Ambachtsman

Recensie

Aspecten van een vergeten notie:
de ambachtsman


Richard Sennett. De Ambachtsman, De mens als maker. 
Paperback

Omvang: 336 Blz.
ISBN: 9789029082679
Prijs: € 24,90
Catalogus: Zomer 2008
Fonds: Non-fictie
Verschenen: September 2008
Bij Meulenhoff

In tijden van diepgaande en onoverzienbare crisis is het de moeite waard aspecten van onze beschaving opnieuw te bekijken omdat het andere facetten van het vermogen van mensen om dingen te maken opnieuw bekijkt. Het belangrijkste aspect van het boek, willen we als stelling ook onderschrijven: zoals Hephaestos, de god en smid met de klompvoet was niet trots op zichzelf, maar wel op zijn smeedwerk, zijn realisaties, zo dienen we ons niet zelf zo graag interessant te laten vinden; wat we maken, scheppen heeft des te meer belang. De mens achter het werk? Ach, laat maar, het is een mens die ook wat anoniem mag blijven. Voor ons betekent dat onder meer dat we zoiets als nederige superioriteit mogen betrachten, maar dat onze persoon minder gewicht hoort te hebben dan het werk van onze handen óf ons hoofd.
Linuxprogrammeurs situeert Sennett bij ambachtslui, in die betekenis dat zij het resultaat van hun werk delen in een open systeem en dus een expertise beoefenen dat sociaal georganiseerd is. Het is zoals in het atelier van de glasblazer of de edelsmid, die in vroeger eeuwen de leerjongens en de gezellen onder het waakzame oog van de meester hun ambacht onder de knie kregen en verbeterden, waarbij de gezellen van het oplossen van problemen verder gingen en problemen leerden te zien.
De kunstenaar, zo lezen we verder is het type van de ambachtsman dat meer op eigen gezag te werk gaat en na een leertijd zelf gaat scheppen. Maar toch blijft de ambachtsman in de kunstenaar aanwezig, al is het dan niet altijd goed mogelijk de geheimen van het eigen kunnen door te geven. Maar dat geldt dan ook weer voor een aantal opmerkelijke vioolbouwers, Stradivarius en De Gesu, die hun geheim van vioolbouw mee in het graf namen. Ook de pocherige Cellini, althans pocherig over zijn prestaties met dames, was tot ongemene staaltjes van goud- en zilversmeedwerk in staat; over zijn prestatie als ambachtsman was hij trots, zonder zichzelf te hoog in te schatten, al behoort hij al tot nieuwe mens van de Renaissance.
Een ander opvallend element in het verhaal over de ambachtsman is wat Sennett zegt over de manier waarop in de UK de National Health Service met de kennis van de artsen en verplegers omgaat, dat wil zeggen, die vaardigheid en betrokkenheid bij de patiënten middels procedures onderuit haalt. Op congressen leggen experten hoe het werk zou moeten afgehandeld worden, zonder dat met de praktijk van de artsen en verpleegkundigen rekening gehouden wordt. Het is wellicht wat ook op andere domeinen aan de gang is, in het onderwijs, in de relaties tussen managers en ingenieurs en zelfs in het ambtelijke kader aan de hand is. We kunnen en moeten ons wel afvragen of die vorm van expertise, aldus de auteur echt wel aanleiding geeft tot vormen van arbeid die de persoon in kwestie trots maken kan over het werk dat hij of zij verricht.
Bijna even opvallend is een andere kwestie, de ethiek. In een opvallende kwestie, het Los Alamosproject kwamen de bedenkingen naderhand, maar niet bij alle betrokkenen; Einstein en anderen stelden zich na Hiroshima vragen over de omvang van het wapen dat zij hadden gemaakt, anderen, zoals Euard Teller die na Los Alamos meewerkte aan het project van de waterstofbom.
Er ontstaat dus een debat over de kwestie hoe we bij ons handelen vragen stellen over wat we aan het doen zijn. Het kan zijn dat we zo geraakt zijn door wat de machines kunnen, dat we de gevolgen ervan niet kunnen overzien. Henry James had bedenkingen over de relatie tussen doel en middel en het belang van de Erlebnis, weten hoe het voelt.
Het pragmatisme van Richard Sennett zet vraagtekens bij de idee van Hannah Arendt dat politiek de arbeid zou ontstijgen. Het komt ons voor dat we hier voor twee benaderingen staan die elk op zich waardevol zijn, maar dat ten aanzien van een centraal probleem in de arbeidsverhoudingen de benadering van Richard Sennett inderdaad van groot belang is. Het politieke overstijgt de arbeid niet in die zin dat het zeker vandaag, waar een grote ambtelijke verwerking en expertise de besluitvorming, zowel op het niveau van de beleidsvoorbereiding als in de uitvoering aan de orde zijn. Alleen blijkt het wel eens moeilijk gaande dit proces de kritische vragen te stellen, niet over taktiek, niet over strategie ten aanzien van de tegenstanders, maar ten aanzien van de maatschappelijke gevolgen van beleidsbeslissingen.
