Wat de kranten brengen

Mediakritiek, een moeilijke oefening
Het oordeel van de lezer


Frank Thevissen (red), Johan Sanctorum (Red). Media en Journalistiek in Vlaanderen, kritisch doorgelicht
Van Halewijk Uitgever, 2009, 377 pp + fiches van de coauteurs.
Prijs: 25 €

Nu het andere boek dreigt te verdwijnen en sommige publicaties in de media niet zo heel veel weerklank krijgen, lijkt het ons aangewezen er zelf de aandacht op te vestigen. Men zal in dit stuk niet alle auteurs die meewerkten aan het boek terugvinden, ook al omdat we probeerden een eigen bijdrage aan het debat te leveren. We besluiten dat de media zijn wat ze zijn en dat dit niet zo dramatisch kan zijn, omdat het uiteindelijk de lezer is, de gebruiker die het werk van de journalisten en redacties al of niet waardeert en er het laatste woord bij heeft. In wezen verkijken nogal wat van de deelnemers aan het debat zich op de ontvanger. In wat volgt hopen we aan te tonen dat vele van de klachten steeds weer de producent betreffen, maar dat de lezer, luisteraar en kijker soeverein, al of niet met kennis van zaken hun oordeel vellen. Toch blijft het debat nodig, alleen, zo menen we, liefst wat minder overspannen.

Was het een lovenswaardig idee een overzicht te van het Vlaamse medialandschap te presenteren en er een aardige dosis mediakritiek aan mee te geven, dan stemt het boek “Mediakritiek & Journalistiek in Vlaanderen kritisch doorgelicht” ons met verbazing, verwarring. Zelfs wekt het onze toorn op, want het lijkt een gemiste kans. Echter, het boek wordt merkwaardig doodgezwegen, wat verre van uniek is en dus dragen we graag ons steentje bij aan het mediadebat, want het zal van de lezers moeten komen. In wat volgt volgen we niet klakkeloos het boek, maar proberen onze inzichten te presenteren, met referenties aan het boek.

1. In hetzelfde schuitje
2. De kat van Schrödinger
3. Bourdieu, Rawls en andere verborgen bronnen
4. QED: aanbod en vraag vinden elkaar niet

In hetzelfde schuitje

Minder dan ooit lijken we met een elite te maken te hebben die zich echt om andere groepen in de samenleving en de samenleving als zodanig bekommeren wil. Wie zich als individu niet handhaven kan, moet het zelf maar bekijken. Maar sinds Mei ’68 was er toch geen elite meer, dachten wij. Verkeerd natuurlijk, al was het maar omdat de illusie handig werd geactiveerd telkens iemand ook maar een begin van systeemkritiek wenste te formuleren. De vierde macht, zoals dit boek ook aangeeft, gedraagt zich als een kameleon, volks als het nodig is, gedistingeerd en vooral gesloten als de nood ertoe noopt. Maar wat het boek van Johan Sanctorum en Frank Thevissen kenmerkt is dat het de pijlen richt op de osmose tussen politiek en politieke journalistiek, culinistiek zoals het heet bij de auteurs, maar ook op de commercialisering van de media en tot slot op het probleem van het cordon sanitaire. De kritiek zou echter ook moeten gaan over de vraag of die vierde macht nog wel een notie heeft van het algemeen belang en hoe dat uit het beleid zou moeten afstralen.

