Integratiedebat

Mogelijkheden en beperkingen
Van het begrip “Leitkultur”

Discussies over integratie, massamigratie en hoofddoekjes lopen telkens weer hoog op en weerspiegelen vele aspecten van het samenleven. Een van de cruciale moeilijkheden is de vraag hoe en of we onze eigen cultuur, beschaving nog wel goed vatten. Maar even belangrijk blijkt dat we die cultuur best zien als een zeer omvattend begrip, waaraan vele aspecten kleven, die we niet altijd in een kort bestek kunnen behandelen. De suggestie is dat wie spreekt over integratie anderen uitnodigt in een wereld binnen te treden waarin vele lagen besloten liggen die niet alleen objectief beschreven kunnen worden, want die lagen hebben ook een aantal sensitieve en ervaringsgerelateerde aspecten. Uiteindelijk leven we in een cultuur met de evidentie van een vis in het water. Het is juist de aanwezigheid van anderen, die er vreemd tegen aan kijken, dat we uitgenodigd, zo niet gedwongen worden die eigen cultuur onder ogen te nemen. Ook de ontmoeting met andere culturen, de Indische, Chinese, Afrikaanse culturen dat we onze eigen samenleving en cultuur tegen het licht gaan houden. Voor sommigen lijkt dat voldoende voor de ontwikkeling van een cultuurrelativisme waarin vele aspecten van eigen cultuur op grond van objectief geachte maatstaven herleid wordt tot een raamwerk van kenmerken, waaraan men het levende beleven onttrekt. Ook menen sommigen dat gastvrijheid in meerdere opzichten tot zelfverloochening zou moeten overgaan. En tot slot blijft men de idee koesteren van een wereldburgerschap. Nu is dat laatste wel een fraai ideaal, waar we zelfs de voordelen en mogelijkheden van onderkennen, maar hoe dit wereldburgerschap vorm moet krijgen daar zijn we minder zeker over.

Objectieve aspecten van het begrip cultuur

Sinds de 19de eeuw ontstond de noodzaak het menselijke samenleven te gaan onderzoeken en kwamen er velerlei definities in zwang, die echter moeilijk aan het begrip definitie beantwoorden, omdat ze eerder descriptief en opsommend blijven, eerder dan zoals een definitie betaamt helder aan te geven waar het om gaat binnen een zeer kort bestek. Ook lijkt men zeer moeilijk een cultuur als een dynamisch gegeven te kunnen beschouwen. Altijd blijft men, vanuit de noodzaak een cartesiaanse omschrijving te geven ook bij de idee dat het om een statisch gegeven zou gaan, waaraan niets van basisaspecten zou mogen of kunnen veranderen. Dit geldt, zoals we aan het einde zullen zien overigens ook voor begrippen die met het cultuurbegrip zijn geassocieerd, zoals identiteit, wereldburgerschap en cultuuroverdracht.

Verder kunnen we in de cartesiaanse en wetenschappelijke benaderingen niet om heen om het specifieke probleem dat interacties tussen culturen niet zomaar in rekening gebracht kunnen worden. Ofwel zal men zoeken naar overeenkomsten tussen culturen, ofwel net de afgrenzingen zoeken in de verschillen. Te vrezen valt dat zo universeel menselijke aspecten aan ons onderzoek ontsnappen: voor analoge problemen, zoals het vreedzaam samenleven hebben verschillende samenlevingen eigen oplossingen bedacht, die bij onderzoek diepgaand lijken te verschillen, maar die dan weer, als het om het narratieve aspect gaat, dichter bij elkaar liggen dan men had gedacht. De kwestie van de overeenkomsten op basis van de oplossingen die men ontwikkelde voor het samenleven, de voedselproductie, de beheersing van de driften, zal in het vervolg van belang blijken omdat net hier wellicht boeiende perspectieven voor de actuele debatten over integratie te zoeken en te vinden zijn.