Men kan dit het beste zien in de discussies over grote projecten, waarbij men nu wel gaat spreken over het maatschappelijk draagvlak, maar vergeet hiervoor het nodige te doen, dat wil zeggen ervoor te zorgen dat mensen die het willen vatten en tot een overtuiging komen ook aangesproken worden. Dit vormt naar ons inzicht een belangrijke aanvulling bij Hannah Arendt. Het verschil in visie ligt overigens besloten in de problematiek die Arendt zelf heeft aangestipt in haar vragen over oordeel en verantwoordelijkheid, waar ze stelt dat ethiek niet enkel gaat over het al of niet doden, al of niet moorden, zoals Plato suggereerde, maar net omgekeerd, dat ethiek zich uitstrekt over het nadenken bij het handelen en niet achteraf, iets waar Sennett dan weer grote aandacht voor weet op te brengen. .
Belangrijk is echter dat we inzien dat we niet zomaar werken, maar dat het werken via een lange tijd van rijpen en inslijten, een beroep wordt. Het valt ons op dat we vandaag die term nog nauwelijks aanwenden om onze bezigheden te typeren. Nu goed, de idee van arbeid is vandaag dan ook vooral van belang om niet ten laste te zijn van de sociale zekerheid, te voorzien in de reserves van de pensioenen en misschien, heel misschien een beetje arbeidsvreugde, maar een beroep, nee, dat hebben we niet meer. Professionalisme is dan weer niet van de lucht, terwijl dat een zeer ambigue betekenis krijgt, als we zien dat het toegepast wordt tot het terrein van het oudste beroep op aarde.
Ons komt dat bizar voor omdat dit een heel perspectief afsluit voor ons bestaan: we komen er niet meer toe een bestemming te geven aan ons werken, aan creativiteit. Tegelijk stemmen we volmondig in met Richard Sennett dat om die reden het streven naar perfectie misschien niet zo een goede idee is. Dat wil zeggen, de perfectie is het resultaat van lange tijd het verrichten van handelingen, of het nu glasblazen is of om chirurgische ingrepen gaat, men bereikt dan resultaten die uitstijgen boven het gewone, zoals Cellini, de edelsmid liet zien, maar het is niet zo dat de perfectie, of wat we nu noemen, excellentie, besteld kan worden.
Het hele tractaat van Richard Sennett komt ons voor als een eerherstel van het leren en steeds verder perfectioneren van bewegingen, met de handen, het vatten en het loslaten, tot men zelf nieuwe mogelijkheden gaat het ontdekken. Inderdaad bereikt de leerling en later de gezel op zeker ogenblik het stadium dat hij of zij problemen kan maken, die men dan kan oplossen. Het is een geest die in het actuele discours, in de vele teksten en slogans over hervormingen van het universitair onderwijs, het onderwijs in algemene zin verloren is gegaan. Het betekent meteen ook dat de bejegening aan de ene kant “bekende Vlamingen” en aan de andere kant de zogenaamde gewone Vlaming, om voor onze contreien te spreken, helemaal uit balans is geraakt. Het gaat er ook om dat we niet meer bezig zijn met het werk, maar met mensen, terwijl juist het werk van de mens van belang is. Het klinkt allicht te streng als we de visie op Hephaistos naar voor schuiven als een betere attitude dan het te koop lopen met eigen vermeende talenten. Ach, natuurlijk zijn er mensen bekend die ons ook echt belangrijk toeschijnen, maar doorgaans hebben die bv’s niet zo heel veel meer te vertellen dan een anonieme docent Franse taalkunde aan de universiteit of een ambtenaar bij de Vlaamse Gemeenschap.
Ten gronde is het dan ook tijd dat we niet langer a priori uitgaan van macro-economische data, die in feite mensen en handelen in de schaduw stellen. Het gaat niet om het afwijzen van abstract denken, maar om de kwaliteit van leven van mensen opnieuw centraal te stellen. Daarin speelt mee dat we trots kunnen halen uit ons werk, wat we in een prestatiegerichte markteconomie verloren zien gaan. Mensen verliezen greep op hun werk en op hun bijdrage, vooral als, zoals nu het geval is, blijkt dat bestuurders van bedrijven een strikt beleid van winstmaximalisatie moeten nastreven, anders komen de aandeelhouders in opstand, waarbij de duurzaamheid van het bedrijf minder doorweegt dan de aandeelhouderswaarde. Men heeft de laatste maanden veel gesproken over een verschil tussen financiële instellingen, c.q. banken, verzekeringen, beleggingsfondsen in alle maten en gewichten, en aan de andere kant de reële economie. Ook dit is raddraaierij, want de financiële economie is op alle mogelijke manieren verbonden met die reële economie. Het omvallen van Fortis, met de spaartegoeden, om nog te zwijgen van de verdwenen aandeelhouderswaarde, maakt dat dit mensen in hun inkomen, bestedingen, in de kijk op de toekomst diep heeft ingegrepen.