De discussie over de verdiensten van de paarse jaren valt hier echter slechts ten dele mee samen, want onmiskenbaar stond Paars voor gratispolitiek, spin, aandacht voor het marginale ook, met hooghartig voorbijgaan aan wat de middengroepen in de samenleving zo belangrijk achten. Het gevolg was dat de middengroepen geen voeling meer overhielden met de liberalen en dat aan de andere kant de sociaaldemocraten - of zijn het toch socialisten? – ook verder het vertrouwen van hun achterban verloren. Paars stond voor een hautaine dédain tegenover de burger; we zouden de politici niet te eten willen noden die vooral menen zelf boven het beleid en de uitwerking van het beleid te staan. Paars, Open VLD, SP-a, maar ook delen van de voormalige VU stond voor bevoogding in naam van de maakbaarheid van de samenleving en dus voor het verlies van de emancipatorische kracht van de idee. De maakbaarheid van de mens en de samenleving staan haaks op de emancipatiegedachte, omdat het een controle wil hebben op het resultaat terwijl men de resultaten van ontplooiing eindelijk niet kan voorspellen. Hoewel er soms ergens wel iets van doorklinkt, blijft het boek op dit vlak ontgoochelend. De aandacht voor de politieke correctheid en de gevolgen ervan verhinderen volgens ons dat de fundamentele systeemfouten van het postmoderne politieke discours, de paradox zelfs dat men wel pleit voor gelijkheid maar zelf dwangneurotisch meent te geloven buiten en boven de samenleving te staan, terwijl ze per slot van saldo altijd wel de gevolgen van het malgoverno, respectievelijk het toedekken ervan geconfronteerd zullen worden. Neem de discussie over het oplossen van de verkeersproblemen rond Antwerpen en het concept van de tunnel onder de Schelde en een brug over de dokken, dan zien we dat het optreden van goed geoutilleerde burgeractivisten in de media met grote sympathie werd bejegend, zeker nadat de burgemeester van “A” zich tegen het project keerde, terwijl het probleem zelf niet meer van belang leek, dan moet men zich toch afvragen of deze politici en journalisten zich nog wel rekenschap geven van de globale gevolgen voor Antwerpen en Vlaanderen. Natuurlijk, geluidsoverlast – die nu blijft waar die is -, fijn stof, blijft ook hangen en de idee dat de stad doormidden zou geknipt worden, waren de argumenten, maar de reden waarom die nieuwe Scheldeoeververbinding er moest komen bleef buiten beeld. Ook politici zullen dus met de gevolgen van dit falen van de besluitvorming te maken krijgen. Dichtslibben van de wegen zal tot verarming leiden, al zal het natuurlijk niet de enige oorzaak zijn, maar het mag duidelijk zijn dat de besluitvorming hier wel erg ontgoochelend was. Het boek geeft op dit punt geen duidelijkheid. Een ander voorbeeld waar het debat echt stokt is dat van het onderwijs. In naam van het adagium dat iedereen gelijke kansen op onderwijs moet hebben, vergeet men dat voor bepaalde studiegebieden diepgaande kennis nodig is, van talen, wiskunde, maar ook handigheid, in beroepsrichtingen en technische scholing. Het beleid heeft op dit vlak de middelen en het doel hopeloos door elkaar gehaald, waardoor de kennis van talen voor niemand nog echt begeesterend kan zijn. Natuurlijk is grammatica of syntaxis niet zo boeiend…tenzij voor wie zich rekenschap wil geven van de mogelijkheden van de taal. Maar goed, grammatica en syntaxis lijken eerder normerend en we weten hoe men daar een broertje aan dood heeft. Het gevolg lijkt te zijn dat men theoretische inzichten laat prevaleren op andere inzichten en vooral dat men in een samenleving terecht komt waar men wel pleit voor creativiteit en innovatie, maar er niet meer de mensen toe opleidt. Wie dan komt, dan zorgt? Maar als dit onderwijs tot verarming en uitsluiting aanleiding geeft, wie zal dan de boter gegeten hebben? En vooral, kunnen politici blijven beweren zelf ook geen belang te hebben bij goed en doorgedreven onderwijs? Het zijn vragen, maar aan de basis blijft de vaststelling dat men niet ongestraft kan beweren niet in hetzelfde schuitje te zitten, ook als men ergens in Toscane een villaatje heeft. En ook de media lijken zich van die evolutie niet zo heel bewust, integendeel zelfs.