De beleving en vertrouwdheid van cultuur

Anders dan de wetenschappelijke benaderingen suggereren, vormt de ervaring van de eigen omgangsvormen, van de eigen beleving van grote en kleine levenservaringen, geboorte, huwelijk, kinderen grootbrengen, overlijden een veilige afscherming tegen de soms scherpe kanten. Ook de omgang met geweld, met machtsuitoefening en veiligheid op straat vormen voorwaarden voor welbevinden. En uiteraard zal ook de relatie tussen man en vrouw in een cultuur zijn ingebed, met alle aspecten die dat behelst, zodat het al heel moeilijk wordt niet voor een dynamische benadering te kiezen. Tot slot dient men de plaats van het individu in het geheel voor dat individu als ervaring ernstig te bekijken, zodat men de eigen aspecten van culturen grondig kan gaan bekijken.

Als het leven binnen een cultuur een zekere evidentie biedt, dan zijn juist de afgelopen 200 jaar in Europa en de VSA van cruciaal belang om in te zien hoe het verschuiven van parameters binnen bepaalde aspecten, het sociale, economische, politieke, artistieke en esthetische, het religieuze, het technologische onvoorstelbaar ingrijpend gebleken, voor onder meer het herijken van wat men als juist, goed, aanvaardbaar is gaan beschouwen en ervaren. Hoewel in de Westerse culturen al sinds de oudheid het individuele een grote betekenis heeft gehad, zowel de filosofie als de tragedie, maar ook epische werken en uiteindelijk de roman als vorm getuigen hiervan, hebben we de afgelopen eeuwen een steeds groter deel van de samenleving aan die ontplooiing van het zelf zien deelnemen, wat dan weer voor andere, grote veranderingen heeft gezorgd. Overigens zou men kunnen onderzoeken of de economische ontwikkelingen lange tijd die ontwikkeling van het zelf heeft mogelijk dan wel noodzakelijk heeft gemaakt, dan wel of de ontwikkeling van het autonome zelf economische en technologische ontwikkelingen heeft mogelijk gemaakt en zelfs veroorzaakt. In deze zin is het niet onbelangrijk aan te stippen dat het ideaal van burgerlijke autonomie niet net voor een sterke technologische en economische dynamiek heeft gezorgd. De ervaringen van mensen doorheen de afgelopen eeuwen geven hierover niet meteen duidelijkheid, de artistieke productie daarentegen lijkt net dit aspect sterk te benadrukken terwijl de filosofie, van Rousseau, Kant, Nietzsche tot vandaag met deze aspecten druk aan de slag zijn geweest.

Het gevolg was en is wel dat er de laatste decennia, sinds het einde van de “tweedeling” van de wereld – de Koude Oorlog dus – een grotere vervreemding is ontstaan tussen die benaderingen, bij het ontwikkelingen van mens- en wereldbeelden die aan die nieuwe omstandigheden gelinkt zijn. Hierin kan men zonder probleem de suggestie lezen dat we vaststellen dat wat men voor een wetenschappelijke of minstens objectieffilosofische benadering houdt, in wezen niet waardenvrij noch neutraal kan noemen, maar integendeel naar een theoretische grond heeft gezocht om in het maatschappelijke debat een duidelijke stem te laten horen. Net hier, zo vrezen we, is de breuklijn tussen een Europese benadering en een gewild kosmopolitische benadering ontstaan en vooral uitgediept. Op die breuklijn ontstond ook de controverse omtrent de idee van de Leitkultur, waarmee onder meer Frits Bolkestein in Nederland het vuur in het debat heeft aangejaagd, maar waaraan ook aan beide zijden van de oceaan anderen het hunne hebben bijgedragen.

Een nuttige term

Bij het overschouwen van de discussies over cultuur, de confrontatie tussen culturen zien we dat de term Leitkultur een wisselend succes heeft gehad, maar vooral dat de afwijzing ervan het debat alleen maar bemoeilijkte. Wie de term Leitkultur afwees, vond en vindt dat men zich in het werelddorp overal thuis dient te voelen en niet te zeer moet hechten aan de eigen vermeende superioriteit. Wie aan de term hechtte en er een zeker steunpunt in vond de verdienste van de Europees-Atlantische cultuur voorop te stellen, ging al eens voorbij aan wezenlijke aspecten van diversiteit binnen die eigen cultuur, waardoor de tegenstanders die vermaledijde Leitkultur konden zien als een bewijs voor hun bezwaar dat het om een homogeen gegeven zou gaan, wat moeilijk staande te houden is. Hieraan hechten zich ook andere discussies, zoals die welke door Pierre Bourdieue was geëntameerd, over de hoge en de lage cultuur, net als die welke John Rawls wordt geacht te hebben ontwikkeld in zijn Theory of Justice, waarin het denken over een rechtvaardige samenleving centraal stond. Inderdaad een kluwen, maar net dit kluwen zelf geeft aan hoe boeiend, maar tegelijk veel omvattend het nadenken over en het realiseren van integratie wel is.

