Een Visionair Leven

Een visionair leven



Het laatste jaar van de klaproos. Denkend aan Maurits Coppieters / Frans-Jos Verdoodt (ed.), Petra Gunst en Frank Seberechts
Leuven: Van Halewyck i.s.m. ADVN, 2009, 246 pp., ill.


Toen ik in een vroeger leven de Vlaamse Beweging leerde kennen, speelde Maurits Coppieters daar zeker een rol in. Ook mijn opzoekingen naar de figuur van Herman van den Reeck in zijn tijd, heb ik via Maurits Coppieters aangevat. Zijn zoektocht naar de betekenis van het jaar 1920 is ons bijgebleven als een tragisch besef dat na WO I de gemoederen nog niet gekalmeerd waren. Maar het was dan ook een revolutionaire tijd: streven de bel epoque te herstellen enerzijds en een nieuwe tijd ter wereld brengen anderzijds beroerden de geesten. Soms heb je de indruk dat de barensweeën van de nieuwe tijd tot vormen van extase leidden, die nu nog nagalmen. Als dit het geval is, dan heeft zeker Maurits Coppieters hieraan zijn bijdrage geleverd. Het lijkt ons niet evident zomaar de verschillende bijdragen in het gedenkboek hier onder de aandacht te brengen. Het komt ons nuttiger voor vanuit onze eigen ervaring met de rijke erfenis van Maurits Coppieters aan de slag te gaan. Zelf ben ik als historicus en als universitair medewerker van een koepelorganisatie in het sociaal-cultureel werk voor volwassenen met de werkzaamheid van de man in contact gekomen, heb er de verdiensten van gezien, maar ook helaas, het gemak waarmee sommigen die erfenis hebben verkwanseld.

Een boeiende visie

In zijn zoektocht naar het jaar van de klaproos, dat na zijn politieke activiteit tot stand is gekomen, zie je vele figuren op de voorgrond komen, die een beeld van Vlaanderen scheppen, dat ons niet zo vaak wordt gepresenteerd. Paul van Ostaijen, Geert Pijnenburg en Gaston Burssens, maar ook Wies Moens en misschien zelfs een Marcel Minnaert komen dan de revue passeren. Het is van belang te zien hoe die lui niet los stonden van wat er elders in Europa gebeurde. Was het futurisme al voor WO I de wekroep van de nieuwe tijd geweest, was in 1912 nog de oude Conscience herdacht, dan zien we hoe in 1920 een nieuwe jeugd het oude pad verliet en zelf wilde maken wat het worden moest.

Misschien is het die koorts die Maurits Coppieters meegekregen heeft, een niet te breidelen opbouwwerk van mens en samenleving. Als voorzitter van de Vlaamse Raad en als Europarlementslid heeft hij aan die opbouw gewerkt, zoals hij dat met Dosfel heeft gedaan, het instituut dat intussen met alle politieke vormingswerk ten onder is gegaan. Groots en meeslepend wilde hij door het leven gaan en soms kwam hij ook zo over. We vroegen ons wel eens af, in stilte, hoe een oude man, van dagen zat, dit kon opbrengen. Maar vooral hijzelf en velen overtuigden ons van zijn integriteit en zijn gedrevenheid. De wereld moest en zou beter worden en daar kon de Vlaamse Beweging zich niet aan onttrekken. In die zin heeft ongetwijfeld mee de sporen getrokken van een democratisch nationalisme, dat de mens voorop stelde.
En toch hadden we het lastig, hebben we het ook een beetje lastig met het boek zelf, omdat we de indruk hebben dat de vertaalslag niet altijd maken. Maurits Coppieters onderzocht zijn tijd, zocht waar de noden zaten en werkte in navolging van voorgangers als Lodewijk Dosfel en zeker ook Lodewijk de Raet grondig. Maar wij kunnen, hoe boeiend we zijn analyse ook vinden niet zomaar aannemen dat hij van ons blinde volgzaamheid zou verwachten. Het is aan ons, zo zegde hij, ons eigen kritisch onderzoek uit te voeren en daar de passende conclusies uit te trekken.
Ons komt het voor dat we zijn visie op mens en samenleving het beste vorm geven als we proberen te kijken naar wat er reilt en zeilt en wat de tijdsgeest met zich brengt.

