Filosofische reflectie over Spinoza en Leibniz

We zijn er ons van bewust dat er over Spinoza en in mindere mate over Leibniz veel geschreven en gesproken wordt, maar toch, de lectuur van het boek dat we hieronder presenteren brengt toch wel nieuwe facetten onder de aandacht. Of anderen niet beter geplaatst zouden zijn? Misschien wel, maar via google en andere kanalen valt er weinig interesse voor dit boek te bekennen. U zal het dus met een bescheiden gids moeten doen.

Waartoe filosofie leiden kan

Matthew Stewart, De ketter en de hoveling, Meulenhof 2008,
ISBN 9789029079914, paperbak, pp. 382 Kostprijs: 27,50 €

Groeiende onzekerheid

Het publieke debat rond religie, evolutietheorie en creationisme verrast ons in hoge mate, maar tegelijk komt er een soort berusting over ons, als we nagaan hoe we onze concepten in het dagelijkse gebruik met grote zorgeloosheid en bijna onverschillige vanzelfsprekendheid aanwenden.
Bij eerdere gelegenheden hebben we zelf bepleit dat we zonder een metafysische dimensie noch ethisch kompas onze weg door het levenniet kunnen vinden. We weten en wisten toen we dit schreven dat velen ons deze benadering na zouden dragen en erger, ons zouden verdenken van obscurantisme. Toch zijn onze metafysische betrachtingen strikt immanent van aard, wat alweer voor moeilijkheden zal zorgen, want een immanente metafysica lijkt nu eenmaal een adunaton, een onmogelijkheid, want metafysica verwijst naar iets voorbij de materiële van de dingen, terwijl immanent net beduidt dat het zich binnen onze zintuiglijke dan wel rationele waarneming of kenbaarheid zou bevinden. Toch denken we, met in steun Lucien Goldmann en Martha Nussbaum dat onze kennis van de wereld en het menselijke best binnen de materiële vorm gehouden wordt, maar dat dit niet betekent, dat we in staat zouden zijn als individu dat helemaal te gaan beheersen, meer nog, dat we in staat zouden zijn alles in filosofische benaderingen alleen te bevatten. De kracht van het verhaal, de retoriek van de tragedie, zoals Nussbaum die beschrijft, lijkt ons complementair te zijn met de filosofische betrachting van de systeembouwer. Matthew Stewart brengt ons hierover interessante inzichten, waar we graag verslag van uitbrengen.
Het probleem van de (schoolse) filosofie blijkt te zijn dat we van de grote denkers, inclusief Spinoza zelden voldoende lezen of begrijpen zodat we altijd met de schaduw van zijn gestalte te maken hebben, zelden met zijn eigenlijke denken, laat staan tot helder begrip komen. Auteurs als Stewart en Nadler stellen dat men de vermaarde Joodse filosoof, die vooral postuum roem zou verwerven, waarmee ze ons wel degelijk in groeiende onzekerheid brengen over onze aannames. Het is het boeiende van de filosofie dat we onze aannames niet kunnen onttrekken aan de ideeën van anderen, nog die aannames immuun achten voor de confrontatie met onze eigen waarneming, ons voortschrijdende inzicht. Die groeiende onzekerheid, die volgens sommigen geen grond heeft, want Spinoza en Kant bezorgden ons voldoende aanleiding en mogelijkheden om een degelijk mens- en wereldbeeld te ontwikkelen, vormt voor ons een blijvende aanzet om ons met epistemologische en ontologische vragen in te laten, terwijl het ethische kompas ons blijft boeien.
Onzekerheid mag geen aanleiding vormen voor stuurloosheid, maar wel voor een geïnteresseerde nieuwsgierigheid. De moderniteit waarover ook Matthew Stewart het uitgebreid heeft vormt evenzeer een probleem omdat we de aard van de moderniteit, waarvoor sommigen graag door het vuur zouden gaan, niet altijd kunnen vatten. Het komt ons voor dat we met die moderniteit vandaag op zeer glibberige paden komen. Vooral de betekenis van inzichten over conservatieve inzichten, het voortdurende riposteren van progressieven dat de mensen zo weigerig blijken de nieuwe tijden aan te vinden, sporen ons aan het boek over de ketter en de hoveling ernstig te nemen.