Van simpele mantra’s en complexe ontwikkelingen

- De homogene samenleving
- De verworvenheden van de Verlichting
o Scheiding van kerk en staat
o Gelijkheid van man en vrouw
o Het autonome individu
o Zelfbeschikking
- Culturen zijn gelijk(waardig)
- Onze eigen cultuur is evident, maar die andere zijn zoveel rijker

We hebben hierboven enkele voorbeelden van zo een mantra’s opgesomd, zonder er verder uitleg bij te geven, omdat we menen dat ze voor zich spreken en vaak genoeg aan de orde zijn gesteld, voorwerp zijn geweest van soms potsierlijke debatten.

De homogene (westerse of Vlaamse) samenleving was en vormt nog steeds een substraat voor de strijd tegen alles wat zich op die Vlaamse en zelfs Europese identiteit beroept. Men verwijt de kleine luiden en hun voorsprekers, die men dan nogal eens van populisme beticht, dat zij heimwee zouden hebben naar een homogeen Vlaanderen, van allemaal witte mensen. Maar men zal dan vergeten dat die samenleving verre van homogeen was en dat er zich talloze opdelingen voordeden, in de ervaring van mensen en ook dat er in de sociale strijd een strakke benadering op marxistische basis vigeerde, waarin men van een duale samenleving sprak, een kleine elite en een massaproletariaat, met een verder onbelangrijke middenklasse, terwijl net die middenklasse doorheen de eeuwen een steeds groter aandeel in de samenleving kreeg, zowel in sociale, economische als politieke zin en ook op terreinen als religie, kunsten en wetenschappelijke activiteit. Emancipatie van het individu kreeg een maatschappelijk belang dankzij de inspanningen van leden van de burgerij in de bestuurlijke elites in te breken. Daartoe diende men zich via onderwijs en vorming te wapenen tegenover de bevoorrechten. Overigens ontstond ter wille van het goed bestuur ook vaak een onderwijssysteem waarin vorsten de hand hadden om zich tegen de adellijke aanspraken te versterken. Kortom, wat men graag als een homogene samenleving voorstelde, was en is in wezen een zeer divers geheel, waarin het individu min of meer autonoom werd en in zijn of haar uniciteit werd erkend. Dat laatste overigens lijkt vooral voor leden van de eigen kring voorbehouden, moeilijker ingang te vinden als het om andere kringen of sociale groepen gaat. De bourgeois is bourgeois, zonder onderscheid des persoons voor de socialistische en andere ontvoogdingsbewegingen van de arbeiders. Omgekeerd zal men slechts zelden bij de burgerij inspanningen vinden om in andere kringen het individu als individu te benaderen. Aan deze realiteit gaan sociologen vandaag wel eens voorbij, zeker als zij naar het (recente) verleden verwijzen.

Vooral de Verlichting, de Aufklärung heeft te lijden onder een onvoorstelbare vereenvoudiging van het gebeuren, zowel in de tijd, als in de omvang als verscheidenheid van het gebeuren. De scheiding van kerk en staat als idee had al vroeger opgang gemaakt, als middel om al te scherpe aanspraken op macht vanwege paus of keizer, koning of landelijke overheid in te perken. De vermenging van het zwaard en de kromstaf is altijd een instrumenteel gegeven geweest, zoals blijkt uit de wijze waarop het de wereldlijke macht gegeven was de doodstraffen toe te dienen aan ketters, terwijl het de kerkelijke macht was, via clerici, wegens hun geschooldheid, die de ketterijen vaststelden en eventueel ex officio gingen opspeuren. De scheiding van kerk en staat werd dan ook nergens helemaal gerealiseerd, tenzij in het Frankrijk na de commune, waarbij men de rol van de clerus als de rem op de ontwikkeling en vooruitgang zag. De lekenschool zag pas echt het licht in 1905, terwijl toen in België de eerste schoolstrijd al goed twintig jaar achter de rug lag.

