onderwijs en de beleidsopties niet altijd het publiek bereiken, wel maatregelen, die dan anders aangevoeld en vooral ingevuld worden dan bedoeld, zodat het onderwijs onder vuur ligt, ook als het eens niet nodig is.

Het voorbeeld van dit beleidsdomein laat ons ook toe een ander aspect van het probleem aan te geven. Een paar jaar geleden was plots ene Richards Florida de held van de dag: hij had bedacht dat de steden de centra van creativiteit en inventiviteit en modernisme bleken. Maar niemand merkte op dat bijvoorbeeld vele grote Amerikaanse steden, Chicago, NY of LA eindelijk ontvolkt zijn en zeker de middenklasse niet meer downtown komt. Het opzet van Florida was op zich best interessant, maar zijn visie op creativiteit was beperkt tot lifestyle. Tevergeefs zochten we naar aanwijzingen dat de wetenschappen en de wetenschappelijke activiteit in dat plaatje zouden passen. Toch waren er excellenties in de Vlaamse regering die zich op deze auteur verlieten. Het gaf hen een aureool van jeugdige creativiteit, maar het vormde eens te meer een aanwijzing bij een geschoold publiek van de schraalheid bij het politieke kruim. Nog meer stof tot nadenken geeft het gegeven dat men sommige auteurs wel en andere nauwelijks de moeite waard acht, zodat de verenging van de geesten onomkeerbaar lijkt te zijn. Iemand als Richard Sennett komt er in dit opzicht bekaaid af.

Het georganiseerde conflict

Maar de doodsteek voor de politiek en voor de klassieke stromingen was en is naar ons inzicht het toegenomen geloof dat politiek bedrijven een kwestie van strijden en strijdvaardigheid is. Laten we wel wezen: politiek gaat inderdaad om macht, maar in een democratie blijft dat een bijzonder engdenkende benadering. Het gaat er ook om die macht te hanteren en voor de burgers en de samenleving, de natie, de mogelijkheden tot welvaart en ontplooiing te bieden. Het gaat erom dat de strijd niet meer rond de verkiezingen alleen gestreden wordt, maar elke dag,vanaf dag 1 na de verkiezingen aanvangt, met de gekende gevolgen. Goed bestuur en een volwassen debat zijn quasi onmogelijk. Gelijkhebberig optreden in hoofde van meerderheid en oppositie maken niet veel indruk, maar niemand mag zich zogenaamd zwak tonen, terwijl duidelijk is bij het publiek dat de strijd de behandeling van de kwestie overschaduwt. Bijvoorbeeld de discussie over de uitbouw van een goed staatsapparaat dat met de nodige zuinigheid de taken die de overheid te dragen heeft, blijft steken in een cijfermatige benadering. Daarom: kan men nog geloven in de goede trouw van de politici die zich ter zake uitlaten en visies ventileren?

Aandacht voor de inzet en inhoud

Bekijken we de discussie over de staatshervorming van de afgelopen drie jaar, te beginnen met de beruchte uitzending “Bye Bye Belgium” op RTBf, dan moeten we vaststellen dat dit debat zelden over de onbestuurbaarheid ging noch over het feit dat Vlaanderen in het politieke bedrijf in de Wetstraat de indruk had dat het algemeen belang naar behoren behandeld werd.
Sindsdien is de discussie vooral bits verlopen, waarbij juist het feit hardnekkig vermeden werd en wordt dat Vlaanderen niet meer wil leven in een bestel dat de afwegingen niet meer kan legitimeren, we denken aan het dispuut over de zorgverzekering, over de studies geneeskunde, over het jeugdsanctierecht, immigratie en integratie…

Het debat werd bits gevoerd, ook binnen Vlaanderen, maar de toon leek soms belangrijker dan de argumenten, want men moest België behouden, omdat Vlaanderen al te rechts is en egoïstisch en wat al niet meer aan schandelijks vertegenwoordigt. Schrijvers, kunstenaars, academici nemen hier posities in, waarbij ze voorwenden dat Vlaanderen niet in staat zou zijn op een volwassen manier tot behoorlijke besluitvorming te komen. Maar inzake cultuurbeleid, inzake onderwijs en wat we patriottisme zouden willen noemen, voert Vlaanderen met een zekere vasthoudendheid net het beleid dat deze mensen, die een verdere staatshervorming niet zien zitten, na aan het hart ligt. Het is een van de contradicties waardoor de politiek en het publieke debat zich ongeloofwaardig maken en te veel ruimte geven aan populisme.