Goddeloosheid en obsessie met de beste der werelden

Aan het einde van zijn boek stelt de auteur vast dat de moderne filosofie geboren werd uit ons kennen van de wereld op grond van de filosofie en de theologie tot de conclusie moet leiden dat God als een persoonlijk wezen afhankelijk zou zijn en naar willekeur zou handelen, wat in strijd blijkt met de vaststelling dat de wereld kenbaar is door empirie en vooral rationele deductie. Beelden we ons even in dat God een andere wereld had kunnen scheppen of dat God kon ingrijpen in uw of mijn bestaan, dan zou de logische ordening en consistentie van de samenleving er ernstig bij inschieten. Het probleem is natuurlijk dat in ons dagelijkse bestaan er inderdaad externe factoren meespelen, die ons goed of slecht uitkomen en waar geen andere personen voor verantwoordelijk gesteld kunnen worden, dan is de neiging groot ergens een geheime kracht te situeren die dit mogelijk maakt. Deze verbeelding lijkt de filosofie zoals we die vandaag kennen, niet goed uit te komen, want men zal ons op formele en logische gronden terechtwijzen. Terecht? We menen dat de discussie over de aard van God, die leiden moet tot het afzweren van het geloof in enig opperwezen wel degelijk boeiend is, maar tegelijk voor ons bestaan of het begrijpen van ons bestaan wel beperkt is. Maar omdat de klassieke voorstelling van de wereld en de eeuwige vraag naar de aard van de mens altijd weer op een God uitkomt, zal men hierover toch een en trachten te zeggen. De opvallende omstandigheid dat alleen het christendom een fundamentele aanpak van het probleem via een uitgebreide theologie heeft ontwikkeld, brengt mee dat we ons moeten afvragen hoezeer de moderniteit met die ontwikkeling te maken heeft. Voor filosofen en theologen voor Spinoza was er in wezen geen groot onderscheid tussen beide disciplines, maar na Descartes – op wie Spinoza heel wat af te dingen had – kon de theoloog nog wel filosofische interesses koesteren, maar de filosoof kon noch hoefde zich nog met God in te laten. Niettemin zien we dat tot vandaag die discussie blijft hangen, maar in verschillende registers en met verschillende gevoeligheden.
Voor Leibniz lijkt de interesse al heel wat minder, al was het maar omdat men hem in zijn optimisme niet wenste te volgen. God kan de wereld niet als de beste der werelden hebben geschapen, want dan zou er nog veel erger leed denkbaar zijn. Voltaire heeft met deze gedachte al duchtig de vloer aan geveegd, maar toch, de theodicee, die Leibniz ons voorspiegelde en waarin hij het leed van de wereld niet zozeer aan God zelf wenste toe te schrijven, maar, in reactie op Spinoza als een gevolg van de vaststelling dat God zelf eens hij de monaden hun gang had laten gaan, niet meer zomaar kon tussenkomen, wel aan de ontoereikendheid van die monaden zelf moest toeschrijven. Kortom – al is dat in de filosofie een schizofrene opzet – de ene filosoof geloofde niet aan God, maar schiep een wereldbeeld waarin God en de wereld samen zouden vallen. De ander, Leibniz, geloofde te moeten vasthouden aan God maar kon niet meer geloven aan God, niet meer alleszins dan zijn opponent.

Twee levens

Het boek van Matthew Stewart laat ons twee levens zien waarin de filosofie een heel eigen betekenis kreeg. Leibniz was een hoveling op zoek naar (financiële) zekerheid en aanzien, die daarom voortdurend in angst zat dat zijn inzichten hem schade zouden kunnen berokken. Spinoza, zo ziet de auteur het, was een man die zich aan de opinie van anderen op het oog weinig gelegen liet. Hij braveerde de Sefardische gemeenschap in Amsterdam, waarin hij een prominente plaats innam, voor hij de zwaarste banvloek te verduren kreeg. Als lenzenslijper en filosoof ging hij vervolgens zijn eigen weg. Hij correspondeerde ook graag en had blijkbaar in zijn nederige onderkomens wel degelijk graag contacten, met kleine luiden en gelijkgezinden. Volgens de auteur was hij zijn vriendschapsbanden weinig zorgzaam, maar misschien zoals uit het boek ook blijkt, was Spinoza er zich superieur bewust van dat hij zijn contacten niet altijd kon vertrouwen. Hij bleef zich bewust van zijn eigen opdracht zijn visie over de samenhang van de wereld uit de doeken te doen. Was hij bang van represailles? We weten het niet, maar te vermoeden valt dat aanvallen op zijn persoon, vanwege theologen, ook vanwege Leibniz hem een zekere vorm van eerbewijs bleken. Belangrijker is dat hij zijn visie op deze wereld in de Tractatus Theologico-Politicus niet onthouden heeft en ook in de Ethica niet voor de uiteenzetting van zijn denken is terug geschrokken.
Hoewel Leibniz in zijn langere leven heel wat meer brieven en teksten schreef dan de filosoof uit den Haag kan men aannemelijk maken dat de laatste, die ook wat ouder was, inderdaad een grotere invloed heeft uitgeoefend, maar wellicht vooral als bron van ergernis, waar men zich tegen had te verzetten. Net Leibniz, aldus Stewart was de belangrijkste en zeker scherpste criticus, maar tegelijk ook, buiten weten van anderen, zelfs ook voor zijn latere lezers, een bewonderaar, of minstens een geestesverwant.
In de twee levens weerspiegelt zich dan ook meer dan alleen het onderlinge twistpunt tussen beide filosofen, maar ook en dat tot vandaag een kwestie die ons moet bezig houden, de moderniteit als periode van ongekende durf maar ook als een reactieve beweging. Leibniz incarneert het tweede, Spinoza stelt ons voor de vraag hoever we ons denken durven te drijven, zonder de aanstoot die we geven in rekening te brengen. De moderniteit blijft daarom een rijk geschakeerd avontuur, waar we ons maar beter niet op miskijken.