De gelijkheid van man en vrouw is nog zo een vereenvoudiging, die onze aandacht moet krijgen, want het is nog iets anders dit verbaal te ondersteunen en er verder de nodige aandacht aan te besteden. Voor een man, zoals steller van dit essay, is het niet eenvoudig de werkelijke achterstelling van vrouwen goed te door- en overzien. Aan de andere kant zullen vrouwen van dertig vandaag minder last hebben van discriminatie omwille van hun vrouw zijn, dan hun grootmoeders, die pas in 1949 mochten gaan stemmen en pas in 1974 volledig over hun eigen patrimonium konden beschikken en een rekening openen en beheren bij een bank. Het is nuttig deze data in het oog te houden, omdat ze tekenend zijn voor de feitelijke evolutie. Ook de introductie van de contraceptieve pil, in 1960 was een moment waarop we een grotere zelfbeschikking voor vrouwen konden en kunnen vaststellen. En toch, met het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen lijken veel mannen vandaag het nog steeds moeilijk te hebben, al zal men dat niet toegeven. Maar vooral de ervaring van achterstelling van vrouwen heeft vooral in de negentiende eeuw voor heftige strijd gezorgd: Dr. Allette Jacobs was de eerste vrouw in Nederland die arts kon worden en na haar promotie werden nog pogingen ondernomen om de toegang van vrouwen tot de universiteit af te stoppen, wat finaal faalde. Nu vormen vrouwelijke studenten de grootste groep in meerdere faculteiten en begint ook het academisch kader te vervrouwelijken, maar eenvoudig lijkt dit niet te gaan. In historisch perspectief merkt men overigens dat genderstudies er niet altijd in slagen de inbreng van vrouwen in het maatschappelijke leven kenbaar te maken, deels omdat die genderstudies nogal eens gedreven worden door de idee net de achterstelling onder de aandacht te brengen. Bovendien wil men vooral de sociale band met de arbeidersbeweging niet altijd loslaten, zodat figuren als Belle van Zuylen onderbelicht blijven dan wel als een hoge uitzondering voorgesteld worden.

Naast de vrouwenbeweging die de gelijkheid van man en vrouw als een verdienste van de Verlichting claimt – en toch impliciet aanvecht – is er de algemene strijd om de ontvoogding van het individu en de promotie van het zelfbeschikkingsrecht, onder meer bij de “search for hapiness” waarbij men in volgorde van belang de kerk, het vorstelijke absolutisme en adellijke, ten slotte burgerlijke elites aansprakelijk stelde voor de achterstand van velen op dit vlak. Ook hier zou het goed zijn oog te hebben voor de wijze waarop sinds de oudheid steeds weer onverwachte figuren naar voor kwamen om in het maatschappelijke bestel een rol van betekenis te spelen. De Platters in Bazel, die uit de Valais afkomstig waren en waar de stamvader, Thomas Platter uit de bergen afdaalde, gedurende meerdere jaren een bestaan als zwervertje kende om uiteindelijk op eigen kracht en met steun van een schoolmeester in Bazel niet enkel lagere school liep, maar uiteindelijk voldoende kennis opbouwde om arts en burgemeester te worden in Bazel. Dit ene geval is natuurlijk geen argument om van een algemeen proces te spreken, maar sinds in de twaalfde eeuw de stad een vrijplaats werd, waar mensen aan horigheid konden ontkomen, ziet men dat mensen in soms twee, drie generaties tot welstand konden komen, al dan niet tot de elite konden doordringen. Het zou echter verbazen, gelet op de vaststelling dat de steden minder endogene groei kenden en dus oorden van immigratie waren, dat niet meer mensen na verloop van enkele generaties tot welstand kwamen, al vinden we daar niet altijd bronnen voor terug. Maar dit kan men verklaren dat sommigen liever hun nederige afkomst verborgen hielden – terwijl ministers en andere succesvolle lieden nu net graag hun working class backgrond in het licht stellen.