De Kat van Schrödinger

Het blijft een riskante onderneming om termen en concepten uit de natuurwetenschappen als metafoor voor maatschappelijke en culturele fenomenen te hanteren. En toch, voelen politici noch journalisten zich betrokken bij wat de burgers ervaren als gevolgen van falend beleid, maar zich wel allerlei pluimen op de hoed steken voor wat zogezegd fenomenaal is, terwijl het de verdomde plicht is het juiste te doen, waardoor we ons moeten afvragen of de journalisten, niet enkel politieke journalisten, maar ook wie zich met wetenschappen, cultuur, levensbeschouwing inlaat, wel inzien hoezeer ze mee deel zijn van de fenomen die ze beoordelen. Zoals de wetenschappelijke waarnemer die een denkbeeldige kat in een doos bestudeerd zelf deel van het gebeuren wordt, namelijk als hij de stalen kist zou openen en het atoom is vervallen waardoor de geigerteller een hamertje heeft doen vallen op een flesje blauwzuur dat vervolgens niet enkel de kat doodt, maar ook de waarnemer zou kunnen treffen. Enfin, men kan niet zonder meer naar iets kijken. Objectiviteit of neutraliteit blijven echter tot nader order belangrijke parameters voor goede journalistiek. Onze vraag is of het niet wenselijker zou zijn dat de journalist zich bewust zou weten van de eigen benadering van levensvragen, van ideologische richting, om vervolgens ook de lezer de kans te geven dit bij de interpretatie te betrekken. Hoe moeilijk het kan zijn zich te vergissen over de objectiviteit van de journalist is gebleken in de Irakkwestie, maar ook in de manier waarop naar China of Afghanistan gekeken wordt. Echter, als het over de ordening van onze samenleving gaat en het uitzetten van lijnen in ethische discussies, blijkt die kwestie prangender. “Ik kan geen onrechtvaardigheid verdragen”, zegden een paar jonge politicae van socialistische huize, waarmee we wisten dat ze hadden nagedacht over wat hen drijft in de politiek. Maar of we onrechtvaardigheid kunnen uitsluiten in onze samenleving is nog maar de vraag. Toch hebben journalisten die jonge dames nauwelijks of niet geconfronteerd met de zwakheid van hun stellingname, want ze waren het er natuurlijk mee eens. Dat er soorten onrecht zijn en dat dit onrecht altijd wel het gevolg is van besluiten, handelingen, daarover lijkt men zich niet te bekreunen. Men kan het onrecht wel proberen terug te dringen, onrechtvaardigheid zal de een of de andere wel blijven ervaren. Dat punt ontgaat zowel de journalist als de politica.

Bourdieu, Rawls en de verborgen bronnen

In het boek klaagt men ook aan dat gebrek aan bereidheid politici echt te bevragen en te confronteren met de werkelijke gang van zaken, spreekt men over het gebrek of het ontbreken van onderzoeksjournalistiek, maar het komt ons voor dat de idee dat journalistiek vanzelfsprekend onderzoekt hoe de vork aan de steel zit, niet het fundament van de inzichten vormt. Het probleem wordt het duidelijkst als we zien dat Johan Sanctorum de netwerken schetst rond mensen als Paul Goossens, Frans Verleyen – hier duidelijk niet zaliger gedachtenis – en Peter Vandermeersch. Zij maken deel uit van de entourage of vormen met de politiek één geheel. Zij kunnen dus niet anders dan betrokken zijn bij het gebeuren zelf. Al zegt Siegfried Bracke graag dat de media geen agendasetting kunnen realiseren, het blijft toch wel opvallend hoe bepaalde figuren gemakkelijker dan andere toegang krijgen tot de media. Ook het begrip culinistiek kan men deze context begrijpen, het feit dat journalisten en politici vaak samen tafelen, soms zelfs bij elkaar te gast te zijn.