Onafhankelijk denken
Waarom we niet beloond hoeven te worden

Het vraagstuk waarvoor Spinoza ons stelt is dat we niet kunnen aannemen dat er een opperwezen zou zijn dat voor ons, als mensheid en als mensen enige interesse zou kunnen hebben, laat staan ingrijpen in de gang der dingen. De vrijheid van de mens zelf komt net voort uit de vraag of we ons moeten richten naar een externe autoriteit. Onze kennis die maar mogelijk is via de rede en via ernstig opbouwen van argumenten, laat ons toe te accepteren dat de wereld alles is wat het geval is. Het feit dat God om evidente redenen niet kan ingrijpen in deze wereld, stemt velen onzeker, angstig, afwijzend, maar tegelijk is het een voorwaarde, aldus de filosoof voor een grotere vrijheid van de mens. Dat er geen beloning komt voor het goede dat we doen, mag ons niet verhinderen te doen wat van ons als mensen mag verwacht worden. Spinoza zelf bleek hiervoor een interessant voorbeeld, want niemand kon beweren dat er ethisch iets aan zijn gedrag op te merken valt. Vergeleken met de Duitse filosoof en hoveling Leibniz, die wel manipuleerde, wel op geld belust was, niet altijd even rechtuit was, was Spinoza een figuur die de tijdgenoot en ook ons voor raadsels stelde: hij handelde consequent terwijl men van een atheïst dacht en zelfs verwachtte dat atheïsme tot hedonisme, tot libertaire levensopvattingen diende te leiden.

Ook Leibniz zou zich daarover in die zin uitlaten, een hoveling die zich met pluimstrijkerijen inliet en voortdurend om geld verlegen zat. De angst voor het atheïsme had toen een ethische bijsmaak die men zegde niet te lusten, maar was dat wel terecht? Spinoza gaf niet enkel blijk van een rustig en geordend bestaan, hij bepleitte ook een ethiek en levenshouding die op redelijke, i.e. rationele argumenten gebaseerd was. Uit het portret dat Stewart van hem schetst kan men in hem een stoïcijn erkennen die zich niet laat meevoeren door zijn emoties, maar toch, vanuit zijn opvattingen over eenheid van lichaam & geest bepleit hij geen moraal van versterving. Hij vindt integendeel dat het leven geleefd moet worden en dat onze genietingen niet per se verdacht gemaakt hoeven te worden. Het brengt ons wel bij de vaststelling dat filosofen vaak in hun filosofische systeem inderdaad de grondslagen leggen voor een praktische benadering van het leven. Het is ook Spinoza die over de vragen naar het geluk geen redenen ziet om hierin terughoudendheid anders dan die gebaseerd op redelijke gronden aan de dag te leggen.

Nog een belangrijk aspect lijkt ons te zijn dat Spinoza er geen been in zag met eenvoudige lieden te spreken en met hen te tafelen. Van Leibniz, reizend van hot naar her, met koetsen, een eigen koetsier en kamerdienaar, ziet men dit niet zo gauw gebeuren. Belangrijk is dit onderscheid omdat Bento de Spinoza, voormalig zakenman inderdaad iets van die openheid van geest behouden blijkt te hebben. Hij doet dit ook niet om zijn aanzien te vergroten maar omdat hem dit logisch lijkt en bij de orde der dingen horend.