Te zwaarmoedig moet men niet zijn

Kan het zijn dat deze analyse te zwartgallig uitvalt? Laten we ons niet te veel begoochelingen maken, want politici en media hebben een klimaat geschapen waarin de afkeer van de politiek scherper aan de orde kwam, dan reeds het geval was. We weten dat de vierde macht zich niet graag laat ondervragen over haar rol in de samenleving. De zelfgenoegzaamheid komt ons soms storend voor, want het blijft bizar dat de journalist geen fouten zou kunnen maken, noch ter goeder trouw, wat te vergeven valt, maar ook helaas, met enige moedwil.
Het centrale punt van kritiek, als het over politieke journalistiek gaat, blijft de opvatting bij journalisten dat de politieke strijd van allen tegen allen de kern van de politiek zou zijn en dat de democratie hoogstens de vreedzame strijd, maar niet minder de strijd als bestaansreden heeft. Dat klopt alleen al daarom niet, dat in principe de politici, de protagonisten zelf in de eerste burgers zijn, die delen in het wel en wee van hun medeburgers. Maar ook die medeburgers zijn actoren en nu die steeds mondiger worden, lijkt het soms leuk de beroepspolitici en de belanghebbende burgers met elkaar te confronteren, ook als die burgers zich perfect van de strijdmiddelen bewust blijken, zodat het debat opnieuw een arena wordt. Van St®aten generaal tot het Groot Gedelf, merkt men dat spinnen en verleiding van de publieke opinie goed verzorgd wordt, maar dat het eeuwige slachtoffer, de waarheid opnieuw een ondergeschoven zusje krijgt, de leugen. Zoals in het debat over GGT en GGO blijkt, ziet men hoe organisaties ons voortdurend bekogelen met deeltjes informatie, met angstaanjagende informatie, zonder dat we aan de weet komen wat de werkelijke baten en de werkelijke risico’s zijn. We betreuren dan ook dat de media van magazines tot televisie niet altijd voldoende afstand nemen van hun bronnen en soms maar al te graag de confrontatie aanjagen. Overigens, hoe breder het publiek is dat men wil bereiken, des te minder het medium de rol van mediator opneemt om het publiek evenwichtig te informeren en niet om angst dan wel afkeer onder het publiek te versterken. Moet men dan niet wat zwaarmoedig worden?

Verwachtingen

Willen we die zwaarmoedigheid van ons afschudden, dan is het nodig dat we ons bewust zijn en blijven van de grote mogelijkheden die onze democratie te bieden heeft, maar dat het niet werkt als we ons echt democratisch opstellen. En dat betekent nu eens niet, zoals links ons telkens voorhoudt, dat we ons alleen met de armoede en rechtvaardigheid alleen moeten bezig houden, maar met het algemeen belang.

Men kan blijven beweren dat er alleen groepsbelangen, klassebelangen bestaan, nationale belangen, maar geen algemeen belang. Weliswaar zal de inbreng van groepen, partijen in onderdelen en hoofdlijnen een bepaald aspect van de publieke zaak naar voor brengen, maar zoals de Amerikaanse politieke geschiedenis van de afgelopen 40 jaar heeft laten zien, kan men niet zomaar een bepaalde opvatting alleen laten prevaleren. Of het nu het neoconservatisme, het communisme in Rusland of een andere, op zeker moment raakt de benadering van problemen en dus het beleid uit balans. We zijn inderdaad als individu en als samenleving niet altijd in staat alternatieven te zien voor wat we als juist beschouwen, maar juist de democratie laat toe dat we de discussie ten gronde kunnen aanvatten en doordringend voeren. Niet om gelijk te hebben, al hebben we dat de laatste tijd wel een keer te vaak als strijdmiddel te horen om de ironie ervan niet te doorzien.

Het volk is niet dom

Het valt op dat er zich een elite heeft gevormd die zich vooral niet als elite wil zien, maar toch ook weer er niet in slaagt zich over het volk in positieve zin uit te laten. Soms kan dit wel, zoals de burgemeester van Dendermonde deze week liet zien. Maar het volk is geen klootjesvolk, is goed geschoold en best in staat als het nodig is ook al eens het persoonlijke belang te overstijgen, als het er niet voortdurend op gewezen wordt dat anderen, met op kop politici zelf, precies dat persoonlijke belang centraal te stellen.