Nu, elitevorming is van alle tijden en ons komt het voor dat regenten altijd wel zorgen voor pennenridders die hun verhaal kunnen uitventen. Daar zit het probleem niet zo erg. Wel vinden we het belangrijk dat journalisten en hun broodheren hun eigen rol in het maatschappelijke gebeuren niet meer ter harte nemen. Met meer ter harte nemen bedoelen we dus dat zij ertoe bijdragen dat het algemeen belang gediend wordt. Maar omdat zij mee onder de stolp van de Wetstraat zitten, kunnen ze wellicht niet meer voldoende afstand houden en willen ze dat ook niet. De vraag naar objectiviteit en neutraliteit is wellicht niet de meest interessante parameter. Een journalist mag er eigen ideeën op na houden, als hij zijn rol als informant niet vergeet of als hij/zij niet vergeet dat het publiek er ook iets van zou kunnen afweten, dan kan de journalist vanuit een zekere betrokkenheid goed werk leveren. Wel ontstaat een probleem als er een agenda gehanteerd wordt die niet afdoende duidelijk gemaakt wordt, zoals onder de paarse regeringen, toen journalisten er een erezaak van maakten de rechterzijde willen uitschakelen. De afkeer voor CD&V, N-VA en uiteraard VB, zorgde voor een eigenaardige situatie.

De afgelopen twintig jaar, wellicht al sinds begin de jaren 1980 was het niet van de lucht, dat Vlaanderen rechtser zou worden. De verkiezingsresultaten vanaf 1988 en vooral 1991 (24 november) leverden dan ook bewijs. Maar zou het nu echt zo zijn dat de basishouding van de Vlamingen echt veranderd zou zijn als het om de grote thema’s van vrijheid, gelijkheid en broederschap zou gaan? Of zou er in de kritiek op dat rechtse Vlaanderen een andere evolutie verborgen zitten. Als we vernemen dat men het Deeltijds Kunst Onderwijs (DKO) eerst verweet dat het te zeer middenklasse was, om sinds een paar jaar te laten horen dat het probleem erin zou bestaan dat het wit, te blank is, dan worden we wantrouwig. In de jaren zeventig was de sociale mix van kinderen die muziek, woord en schone kunsten volgden zeer verscheiden. Ook nu zijn er ouders uit verschillende milieus die hun kinderen naar het kunstonderwijs sturen, maar dat blijkt niet te passen in de beeldvorming en bovendien, ook de migranten hebben recht op kunstonderwijs. Of zou de schaduw van Pierre Bourdieu hier toch over het debat hangen, voor zover er sprake van is.

Ook het verhaal over gelijkheid en rechtvaardigheid spelen een belangrijke rol in de analyses, zonder dat dit echter uitgelegd wordt. De “Derde weg” waar paars een agenda van maakte, waar liberalisme en sociaaldemocratie elkaar vonden in een agenda die globalisatie, gelijkheid en rechtvaardigheid diende te verbinden. Maar wat men er ook over zegt, de notie Derde Weg, de vondst van Tony Blair en New Labour, werd eindelijk nooit voorwerp van ernstige discussie.

Een derde element, de ethische discussies over homohuwelijk, euthanasie en comfortgeneeskunde werd noch wordt anders gevoerd dan via het plaatsen van statements, via spin ook, maar zonder zich om de argumentatie ernstig te bekreunen. Zo kregen we medio de jaren 2000 een hele hoop te horen over het verder doorvoeren van de democratie, waarbij de gedachte opdook dat het parlement een afspiegeling van de samenleving zou moeten zijn. Spirit was hier de drager van, maar in feite was dat niet het grote punt. Centraal stond de idee van de maakbare mens en de maakbare samenleving. Dit leek en lijkt best enthousiasmerend, maar bij nader toezien blijkt telkens weer dat de persoon en diens uniciteit niet meer centraal stonden. Het antibourgeoisdiscours, een erfenis van de jaren zestig en zeventig werd nu het discours van de elite.

Gaat het hier echt om een verborgen agenda? Een complottheorie is het naar ons inzicht niet, maar wel is duidelijk dat de het verhaal van Bourdieu, uit 1964, dat kinderen uit arbeidersmilieu geen aansluiting vonden met de elitaire cultuur, maar wie de evolutie van 1960 tot vandaag goed bekijkt, weet met zekerheid dat mensen er veel moeite voor doen om hun arbeidersachtergrond in de verf te zetten en toch te laten verstaan dat men vertrouwd is geraakt met de high brow cultuur. Het verhaal van de studentenleider Paul Goossens die via de Standaard en De Morgen een mooie loopbaan kon maken, lijkt hier op het oog niet veel uitstaans mee te hebben, maar het is wel tekenend voor de generatie van Paul Goossens dat zij dat verhaal van Bourdieu, nog eens, het eerste artikel dateerde uit 1964, van dit soort voorstellingen een strategisch gebruik maakten.