We moeten dus begrijpen dat niemand die zich op Spinoza baseert kan stellen dat dit tot een superieure visie moet leiden. De juistheid ervan zal Spinoza niet in twijfel trekken, maar het is wel zo dat dit nog niet zijn levenswandel zelf superieur maakt. Spinoza was dan wel een filosoof die altijd filosoof was, aldus Matthew Stewart en niet ’s avonds zijn instrumentarium inpakte om het de volgende dag opnieuw op te pakken. Hij deed het gewoon en of hij naar roem streefde, zoals Leibniz, valt te betwijfelen. Erkenning van zijn inzichten leek hem logisch en in die zin, zo zeggen zegslieden, had wel een zekere superioriteit aan de dag gelegd.

Een bonte tijd

Voor we onze bedenkingen bij dit alles formuleren willen we er de aandacht op vestigen dat de tijd waarin Spinoza en Leibniz leven een tijd is geweest waarin oorlog weliswaar vaak om de hoek kwam kijken: in 1648 eindigt de dertigjarige oorlog die voor de Duitse landen vernietigend had uitgepakt. Ook nadien, door toedoen van Louis XIV, maar niet minder de strijd om de suprematie op zee, bleven de tijden roerig. In 1672 werd de Republiek aangevallen, ook vanuit Duitse landen en werd de Republiek zelf het toneel van de dubbele moord op de broers De Witt. Deze omstandigheid, waaraan Spinoza bijna zelf ten onder ging, was voor de filosoof wellicht ook een moment om ernstig na te denken over de wijze waarop mensen handelen. De idee dat we kunnen we begrijpen dat wat we doen gevolgen heeft, vormt overigens in de filosofie een belangrijpe topos, omdat het geluk realiseren niet vanzelf gaat.

Maar er is meer, want in de periode waarin hij ernstig nadacht over hoe hij zijn ethica vorm zou geven en hoe hij zijn systeem zou uitbouwen, waren natuurlijk ook andere geesten duchtig aan de slag. Er bewoog in Europa veel op religieus en filosofisch gebied, waarvan de gelijktijdig ons meer zou mogen bezig houden. Hugo de Groot had bij leven en welzijn een filosofisch maatschappelijk project in gedachten, waarin de strijdpunten – die er niet toe lijken te doen – achterwege gelaten worden. Het heeft te maken met de uitwassen van godsdienstige scherpslijperijen, waarbij het menselijke volkomen op de achtergrond verdween. Hugo de Groot heeft met anderen de discussie aangevat over hoe we het onvolkomen systeem van een religieus stelsel kunnen wegwerken, maar dat lijkt niet zo goed gelukt te zijn. Feit is dat rond 1680 Bernard Mandeville slachtoffer werd van scherpslijpende baljuws en met zijn vader uit Rotterdam was moeten vluchten. In Londen, waar hij arts was, schreef hij rond 1700 over het gevaar van te grote deugdzaamheid, over het feit dat mensen niet altijd spreken om elkaar te begrijpen. Hoe boeiend deze inzichten zijn, ze hebben in de filosofische literatuur geen grote aandacht gekregen.

De aantrekkingskracht van deze periode in de Europese geschiedenis lijkt echter zeer selectief te zijn. In deze zin is het werk van Matthew Stewart best wel interessant omdat het ons op de weg zet die we intuïtief al langer volgden, met name dat de heersende inzichten, ook over Spinoza en Leibniz best wel nieuw onderzoek verdragen, maar vooral, dat de indeling van filosofische stromingen soms met de argumenten zelf botsen. Zoeken we uit hoe het nu zit met die Ethica van Spinoza of met de betekenis van Leibniz en zijn Monadenleer, dan komen we niet enkel in de sfeer van dit individuele, de tijd overstijgende denken terecht, maar ook en evenzeer in een tijd waarin er heel wat te gebeuren stond. Descartes – door toedoen van Spinoza e.a. - stond op de helling, de eenheid van de christelijke religie of juist de afwijzing daarvan waren belangrijke issues in het maatschappelijke leven. De Glorious Revolution maakte een einde aan een roerige tijd in Engeland, waardoor het democratische accent sterker werd. In 1700 zou Peter de Grote ook naar Europa en de Republiek komen om zijn rijk te kunnen moderniseren. Tot slot moeten we nog aangeven dat aan het einde de periode Louis XIV ten einde liep, waarin de homogeniteit van de samenleving als idee geen stand bleek te houden. Die historische omstandigheden sluiten filosofen wel eens uit, omdat ze het denken zelf willen benaderen buiten de invloeden van de tijd.