De gelijkwaardigheid van culturen vormt nog zo een vermeende verworvenheid van de Verlichting, terwijl ook dit een vinding is van recente tijden, onder meer als reactie op de aanspraken van raciale superioriteit van de “Ariërs”. Weliswaar kennen we uit onze schooltijd de notie van de “bon sauvage” bij Rousseau, maar dat was eerder een idee om de verdorvenheid van het Franse bestel tijdens de achttiende eeuw duidelijk te maken. En als Candide op reis vertrekt om de wereld te wereld te verkennen, dan is dat ook om bepaalde zelfbepalingen van de Europeanen duidelijk te maken. Zelfs het Oriëntalisme dat in de achttiende eeuw opgang maakte, vormde uiteindelijk een problematisch gegeven, want men huiverde net voor de almacht van kaliefen en andere vorsten, die er harems op na hielden, maar hun bevolking wreed onderdrukten. Cultuurrelativisme lijkt eerder na WO II in het spoor van de strijd tegen racisme en antisemitisme te zijn ontwikkeld, met verder aanzetten vanwege het structuralisme. Antropologen en etnologen hebben vaak blijk gegeven van een antiwesters discours, in de mate dat zij deelnamen aan groter debat over de stand van zaken in de eigen samenleving. Hoewel we die evolutie boeiend genoeg vinden, lijkt het ons ook aanleiding de aanspraken op een zeer oude traditie voor begrip en verstandhouding ten aanzien van die culturen te relativeren. Uiteraard speelde de kritiek op het kolonialisme en het imperialisme een grote rol. Opvallend hierbij is dat de Britten erin slaagden hun kolonialisme steeds weer als een humane onderneming voor te stellen naar het voorbeeld van Grieken en vooral Romeinen, terwijl toch wel vraagtekens bij geplaatst moeten worden.

Tot slot zal men graag de rijkdom en verscheidenheid, de verdraagzaamheid van andere culturen in het gunstigste licht plaatsen en de problemen, de schuld aan mondiale problemen in de schoenen schuiven van de westerse culturen. Tot vandaag zien we het verwijt van decadentie, van plundering van de bodemschatten en de vervuiling opduiken, maar meer nog de verderfelijke invloed van bijvoorbeeld de religieuze instituties, de roomse kerk en andere gezindten in het licht te stellen. Daarbij maakt men dan steeds meer de oefening de eigen cultuur van elke ontwikkelingsgang te ontdoen, meer nog, de enorme rijkdom in kunsten, technologie, opvattingen, omgangsvormen te negeren. Dit is van wezenlijk belang omdat op die manier slechts weinig mensen de kans krijgen die ontwikkelingsgang, de ideeëngeschiedenis en andere facetten te onderzoeken. Als voorbeeld kunnen we de polyfone muziek voorop stellen, die ons een bijna onschatbare rijkdom aan muzikale verwezenlijkingen heeft gebracht, alleen al inzake genres, maar zeker ook binnen de genres, als de Opera, de concerti, de kamermuziek. Wie echter denkt dat dit een voorrecht was of is voor de elites, ziet over het hoofd hoe vaak de muziek net de ladder was die een snelle sociale promotie binnen een, hoogstens twee generaties mogelijk maakte, zoals ten onzent Peter Benoit en Edgard Tinel aantonen. Ook in de schilderkunst zien we hoe veel er geproduceerd werd en hoe wijdt verbreid de interesse voor beeldende kunst wel niet was. Overigens, ook de beeldhouwkunst was zo een discipline die veel mogelijk maakte. Om kort te gaan, men kan nauwelijks voorbij deze ontwikkelingen als men de verwezenlijkingen van de westerse cultuur wil zien.