In 1971 verscheen “a theory of Justice” van John Rawls, waarin hij tracht uit te leggen dat het niet ernstig kan zijn als iemand uit het welvarende suburbia zoveel meer kansen krijgt dan iemand die in de verloederde stadsdelen van NY of Chicago geboren wordt. Hoewel slechts een gedachteoefening, blijft het voor vele progressieven bijna een obsessie met die schrijnende onrechtvaardigheid gedaan te maken. Dit boek was in de richting sociologie een belangrijk tekstboek, zegt men, maar voor zover men er zicht op kan krijgen, zien we dat er weinig in de publieke sfeer over gesproken werd. Je moet al een en ander doornemen om auteurs als Bourdieu en Rawls te ontmoeten. Er is wel bijvoorbeeld Ides Nicaise die met grote regelmaat boeken publiceert om aan te geven dat onderwijs geen gelijke mogelijkheden biedt voor elkeen. De afkomst van een persoon zou het hele leven bepalen. Hoe ernstig is dat, wanneer we de grote emancipatorische proces van de afgelopen eeuw bekijken, lijkt dat volkomen te hebben gefaald, terwijl het vrij eenvoudig is vast te stellen dat mensen die wel degelijk uit nederige vertrekposities vertrokken toch een mooie loopbaan konden maken, en uiteraard iets meer op hun verdiensten stonden. Het hele verhaal over het onderwijs laat overigens nog iets anders zien: J.A.A. Van Doorn beschreef in zijn studie over het falen van de SPD in Duitsland hoe vele Duitsers het verhaal van de vaderlandsloze gezellen moe werden en ook nog eens vonden dat de SPD de verdiensten van de arbeiders, niet in geld, maar in kunnen en vaardigheid negeerden. Het verhaal over het onderwijs laat eenzelfde onbegrip voor individuele prestaties zien, wat men ter linkerzijde graag als een meritocratische opmerking zal beschouwen en toch, bij nader toezien is dat het verhaal, zonder einde, dat we al vele jaren te horen krijgen.

QED: Aanbod en vraag vinden elkaar niet

In het boek stelt men graag en niet zonder reden dat de journalist nauwelijks nog vertrouwd wordt, maar tegelijk ziet men dat eigen rol van de lezer, kijker, luisteraar onderschat wordt. Lezers, luisteraars weten wel wat ze willen, willen weten wat er gaande is en staande en hebben ook wel hun eigen ervaringen. De boodschap wordt niet geslikt, noch zomaar uitgebraakt. De makers van nieuws gaan ervan uit ook zogenaamde eenvoudige mensen niet zelf bij de receptie de zaken ordenen en onthouden wat van belang is. Het beste bewijs zou kunnen zijn dat de mediamarkt onmogelijk versnipperd is en dat mensen ook meerdere media gebruiken.

Siegfried Bracke meent dat aan de hand van een random gekozen publiek dat lange tijd laat registreren hoe ze naar televisie kijken en welke omroepen, welke programma’s ze verkiezen voldoende is om als televisiemaker of nieuws- en duidingproducent te weten wat aanslaat. Ik weet niet hoeveel mensen naar het programma “Andere Tijden” kijken, waar gisteren, donderdag 18 februari een documentaire was gemaakt over de walvisvaart na WO II, om de Nederlandse markt van voldoende oliën te voorzien. Een merkwaardig document, waar je als kijker toch even over gaat nadenken. Ik vermoed dat Siegfried Bracke zo een uitzendingen op Canvas erover zou vinden, maar het gaat, denk ik, om de verscheidenheid van het aanbod. Ook de reis van de Beagle kan op die manier onze inzichten verruimen, hoewel we soms bedenkingen hebben bij bepaalde keuzes, maar goed, de maker wikt en de kijker beschikt, zullen we maar denken.