Blindheid en openheid

Het werk van Matthew Stewart verdient allicht betere pleitbezorgers dan wij maar uit dit alles blijken dat we aan dit boek aandacht besteden omdat het zo stilzwijgend aan onze bladen is voorbij gegaan. Niemand had er blijkbaar lust toe aan dit boek tijd te besteden. Zouden er dan zoveel misplaatste opvattingen aan de orde komen in deze studie? Het sluit aan bij het werk van Nadler, het geeft ook een belangrijk probleem aangesneden, dat van de aard van de moderniteit. Maar het lijkt niet te stroken met de inzichten van Jonathan I. Israël die Radical Enlightment schreef en daarin een beeld van de filosoof en van het denken in Europa tussen 1650 en 1750 ophing, dat radicaal antireligieus en antichristelijk zou geweest zijn. Maar bij nader toezien blijkt Stewart wel degelijk aan te sluiten bij Jonathan I. Israël maar tevens argumenten aan te dragen om de filosoof toch in een ruimer perspectief te plaatsen.

Zelf zijn we altijd verrast hoe mensen naar Spinoza verwijzen, soms met grote eerbied, soms beate verering aan de dag leggend die de filosoof wellicht wat overdreven had gevonden. Net omdat Stewart Spinoza en Leibniz naast elkaar zet en laat zien hoe Leibniz eindelijk een leven lang is doende geweest de inzichten van Spinoza te weerleggen, terwijl hijzelf wellicht evenzeer atheïst was of minstens besefte dat de God van Spinoza wel degelijk een interessante visie was, vormt dit boek een boeiende en belangrijke aanvulling.

Het is die blindheid die ons niet enkel hier treft, maar al vaker voorwerp was van verwondering, die ons hier tot enkele bedenkingen aanzet. Het begrijpen van de wereld blijft voor ons een belangrijke opdracht, maar het gaat niet enkel om abstracte argumenten en discussies, het gaat ook om dit begrijpen als basis van het eigen handelen te kunnen zien. Het gaat dus niet op een bepaalde set ideeën, bijvoorbeeld over rechtvaardigheid, over het sociaal contract-denken te ventileren en dan in de dagelijkse praktijk deze ideeën voor het gemak opzij te schuiven. We verwijzen hiernaar omdat we menen dat het discours over een eerlijke samenleving, waar in Vlaanderen de SP-a mee uitpakte, weinig zinvol moet heten. Of liever, men zou wel willen dat mensen eerlijk en betrouwbaar waren, maar de praktijk laat zien dat dit persoonlijke inzet vergt, die niet iedereen kan of wil opbrengen. Ook de idee van rechtvaardigheid komt ons wel plausibel voor, maar wie niet tegen onrechtvaardigheid zegt te kunnen, moet begrijpen dat die maar tot stand komen kan als personen ook rechtvaardig de andere bejegenen.

Openheid voor het denken van Spinoza komt ons daarom, zoals Stewart en voor hem Jonathan I. Israel betoogden, neer op het willen begrijpen dat we in een wereld leven die is wat die is, dat de idee van Descartes over een scheiding van lichaam en geest wellicht niet zo zinvol is en dat voor het overige de mens op redelijke gronden veel inzicht kan verwerven. De kwestie is of die redelijkheid met de rationaliteit samen hoeft te vallen. We vrezen dat wie de rede boven de emoties stelt en erger nog, de emoties alleen maar als hinderlijk ziet, verloren loopt in ratio’s die op zich genomen wel zinvol en helder blijken, maar na afweging voor mensen hinderlijk en zelfs schadelijk zijn.

Een breder perspectief

De topoi die het huidige maatschappelijke debat beheersen, blijken nauw verbonden met de vragen die Spinoza en Leibniz opriepen. Uiteraard zijn er intussen 300 en meer jaren verstreken en is ons inzicht ontegensprekelijk toegenomen. De rechtvaardiging van God is zo niet meer onze cup of thea, maar het rationalisme viert op een vreemde manier hoogtij. Maar wat als we Spinoza ernstig en nemen en de wereld zien als God, dat wil zeggen dat alles wat is uit dezelfde substantie bestaat als God, dan zou dat betekenen dat we ook met de wereld zelf geen raad meer weten. En, wie de fragmentatie van het wereldbeeld bekijkt, de fragmentatie ook van de wetenschappen, merkt op dat die kennis voor velen, ook (hoog-)geschoolden eindelijk niet te vatten is en alleszins aan onze controle ontsnapt. Dit mag evident lijken, voor veel mensen is de toepassing van nucleaire energie, genetische manipulatie van organismen vooral een bron van nieuwe gevaren. Toch zijn het dezelfde mensen die vaak het rationalisme van Spinoza de hemel in prijzen. Voor ons blijft dat wonderlijk, zelfs bizar.