Maar het volk is ook niet dom en zal van die boer geen eieren meer lusten die hen, vooral de middenklasse voortdurend negeert. We geven inderdaad aan dat men nu toch eens het taboe dat op het burgerlijke en burgerschap rust, moet herbekijken. Al kan men natuurlijk wel eens bekrompenheid en engdenkendheid bespeuren bij die burgerij, maar de dynamiek, de plichtsbetrachting en zelfs een avonturiersgeest is de burgerij niet vreemd.

Ook is de burgerij wel degelijk betrokken bij het beleid, al zal men daar niet alle energie in stoppen, omdat men doorgaans ook met een eigen metier bezig is. Maar deze mensen, of het nu beenhouwers, artsen of ondernemers zijn in een KMO, zij weten wel degelijk dat goed beleid van groot belang is. Over het algemeen kan men toch inzien dat deze mensen verwachten dat de overheid hen toelaat of de mogelijkheden biedt hun metier in de beste omstandigheden uit te voeren. Maar overdreven bemoeienis kan men moeilijk aanvaarden, net echter als het verstoren van de markt, door bijvoorbeeld onderhuids het grootbedrijf te steunen, die voor de ondernemende burger teveel macht krijgen.

Tot slot moeten we stellen dat de overheid noch journalisten het zich kunnen veroorloven de mensen te willen kneden naar een zeker beeld en gelijkenis. Let wel, mensen zelf vormen zich en elkaar, maar eindelijk moet men inzien dat in ons bestel die vrijheid de kwaliteit van het samenleving bevordert. Men kan niet blijven pretenderen dat die burgers alleen maar beperkt inzicht hebben in de grote problemen waar politici mee bezig zijn. Kranten mogen best dunner zijn, maar de informatie die men brengt, over wetenschappelijk onderzoek, over economie, kunst en cultuur kan men meer uitgesproken keuzes maken. Men beperkt dan misschien het aantal gegadigden maar dat laat dan weer ruimte aan andere media om hun bijdrage aan het debat te leveren. Want in feite zijn we steeds meer in de greep van een beperkter aantal titels en ja, Ché zal wel eens een politicus interviewen, maar in werkelijkheid hebben we nog weinig bladen, maandbladen die maatschappelijke ontwikkelingen screenen. Eerlijk is eerlijk, je hebt Streven, Ons Erfdeel, Samenleving en politiek, maar we hebben de indruk dat hun bereik beperkt is.

Geen Doomsday

De vrees koesteren dat het op 7 juni tot een verkiezing komt waarvan de politici niet meer weten hoe ze tot goed beleid kunnen komen, kan men niet als zwartgallig beschouwen. Die vrees komt voort uit de vaststelling dat het politieke klimaat bij de burgers tot een zekere moedeloosheid aanleiding geeft. Het komt ons ook voor dat we eindelijk geen plannen voor de toekomst meer maken. Het gaat om bijvoorbeeld het oplossen van de vergrijzing, terwijl die vergrijzing niet enkel een probleem genoemd kan worden. Het gaat om het klimaatprobleem, terwijl we ons ook kunnen afvragen hoe we in de toekomst met water, delfstoffen, het genetisch materiaal van planten en dieren zinvolle vernieuwing kunnen ondernemen. De klimaatdiscussie doen we hier niet over, maar we moeten niet alleen proberen de klimaatverandering terug te draaien, want dan vigeert de angst voor verandering. Het is mogelijk en denkbaar die klimaatverandering te bekijken als een uitdaging om een beter leefbare aarde mogelijk te maken. We hechten niet aan vooruitgangsoptimisme, wel menen we dat we bedachtzaam met grondstoffen, met kennis moeten omspringen.

Daaraan aandacht besteden, zonder altijd de onmiddellijke gevoeligheden van de mensen aan te spreken, zeg maar de angst en het doemdenken, lijkt ons de beste benadering om het politieke klimaat te verbeteren, want daar moeten we onze aandacht wel onverkort aan wijden en kunnen we wel resultaten boeken. Maar dan zijn het niet enkel journalisten en politici die verantwoordelijk zijn, maar ook burgers die betrokken zijn.

Bart Haers
zaterdag 31 januari 2009

Reacties

Populaire posts