Jan Neckers vermeldt dat Jef Lambrecht ten tijde van de Glasnost en Perestrojka meende dat Stalin 300.000 slachtoffers zou hebben gemaakt, terwijl er eindelijk moeilijk een echt cijfer kan gekleefd worden op het beleid van Stalin dat erop was gericht de oude samenleving volledig uit te roeien en alle belanghebbenden bij het oude bestel uit hun posities wrikken wilde. De Koelakken stierven, niet enkel door deportatie, maar omdat de oude landbouwtechnieken niet meer konden en omdat de kolchozen niet echt productief bleken. In Oekraïne stierven in 1931 miljoenen mensen door dit beleid, wat volgens anderen dan weer de bereidheid opwekte om met de bezetter mee te werken – en het eigen antisemitisme bot te vieren. Maar uiteraard wilde Jan Neckers vooral aantonen dat de openbare omroep door een pensée unique bestierd wordt, politieke correctheid, waarover we de laatste jaren heel wat hebben gehoord. En toch, Actueel was in die jaren met Jef Lambrecht, Bert de Craene een interessante bron van informatie, maar volstaan kon het niet. Ook kranten, buitenlandse ook, dienden het beeld aan te scherpen, nuances bij te brengen en aan het einde van de rit krijg je een idee van wat Michaïl Gorbatchov bewerkt had.

Zoals hoger al aangegeven was en is de politieke voorkeur van een journalist niet problematisch, als de lezer, kijker dat weet. In eigen land werd in voorbereiding van de verkiezingen van 2009 N-VA zwaar aangepakt, al kon de voorzitter tegelijk op een grote sympathie rekenen, maar de verkiezingen waren een schok voor wie gehoopt had dat de partij opnieuw zou verschrompeld zijn tot 1 à 2 zetels in het Vlaams parlement. Overigens scoorde ook CD&V bovenmatig, in die zin dat men gedacht had dat het nongoverno van de voorafgaande twee jaar, die dik in de verf was gezet, hen zuur zou opbreken. Integendeel, het waren SP-a en Open VLD die met de mond vol tanden stonden. En ook VB bleek plots niet meer zo goed te scoren. Men kan erover speculeren, maar misschien lag het eraan dat een significant deel van het kiezerskorps begrepen had wie wat had uitgespookt en wie dus vertrouwen waard was. Want tja, moeilijk kan ik het opiniestuk van Eric Corijn vergeten die ooit schreef dat de kiezer niet rationeel kan oordelen, bij gebrek aan informatie en dus dat de democratie door irrationele beweegredenen gestuurd werd. Lees: alleen wie links stemt, stemt rationeel. Maar ook: hoe zou links meer rationeel stemmen betekenen dan rechts als journalisten zelf voortdurend keuzes maken in het nieuwsaanbod die laten zien wat de Islam allemaal niet aan rare dingen meebrengt (jarenlang op zondagavond in het geroemde (sic) panorama) of dat het reëel bestaande socialisme toch niet zo een zegen was voor de burgers.