Spinoza had blijkbaar de idee dat we via de rede, dat wil zeggen via deductie alles konden kennen, terwijl men toch de waarneming, de observatie niet mag onderschatten. Ergens zal men ook oog moeten hebben voor de ervaring als bron van kennis, zeker omdat we dan de contingentie van ons bestaan beter kunnen bevatten. Want de rationele kennis geeft ons wel diepgaand feitelijk inzicht in de dingen, laat ons ook toe te begrijpen hoe we de gang van de wereld kunnen kennen, maar nadat observatie, meting onze kennis verder heeft verrijkt en verfijnd, zal men vaststellen dat die analyse toch nog een aantal problemen oplevert. Het valt ons namelijk op dat we er maar moeilijk in slagen te accepteren dat ons handelen, waarbij al dan niet goed beredeneerd ons geluk willen vorm geven, in een contingente omgeving plaats heeft, waardoor we ook de betekenis van de verandering niet uit het oog kunnen verliezen. Stewart heeft dit zelf wel goed doorzien in zijn analyses van het werk van Spinoza en Leibniz, waardoor hij ook kan duidelijk maken dat Spinoza op bepaalde plaatsen in zijn denken vandaag wellicht andere argumenten zou aandragen. Het blijft wel zo dat zijn logica en argumentatie universeel is in die zin dat het niet door de tijd beïnvloed wordt, maar daar zit net het pijnpunt. Het komt ons voor dat zijn geloof in de rede opgaat binnen het debat over de vraag hoe we onze kennis kunnen opbouwen binnen één logica. Dat is bijzonder belangrijk en stelt Descartes inderdaad ernstig bij, maar het blijft, sinds Wittgenstein, duidelijk dat de logica ons evenzeer een belangrijke lacune vertoont, zodat het onzegbare dingen niet in kaart kan brengen.

Bouwen we op dit inzicht verder, dan kan men zeggen dat de wereld, die alles is wat het geval is, betekent dat we de wereld niet altijd kunnen vatten. Ook Kant had reeds ingezien dat de zuivere rede heel veel kennis kon aandragen, maar dat er grenzen aan die kennis zijn. Toch zien we dat de verdedigers van de zuivere rede deze gedachte niet graag in rekening brengen. Omdat onze waarnemingen doorgaans analytisch zijn en wetenschappelijke methodologie ijkt wat kennis waard is die volgens bepaalde normen verworven wordt, merken we niet altijd dat sommige objecten, fenomenen meetbaar zijn, maar niet per se dat die meetresultaten aan zin kan ontbreken. Hoe moet men het dan wel begrijpen? In zekere zin is de rationalist nog steeds behept met de dualiteit van ziel en lichaam. Als ogen niet goed meewillen en observaties dus niet helemaal zuiver verlopen of resultaten niet goed bekeken, dan zou men andere conclusies kunnen trekken. Uiteraard verloopt veel onderzoek, in de sterrenkunde, de deeltjesversnellers of de celbiologie steeds meer via computers en robots, zodat onze menselijke feilbaarheid niet meer in het geding is, zegt men dan. Dat houdt steek natuurlijk, tot op het moment dat de resultaten doorgenomen en verwerkt moeten worden, want onderzoeksresultaten die geen interpretatie behoeven, geen controle nodig hebben, daar is misschien toch ook iets mis mee.

Wij voeren met dit alles geen strijd tegen de ratio, noch tegen rationele kennis, maar wel menen we dat de wijze waarop de aanhangers van de evolutietheorie de creationisten aanpakken, niet spoort met de idee dat men naar de wereld kan en moet kijken als een uiterst complex systeem waarvan sommige aspecten zich aan de onmiddellijke waarneming ontrekt. Zonder dus diepgaand in de methodologie van Darwin en andere biologen te zijn ingeleid, blijft die kennis voor een deel een onvatbaar domein. Hier komt de ervaring om de hoek kijken: mensen geloven die Darwinaanhangers niet, omdat ze in feite geen introductie krijgen in de vragen waarom we ons over de aard der dingen zouden buigen. Of nog, kennis aandragen als bewezen en voor eeuwig vastgelegd, zoals in de school te vaak gebeurt, laat toe die kennis te relativeren op een wijze die het begrip verhindert. Het is in deze zin dat we wel degelijk met Spinoza en het modernisme dienen bezig te blijven.