Wat men vooral negeert, naar ons inzicht, zijn echter geplogenheden, die zeer diep onze cultuur bepaald hebben, zoals politieke en juridische consequenties van de vrede, die het mogelijk maken dat mensen zich vrij kunnen bewegen langs alle ‘s heren wegen, al moet ook het begin hier gezocht worden in de ontwikkeling van de stad, de markt en de geleidelijke ontwikkeling van administraties. Ook is het duidelijk dat de monopolisatie van het geweld bij de overheid na een lang proces een verworvenheid is, dat onze samenleving sterk tekent. Ook hier ziet men dat deze verworvenheid enigszins onder druk komt te staan…

Een bron van welbevinden

Wat vooral lijkt te ontbreken in de discussie over de Leitkultur is dat deze samenlevingsvormen wel degelijk een bron van welbevinden vormen, ook al stelt men zich vragen bij bepaalde aspecten van onze samenleving en van de debatten over de toekomst. Daarom kan het begrip Leitkultur helpen als een kompas, maar niet als een zaligmakende oplossing, waarop we onze hoop kunnen bouwen. Het punt is namelijk dat net zoals de cultuur als notie moeilijk te definiëren valt, de Leitkultur al te gemakkelijk te beperken valt tot enkele aspecten, waarover men meent niet verder te hoeven discussiëren. Het is nuttig het begrip in het debat over integratie aan te wenden, met alle voorzichtigheid.

Een van de redenen, waarom het nuttig is dit begrip te hanteren, is dat men graag de idee naar voor schuift dat men zich niet kan beroepen op eigen superioriteit. Hier kunnen we de kritiek volgen dat dragers van andere culturen zich evengoed wel kunnen bevinden bij hun eigen noties, omgangsvormen en overtuigingen. Maar als zij hierheen komen, komen zij in een andere sfeer terecht, waarvan zij niet zomaar alle aspecten kunnen verwerven, zo min als we wij dat altijd kunnen, al is er veel dat geinterioriseerd is geworden. En belangrijk is het te erkennen dat we ons wel thuis voelen, ons wel bevinden bij de samenleving, wat sommigen die een wereldburgerschap promoten, negeren. Dat hangt natuurlijk samen met de idee van identiteit, want men wil eindelijk niet dat we ons aan onze cultuur zouden vastklampen, maar dat komt ons een onmogelijkheid voor: we kennen veel van wat in onze beschaving speelt en zijn niet bereid dat zomaar op te geven. Waarom zou men zich daartoe gedwongen voelen of zou men “ons” ertoe mogen dwingen. Het is belangrijk deze gedachte niet te zien als blindheid voor wat er in onze cultuur dieper ligt en onze opvattingen schraagt, noch voor aspecten van andere culturen, wel als de ervaringen dat het goed is om te leven waar men opgroeide.

Kortom, we mogen niet zomaar van mensen eisen dat ze omwille van de massamigratie hun eigen levensvormen opgeven. De ontvoogding van het individu en vreedzame omgangsvormen zijn daarvoor te waardevol. Maar zij kunnen ook voor nieuwkomers tot welbevinden leiden. De kritiek op onze cultuur wensen we hiermee niet stil te leggen of af te wijzen, maar het geeft geen pas meteen ook maar alles op de schop te nemen, net omdat de interne discussie zelf deel is van onze cultuur.

Wereldburgerschap en identiteit hoeven niet met elkaar te strijden, zoals men ons graag voorhoudt, omdat we kunnen begrijpen dat identiteit voor onszelf en voor anderen betekenis heeft. Daaruit volgt dat het weinig zinvol is aan te nemen dat de identiteit van de andere of die van ons alleen maar constructie zou zijn, want dat is het per definitie. Maar juist het feit dat we een identiteit konden ontwikkelen en kunnen vaststellen dat een gegeven identiteit nog steeds vatbaar is voor verandering, draagt ertoe bij dat we de schaduwzijde niet overdreven belangrijk achten, zonder het gegeven te negeren. Als die identiteit door deelhebbers aan eenzelfde cultuur echter stelselmatig ondergraven en afgewezen wordt, ontstaat er echter wel een probleem, onder meer omdat we dan met aspecten van onbehagen te maken krijgen. We voelen dat het niet klopt, als men begint te culpabiliseren – voorts een zeer kerkelijke attitude die vrijzinnigen blijkbaar graag overnamen en er bovendien nog bedreven in blijken ook. Zo ontstaat een cultuurstrijd, die noch het maatschappelijke debat ten goede komt, noch het inzicht in eigen beweegredenen voor of tegen een identiteit toelaat, want voorwerp van conflict tussen wij en zij, tussen de wereldburgers en de zogenaamde provincialen.
Besluit