Geen romantisch nationalisme

Als één figuur mij kon overtuigen, naast Hugo Schiltz – dat moet gezegd – van het belang van de Vlaamse Beweging en de diepere lagen, dan was het wel Maurits Coppieters, die niet ophield te wijzen op de soms paradoxale verhoudingen tussen de verwachtingen en de realiteit. Juist door zich op het jaar van de klaproos te richten, heeft hij ons doen inzien dat Vlaanderen te dien tijde absoluut niet het achterlijke provincienest was, waar men het zo graag voor houdt. Maar hij overtuigde ons er ook van dat een modern nationalisme een moderne visie op mens en samenleving impliceert en dat de ontvoogding van het individu wel degelijk van belang is.
Romantisch nationalisme? Men gebruikt de term heel vaak en verwijst dan naar de gekende beeldjes van Tijl en Nele, naar het Zangfeest en het vendelzwaaien. Nu, aangezien ons dat alles vreemd was, konden we ons richten op de hoofdzaak van de Vlaamse beweging, van na het Egmontpakt en na de opkomst van het Vlaams Belang aan het einde van de jaren 1980: cultureel was er echter een grote leegte, want kunstenaars als Rik Wouters, schrijvers als Gerard Walschap, hoewel nog in leven, waren al bijna vergeten. Er was met andere woorden ruimte te over om Vlaanderen als bruinbakken ouderwets af te doen en veel van wat van waarde was te negeren. Ook economisch en zelfs institutioneel ontstond toen al een beweging die Vlaanderen de autonomie niet gunde, die democratie binnen België verkoos, omdat, tja, identiteit er toch maar op neerkwam dat we anderen zouden uitsluiten. Voor iemand als Coppieters was dit een horreur, maar tegelijk bleef het een dovemansgesprek, zowel over identiteit als over de culturele traditie, waarin Clarté, het tijdschrift van Geert Pijnenburg c.s. uit 1920 hun moderniteit uitbrachten.
Er zijn er velen die deze complexe omgang met het Vlaamse leven niet ernstig wensten en wensen te nemen. Toch zien we dat er ook vandaag in de kunsten heel wat leeft, dat mensen wel degelijk bereid zijn kennis te nemen van hedendaagse kunst en dat er buiten beeld van de algemene media eindelijk wel boeiende discussies gevoerd worden. Maar er is tegelijk nog steeds een wat verkrampte afweer van het romantisch geachte Vlaams nationalisme.

Timmeren aan de weg

Het boek en de figuur vooral van Maurits Coppieters heeft ons er opnieuw van doordrongen dat we niet moedeloos bij de pakken hoeven te blijven zitten. Zelfs als we zelf kritiek hebben op aspecten van ontwikkelingssamenwerking, dan is dat omdat we menen 11.11.11. te zeer culpabiliseren aanwendt om aandacht te vragen voor de moeilijke tot onmogelijke levensomstandigheden in delen van Afrika. Het is zijn inzicht dat men mensen moet ondersteunen zelf aan de weg te timmeren dat ons veel interessanter voorkwam, eerder dan als vrijgevige oom op te treden. De discussies over structuren, instellingen zijn van wezenlijk belang, daarvoor was hij te zeer historicus om dat te miskennen, maar hij was er zich tevens van bewust dat die instellingen niet uit de lucht komen vallen.
Zelf meenden we tijdens onze periode in het sociaal-cultureel werk dat de reflectie op de toekomst stilaan weggesleten was. Het enthousiasme dat we van hem hadden gezien, maar ook het geloof in de mens, leek plaats te maken voor gezeur, voor het verdelen van de middelen en het aanbieden van onvoldragen concepten. Het kwam en komt ons nog steeds pijnlijk voor dat het werk dat zovele generaties mensen geholpen had, na onvolledige studies toch kennis te nemen van de wereld, de wetenschappelijke vooruitgang en culturele vaardigheden nu een soort eenarmig monster werd, waaruit de duiten rolden als men voldoende mensen voor een activiteit kon samenbrengen. Wat het voorstelde, deed er niet zo heel veel toe.