De conclusies alleen volstaan niet

De vrijheid van denken en onderzoek vormt geen vrijbrief voor vrijblijvendheid of voor willekeur. De ontdekking van Newton over de zwaartekracht leert dat twee voorwerpen vanuit een vliegtuigen gegooid gelijktijd de aarde bereiken. Hoogstens kan de vorm, i.e. de vrijstelling aan luchtweerstand een klein verschil maken, wat de mogelijkheid van de parachute om de val te breken praktisch toepasbaar maakte, maar toch blijft tegen onze directe intuïtie ingaan. Ook de rede zou dit niet zomaar kunnen ontdekken als er niet eerst de waarneming geweest was van Newton. Overigens,wie de vragen over de banen van de planeten en van de maan wil bekijken, merkt dat men op verkeerde premissen zoals Ptolemaeus toch soms verbazend goede resultaten kon halen over bijvoorbeeld de schijngestalten van de maan of wanneer planeten aan het firmament te zien zouden zijn. Helemaal fout liep het echter, loopt het echter als bijzondere fenomenen, als de kometen of supernova’s te zien zijn, want die zijn, niet voorspelbaar, ook is men daar al vroeger in geslaagd: de komeet van Halley, die 76 jaar nodig heeft om opnieuw in de buurt van de zon te komen, was echter vaak aanleiding om hel en verdoemenis te verwachten. Telescopen waren nodig om een en ander helder te krijgen. En ja, de berekeningen van Newton en opvolgers bewezen dat het om voorspelbare fenomenen gaat.

Het is daarom van belang, menen we dat wie de wetenschappen toegedaan is niet enkel de conclusies van wetenschappelijk onderzoek als schoolse kennis presenteert, maar ook geleidelijk de verklaring en de kennisverwerving zelf kan aandragen. Het laat ook zien hoe sommige systeembouwers, zoals Hegel en Marx misschien niet helemaal te vertrouwen zijn als wetenschappers, maar een idee aandragen die voor discussie vatbaar is. Het blijft ons duister hoe sociale wetenschappen aan de contingentie van het menselijk gedrag voorbijgaan. Vaak worden resultaten van zo een onderzoek dezelfde universele waarde toegekend als aan de Algemene Relativiteitstheorie van Einstein. Op zich lijkt alles in orde, maar in wezen krijgt de confrontatie met de menselijke ervaring en intuïtie hierdoor een grote dreun. Op zich kan men daar ook wel mee wegkomen, maar bij nader toezien blijkt dat die scheiding tussen mensen in hun praktische leven en het resultaat van onderzoek over bijvoorbeeld de mate van armoede in een welvarende samenleving een ideologische bijklank te hebben, die met wetenschappelijke objectiviteit weinig gemeen hebben. Het gevolg is dat als wetenschappers stellen dat er niet zoiets bestaat als goed en kwaad, dit voor veel mensen een schokkende, maar vooral onwerkbare voorstelling van zaken is.

Spinoza, de rede en moreel gedrag

Spinozisten beweren dat aangezien God geen greep heeft op de wereld, of, evenzeer aannemelijk dat God en wereld samenvallen, waardoor God bij rationele overwegingen geen nut meer heeft, men kan afleiden dat kennis van de wereld volstaat om tot juist ethisch handelen te komen. Te meer omdat Spinoza al stelde dat we over de vrijheid moeten beschikken om zelf keuzes te maken over wat tot ons welbevinden bijdragen zal. God dan met zijn decaloog en andere voorschriften van geen betekenis meer blijken. Toch lijkt het probleem te zijn dat als alleen de rede van tel zou zijn en dit op dezelfde stringente wijze als waarmee de we omloopsnelheid van een komeet of de massa van atoomdeeltjes kunnen berekenen, zou er ook geen rechtspraak zoals wij die kennen van node meer zijn, zou een leerkracht of een ouder geen oordelend vermogen meer nodig hebben. Een eenvoudige heldere redenering zou ons helpen om keuze vast te leggen en bovendien, iedereen zou oordeelkundig identieke handelingen stellen.