We kiezen voor het begrip Leitkultur binnen de grenzen die de term maximaal toelaat, dat wil zeggen dat we de term niet kunnen zien als het geheel van alle aspecten van onze cultuur, maar wel als de sokkel waarop we zelf als individu en als deelgroepen op verder bouwen. Evenmin kan men de Leitkultur zien als een geheel dat definitief en af zou zijn, volkomen realisatie van het menselijke en maatschappelijke samenleven. Het blijft een momentopname en blijft onder invloed van veranderingen steeds weer voorwerp van veranderingen. Maar wel is duidelijk, afgezien van het feit dat men te gemakkelijk aspecten als de scheiding van kerk en staat of de gelijkheid van man en vrouw net deze verworven in alle complexiteit van beleving en ervaring als realisaties kan zien die niemand, behalve het Man Liberation Front wellicht, wil opgeven.

Toch blijft de benadering onvolledig en dient men ook te onderzoeken hoe men na veertig jaar negatie en wegkijken van het probleem de kinderen van de massamigratie zal bejegenen. Hoe zal men hen de zegeningen van onze cultuur en samenleving overdragen? Hier dient men niet te volstaan met enkele facetten, maar zou men net via onderwijs en media meer aandacht aan dieperliggende lagen kunnen en moeten besteden. Dat niet iedereen hiermee overweg kan is ook wel duidelijk, maar ondersteuning van sterke leerlingen kan helpen. We zien dat nogal wat actiegroepen rond migratie en tegen racisme gretig deze mensen opnemen en kansen geven. Dat is mooi, maar zoals de Nederlandse jurist met een jeugd in Iran, Afschin Ellian laat zien, dat hoeft geen fataliteit te zijn. Het zou dus wenselijk zijn de dialoog directer te voeren en jonge mensen niet per se naar de contestatie om de contestatie, wat met actiegroepen wel eens het geval lijkt te zijn, te laten leiden door die actiegroepen.

Hier komen tot slot identiteit en wereldburgerschap nog eens om de hoek kijken, enerzijds omdat deze begrippen voorwerp werden en zijn van scherpe tegenstellingen en confrontaties, maar ook omdat eens te meer veel te kort door de bocht nationalisme, identiteit en wereldburgerschap tegenover elkaar worden geplaatst als onverzoenlijke termen. Dit blijkt niet de toets der kritiek te weerstaan, omdat net de mensen die hierheen zijn gekomen in het spoor van de massamigratie net niet tot de middens behoren die intellectuelen van ten onzent zo boeiend vinden. Bovendien weet men hoe in de Arabische wereld een zekere rancune tegenover het Westen onderhouden en aangejaagd wordt, waarbij de vermeende vernedering door het Westen centraal is komen te staan, niet de fouten van de eigen bestuurlijke of andere elites.

Maken we de voorlopige balans op van het onderzochte begrip Leitkultur, dan hopen we dat duidelijk is dat dit een dynamisch begrip blijft, waarin veel aan de orde komt van wat onze samenleving kenmerkt, zonder dat we het als uitputtend wensen te beschouwen. Ook dient het begrip vooral als uitnodiging te fungeren om anderen de zegeningen van onze samenleving te leren kennen en minstens hen toe te laten zich wel te bevinden bij onze waarden en normen, boven de discussies die deze waarden en normen hier nu eenmaal oproepen. De vormgeving, klaar voor overdracht, vergt evenzeer nog veel aandacht, omdat het net niet een hapklare brok zou zijn, maar op zich een uitnodiging om er verder mee aan de slag te gaan. Zoals ook wij ons niet tevreden mogen stellen met een kant en klaar zelfbegrijpen, al was het maar omdat net dat tot verstarring zou leiden.

Bart Haers
woensdag 29 juli 2009

Reacties

Populaire posts