Politieke vorming

Misschien de belangrijkste erfenis van Coppieters voor ons vormt zijn inzicht dat mensen voor de democratie gevormd moeten worden. Het Dosfelinstituut en het ADVN getuigen ervan. Het ADVN floreert, maar het vormingsinstituut is verdwenen. Om financiële redenen alleen was het niet. Het paste niet meer in de tijd, want men dacht dat iedereen gevormd werd. Nu, discussies over democratie vandaag laten zien dat dit wellicht verwaand was, maar zeker is het een vergissing als men bijvoorbeeld het burgeractivisme rond de Oosterweelverbinding aan het werk zag: hooggeschoolden die op basis van niet altijd even onbetwiste informatie een project kelderden, dat uiteraard niet volmaakt een belangrijk probleem in de mobiliteit wilde oplossen. Burgeractivisme is noodzakelijk en komt voort uit de tijdsgeest, toen Maurits Coppieters volop actief was. Maar een mateloze en zelfs aanmatigende houding van burgeractivisten, zal daar wel niet in passen. De aanmatiging schuilt hierin dat men nogal gemakkelijk het absolute gelijk in pacht te hebben, zoals de mensen van het Groot Gedelf in Knack lieten optekenen. Dat men in een mediagestuurde tijd af en toe scherp en gericht uit de hoek moet komen, ligt voor de hand, maar als dat optreden alleen de eigen particuliere belangen voor ogen houdt, dan is dat mateloos en aanmatigend.

Het belang van het ADVN binnen de Vlaamse beweging valt moeilijk in te schatten, al doet het archief- en documentatiecentrum heel wat moeite archiefmateriaal te ontsluiten en via Wetenschappelijke tijdingen opinievorming te stimuleren. Maar juist iemand als Maurits Coppieters wenste niet enkel voor eigen parochie te preken en zocht het gesprek. Ook daaraan levert het ADVN nog steeds een bijdrage. Maar, helaas, wat baten kaars en bril… Het is van belang zich niet enkel om de donkere bladzijden van de beweging blind te staren, maar ook in te zien dat wie zich met Vlaanderen en de Vlaamse beweging inliet, inlaat niet blind hoeft te zijn voor wat buiten de grenzen gebeurt en zich als Vlaming niet wenst op te sluiten in het eigen gelijk. Dat ligt voor consultatie ter beschikking van het publiek, voor zover de embargotermijnen dat toelaten. Maar het is wel van belang te weten dat deze archivalia en documentaire stukken, boeken, teksten, klank- en beeldbanken getuigenis afleggen van een lange weg van strijd, ook en misschien zelfs nog het meest voor de individuele ontplooiing van de Vlaming.
Politiek bedrijven betekende, voor zover we er zicht op kregen, meer dan macht verwerven om de eigen inzichten te laten zegevieren. Voor Coppieters lag het toch wat moeilijker, want wie de macht voor eigen nut gebruikte, kon toch maar moeilijk democratisch handelen. Juist de Vlaamse Beweging was toch tegen machtsmisbruik en privilegies gericht? Dat zo een nobele houding wel eens op afkeer en onbegrip kan stuiten, zal hij ook wel ervaren hebben, maar tegelijk heeft hij wel gebruik van zijn positie om bijvoorbeeld het imago van Vlaanderen in een ander licht te stellen, om de eigen buitenlandse contacten van de Vlaamse instituties uit te bouwen en dat alleen al zou hem een plaats in een eregalerij bezorgen. Overigens, het mooie gebouw dat het Vlaams parlement nu herbergt en dat op een verrassende wijze is aangepast aan de nieuwe functie, biedt daartoe ruimte. Soms vragen we ons af, waarom men geen zalen noemt naar mensen als Maurits Coppieters in dat gebouw. Met andere woorden, zijn leven en werk verdient het wel dat we zijn herinnering levendig houden, maar dan vooral door naar zijn voorbeeld autonoom onze analyses te maken en met geestesgenoten aan de weg te timmeren.

Bart Haers
vrijdag 27 november 2009

Reacties

Populaire posts