Dat is overduidelijk niet het geval en daarom is het van belang te beseffen dat de ervaring van welbevinden, om dit domein dat sinds Spinoza centraal staat, als toetssteen te hanteren persoonlijk gebonden is. De reden ligt in het feit dat we niet enkel lichaam en geest zijn, maar meer nog dat de samenlevingsvorm van het lichamelijke en wat de mens aan geestelijke vermogens heeft direct met elkaar verbonden zijn. De ervaring van welbevinden zal dus naargelang van de leeftijd al verschillen, bovendien zal die ervaring ook plaatsgebonden zijn: zwemmen in de golf van Saint-Tropez is iets anders dan zwemmen in de Noordzee ter hoogte van Zeebrugge. Meer nog, onze berekening van het gedrag van de ander, waardoor we zelf onze eigen opties kunnen bereiken, loopt vaak fout. Hiervoor zijn niet altijd redelijke gronden te vinden. De ervaring leert mensen beter in te schatten, maar die ervaring ligt niet voor iedereen op dezelfde manier vast en zeker niet in vaste normen. Zeker als dan nog eens onduidelijk is of en hoe we vergelijkbare of gelijke criteria hanteren om ons handelen tegenover anderen te organiseren. Men kan eindeloos discussiëren of de mens primair egoïstisch is dan wel ook altruïstisch gedrag mee heeft gekregen. Men kan ook discussiëren over de vraag of strategieën in het menselijk verkeer zin hebben als iedereen rationeel handelt, de contacten tussen subjecten leren dat bewuste wezens heel wat criteria in rekening brengen om zich een houding te geven. Het is in deze voege dat we menen dat ethiek meer is dan leefregels en formalisme, maar dat we telkens weer geacht worden tot oordelen over onszelf en hoe we anderen bejegenen. Vergeten we niet dat we anderen ook niet kunnen inzetten voor onze eigen doeleinden. Dat zijn duidelijke inzichten, die te maken hebben met het goede en het kwade. Stellen dat die categorieën niet bestaan, omdat God niet bestaat, lijkt ons de mens als redelijk en bewust wezen tekort te doen. Waarbij we ons wel bewust zijn van het feit dat de grondslagen veel minder zeker blijken dan een geopenbaarde godsdienst kan geven. Maar goed, dat is dan de prijs die we voor onze menselijke autonomie moeten opbrengen. Vandaag lijkt men het theorema te hanteren dat mensen doen wat ze doen en dat dit in oorzakelijk verband staat tot onze natuur. Terwijl net eigen aan de menselijke natuur is dat we zonder aangeboren ideeën geboren worden en dat we slechts geleidelijk onze identiteit opbouwen, naarmate we er ons meer van onszelf en de wereld bewust worden. Maar zonder kennis van de algemeen aanvaarde normen, gaat het toch niet en waar kunnen we die leren, tenzij door voorbeelden en waarschuwingen van onze opvoeders?

Besluit

Het boek van Matthew Stewart brengt op een eigenzinnige manier onze inzichten omtrent de moderniteit aan het wankelen. Hij maakt aannemelijk dat Spinoza en Leibniz niet zomaar met elkaar te vergelijken of gelijk te stellen zijn. Ook betekent het atheïsme bij Spinoza meer dan we gewoon zijn aan te nemen. Het discours over Rationalisme blijft derhalve interessant en vergt meer van ons denkvermogen dan de schoolse inleidingen soms laten vermoeden.

Over de ontwikkelingen in het Westerse denken valt duidelijk nog heel wat te vertellen, over dit boek overigens ook. Het valt op dat we in onze haast, of vermeende nood aan duidelijke taal eindelijk een doorwrocht boek als dit nauwelijks aangekondigd zien in de brede media. Dat betreuren we omdat net dit soort werken onze kijk op actuele topoi erg kan verbreden.

Aan het slot hebben we enkele eigen reflecties aan het verhaal toegevoegd, die we van belang achten. Centraal staat de kwestie of we ermee kunnen volstaan te beweren dat we ons op redelijke argumenten beroepen, dan wel of enerzijds ook de criteria van redelijke argumentatie wel voldoen aan het verlangen van mensen om te begrijpen, wat soms niet te begrijpen valt, of pas na diepgaande studie.

Men doet er dan ook goed aan het publiek voor wijsgerige discussies niet zomaar te zien als een zootje onzekere twijfelaars. Ook wie zich voor wetenschappen interesseert, verdient meer aandacht. Op school en in de media, zou daar meer aandacht voor mogen zijn. Kortom, wil men zich spiegelen aan de betrachtingen van Spinoza, dan volstaat het niet sceptisch te staan tegenover alles wat niet bewezen heet te zijn, maar juist ook tegenover de omgang met evidence based knowledge omzichtig om te springen. Omzichtig en toch, wellicht, overduidelijk over het belang ervan. Dan wordt het wellicht terug leuk om over wetenschappen te spreken. En ja, wat meer aandacht voor ingenieurskunde, bouwkunde en materiaalleer zou de gemiddelde alfa geen kwaad doen.

Het leven van Spinoza en Leibniz laat tot slot zien dat we met de geschiedenis en in het bijzonder de ideeëngeschiedenis nog niet klaar zijn. Ook zitten we opgescheept met een cataloog van “idées reçues” zodat we niet altijd merken dat ons autonome brein niet altijd zo rationeel functioneert als we wel zouden willen. Lezen dus dit boek van Matthew Stewart als een aanzet om onze eigen inzichten te toetsen en eventueel bij te stellen.

Bart Haers
dinsdag 8 september 2009

Reacties

Populaire posts