Zou het anders zijn mochten we opnieuw meer een ambachtelijke benadering van arbeid als een betere benadering zouden zien. Nu, de industriële revolutie heeft veel welvaart gecreëerd en zo is veel meer mogelijk gebleken van wat voorheen onder meer Diderot en anderen in de achttiende eeuw hadden durven en kunnen dromen. Die moderniteit afwijzen zou dom en eenzijdig zijn, die moderniteit opnieuw vorm geven daarentegen lijkt ons vandaag meer dan ooit een opdracht waar we ons met hart en ziel kunnen inzetten. Hoe dat concreet in zijn werk zou gaan, zou wellicht voorwerp van studie kunnen zijn, maar daar geloven we eerlijk gezegd niet meer zo in. We geloven uiteraard wel in studie, maar de experten dienen uit een enge logica van sociologie of pedagogie te treden en te begrijpen dat mensen hoe dan ook leven, of zij daar nu hun donkere dan wel welwillende gedachten bij hebben. In deze optiek biedt het werk van Sennett wel degelijk perspectieven, onder meer met zijn pleidooi voor pragmatisme. Het gaat om een nadenkend handelen, zoals we al aangaven. Het gaat om het aanraken en het loslaten, met vaardigheid, met een zekerheid van de ingesleten gebaren, ook in het denken, waarbij niet zozeer de vermeende cartesiaanse zekerheid aan de orde is, maar het durven denken omdat we weten dat we in principe binnen de context van gedeelde kennis niet zomaar om het even wat zouden denken. Tot slot gaat het om zien van problemen, zelfs soms een uitproberen van een gedachte, wel wetende dat het bij die gedachte kan blijven.
In de sociologie zien we dat men die wijze van denken in wezen los gelaten heeft, maar ook in andere wetenschappen lijkt het onderzoek, het zien van problemen zeer onderhevig aan modern management, waarbij het ambachtelijke, dat iemand als Charles Darwin, maar ook Einstein aan de dag heeft gelegd. Men zal, in de sociologie theoretische concepten ontwerpen, waaraan men vervolgens de realiteit wil aanpassen. Het is wat kort door de bocht, maar de wijze waarop men over armoede spreekt laat zien dat men de persoonlijke beleving van armoede, of solidariteit niet meer op het oog heeft, al doet men nog zo vaak beroep op ervaringsdeskundigen inzake armoede. Sociologen zien niet goed hoe de meesters in het ambacht die opbrachten met hun leerlingen, gezellen en gelijken beleven, wat net de sterkte is van deze socioloog, Richard Sennett. Het proces zelf van het leren, dat de leerling te doorlopen had, was niet op uitbuiting gebaseerd, maar juist op het geleidelijk inslijten van handelingen en het volledige proces besloeg ongeveer 10.000 uren. Verdeeld over 7 jaar lijkt dat nog veel want het komt neer op 1428,5714 uren per jaar. Op weekbasis zou dat 27 uur zijn, gesteld dat men 52 weken per jaar werken, maar in termen van een werkjaar van 270 dagen, komen we uit op iets meer dan 5 uur per dag. Arbeid is dus niet zo allesoverheersend als we geneigd zijn om te denken. Bovendien zien we dat de meester zijn leerlingen echt wel moet bijstaan en de kans geven om te leren, dat is hij als plaatsvervangende ouder, vader wel verplicht. Het komt er dus op neer dat ons beeld over ambacht, ook in sociaal opzicht anders in elkaar steekt dan ons is voorgekauwd.
We kunnen deze verkenning van “Ambachtsman” het beste afsluiten met de gedachte dat we met toewijding ons bestaan heel rijk kunnen maken. We hoeven onder ambachtelijkheid niet alleen folkloristische weeftechnieken of pottenbakken te verstaan, want het bereik reikt verder en kan ons ook in onze geestelijke bezigheden tot steun zijn. Het gaat inderdaad om een in contact blijven met de dingen, de wereld, maar tegelijk ook die wereld te overstijgen, met vatten en loslaten. Van deze beschrijving krijgen we inderdaad niet genoeg, maar het lijkt wel dat de metafoor van Sennett ons ook betoverd heeft, de manke smid Hephaestos met z’n klompvoet die het prachtigste smeedwerk weet te maken, die niet trots kan zijn op zichzelf, maar wel op zijn werk. Blijft de vraag of we in de doos van Pandora willen kijken, wanneer we onze ondernemingen opzetten en beseffen dat de inzet van middelen geoorloofd is, niet enkel of het doel betaamt.
Uiteraard biedt het boek nog veel meer inkijkjes, die een eigen benadering verdienen, maar deze eerste verkenning kan welhaast overladen overkomen. Het is juist de aanpak van het onderwerp zelf die ons een zekere ambachtelijkheid laat zien in hoofde van de socioloog. Daarom kan dit boek aanbevolen lectuur heten.

Bart Haers
dinsdag 31 maart 2009

Reacties

Populaire posts