Er is geen overeenstemming tussen aanbod en vraag, dat mag duidelijk zijn, maar tegelijk ziet men dat journalisten dingen moeten aanbrengen die tegen de eigen inzichten lijken in te gaan. Meer nog, de houding van de SP-a in het dossier van de liberalisering van de economie en vooral van de energiemarkt, waar de partij weinig weerwerk heeft geboden tegen het versterken van de bestaande monopolies, laat zien dat goede bedoelingen niet volstaan. Toch werd dat niet zo scherp onder de aandacht gebracht. Maar de onhandige pogingen om de monopolist alsnog te laten betalen voor de te dure elektriciteit en gas werd voor de kijker het bewijs dat de verantwoordelijken van die partij het spel wel heel ondoordacht hadden gespeeld. Overigens geldt dit ook voor een ander dossier, de Ikea-wet, waardoor men nu vele warenhuisjes in de steden krijgt, terwijl zelfstandige ondernemers het lastig hebben. De SP-a tegen het grootkapitaal? Het valt te bezien. Ontplooiingsgericht beleid werd overigens vervangen door een beleid van maakbaarheid, dat ook in de media ruime aandacht kreeg. Een discussie met Siegfried Bracke over het geluk, met onder meer Kardinaal Danneels en Steve Stevaert, als ik me niet vergis (ik vond de programmagegevens niet terug) op een koude januaridag was wel echt tenenkrullend omdat het erop leek dat we het geluk hier en nu kunnen realiseren. Nu ja, aspecten ervan kan men zelf bewerken, maar is geluk niet een ervaring, zoals Thomas Mann in de Buddenbrooks stelt, dat pas ervaren wordt als het einde al in zicht is? Maar voor het publiek was het een fait divers, waar men verder geen boodschap aan had.

Besluit

Het komt ons voor dat we met de media op zich kunnen leven, omdat we zelf in staat denken te zijn dat we de verborgen boodschappen wel kunnen lezen. De idee van sommigen om in het onderwijs, middelbaar onderwijs onderricht in mediaconsumptie te geven, lijkt me al bij al zo gek nog niet, maar het mag niet in de plaats komen van programmaonderdelen als begrijpend lezen en de analyse van belangrijke teksten. Het komt trouwens vaker voor dan de stuurlui aan de kant denken dat in het onderwijs televisieprogramma’s gehanteerd worden als didactisch materiaal en meteen krijgt men er vanzelf de nodige kritische noten bij.

Uiteraard blijft het wel een steen des aanstoots dat de kunsten, zeker hedendaagse kunsten in nieuwsuitzendingen eerder als artyfarty, bizarre toestanden worden voorgesteld. Het kiezen van spraakmakende figuren in de media, afgezien van Toots Tielemansen van deze wereld die echt iets betekenen, lijkt misschien nog wel het meest problematische. Maar de “gevormde” gebruiker is ook een lezer, kijker, luisteraar met eigen inzichten, waardoor de kloof tussen aanbod en vraag op meerdere manieren gedicht wordt of net niet, omdat mensen bepaalde voorkeuren laten gelden en, om maar iets te zeggen, voor Klara kiezen i.p.v. MNM. En ja, als je afgaat op de boekenkaternen in onze kranten, zou je denken dat er maar een handvol schrijvers zou bestaan. Het aanbod aan boeken is inderdaad onoverzichtelijk, maar het mag duidelijk zijn dat vele publicaties van hoog niveau buiten beeld blijven in de media. De vraag of dit een probleem is, lijkt ons niet zo relevant, wel draagt dat gegeven ertoe bij, dat kwaliteitskranten aan prestige inboeten. Maar nog eens, telkens weer blijkt dat via de betere boekhandel het betere aanbod wel binnen bereik komt.

Een meer ontspannen houding van redacties, niet enkel van nieuwsredacties, maar ook als het gaat om wetenschappen, literatuur, kunsten, wat minder angst te elitair uit te pakken, zou het debat echt wel bevorderen. De commercialisering van de media hebben we bewust niet aangepakt, omdat we dat een wat zinloze onderneming vinden: te commercieel kan zo een krant niet worden, want dan ondergraaft het de eigen bestaansreden. De gegevens over de krantenverkoop laat dit overigens ook zien. Wel zou men de aanvallen op Peter Vandermeersch, die nog het zwaarst van al onder vuur lijkt te liggen, wat beter kunnen focussen, maar bij nader toezien lukt dat niet goed omdat bijvoorbeeld de standaard wel wetenschapsbladzijden heeft. En de dingen waar we ons aan ergeren of geen boodschap aan hebben, die laten we toch links liggen. Wel zou men een onderscheid kunnen maken tussen kunst en entertainment, maar goed, we weten wat Bourdieu heeft veroorzaakt en maken ons derhalve geen illusies.

Bart Haers
vrijdag 19 februari 2010

Reacties

Populaire posts