De ontrafeling van de staat



Recensie

Nadenken over economie, samenleving en politiek


Tony Judt, Het land is Moe. Uitgeverij Contact, 2010, pp. 239. Prijs: € 19,95


Hoe het weer draait, blijft ons een raadsel, maar over Judt’s boek Postwar Europe, dat we met aandacht gelezen hebben, hoorden we relatief weinig, maar nu dit boek, een elegisch en hoopvol boek over wat ons recente geschiedenis betreft een zwanezang blijkt, krijgt men in Humo een bespreking, ook op Cobra kwam er een, maar voor het overige? Het boek is meer dan een voluntaristisch discours, maar een bevraging over hoe we de staat, de samenleving en de persoon opnieuw kunnen verzoenen. Al moeten we wel toegeven dat de historicus vooral over de staat en de samenleving nadenkt, toch lijkt het me dat hij ook de persoon, de burgers niet achterwege laat, wat in nogal wat besprekingen wel het geval blijkt. Het blijft blijkbaar moeilijk na te gaan hoe die drie polen zich tot elkaar verhouden en voor een historicus blijkt het telkens weer een cruciaal punt want naast collectieve handelingen, zoals riten, gewoonten en gebruiken vormen individuele handelingen vaak essentiële aspecten van een cultuur, van een geschiedenis. Men kan daarbij denken aan grote figuren, maar doorgaans blijken die pas groot naderhand, hoewel er sinds de 19de eeuw op dat vlak duidelijk sprake is van een promoten van figuren. Natuurlijk, voorheen had je die ook, personen die hun eigen tijd erkend werden als bijzonder en van bijzondere betekenis voor een streek, een regio. Canonisering echter nam, zeker in het democratische bestel andere vormen aan en toch, we moeten er voorzichtig bij blijven: Jean-Luc Dehaene bleef lange tijden, van de dagen van het wonderbureau van de CVP-jongeren tot einde jaren 1980 een relatief onbekende figuur, die dan plots, na Korfoe, waar de Britten van Major hem de weg versperden aan populariteit en belang won om in de jaren van oppositie van de CVP/CD&V en in Europa een topfiguur te worden. Kortom, het kan raar lopen.
Heeft dat belang in de visie van Tony Judt? De wijze waarop hij de teloorgang van het politieke ten voordele van het economische besluitvormingsproces schetst, kan men onmogelijk aan die vaststelling voorbij dat hij weinig politici zag die het denken zelf konden beïnvloeden. Ten onzent denk ik dat de twintig jaar die Verhofstadt aan de weg timmerde model kunnen staan voor wat er met de politiek is gebeurd. Maar ook Steve Stevaert, Patrick Janssens en Mieke Voghels of Jos Geysels, die ook een recensie schreef over dit boek, kan men niet ten goede rekenen dat zij tegen het primaat van de economie hebben gekeerd. Slechts zelden kwam het denken over de staat, waarbij het nemen van verantwoordelijkheid over het economische beleid, over de gevolgen van dat beleid aan de orde kwam. Natuurlijk is het al langer duidelijk dat de omvang van bedrijven, de verschuiving ook van economische ontwikkelingen naar de BRIC-Landen tot een globalisering heeft geleid die lokale politici op economisch vlak machteloos lijkt te maken.
Maar Judt laat zien dat politici in hun ijver tot liberalisering van de markt een zware inschattingsfout hebben gemaakt: men geloofde ten onrechte dat men publieke activa kon overdragen aan de particuliere sector en dat zo concurrentie zou optreden: die vorm van liberalisering leidde ertoe dat de activa veel te goedkoop van de hand werden gedaan, dat er nieuwe monopolies ontstonden, die in principe weinig kosten opleverde, maar aangezien bedrijven hun opbrengsten voor zich hielden, maar de uitgaven, tekorten en mogelijke bedreiging met faillissementen aan de overheden en dus de burgers doorschoven, werden de weeffouten pas goed duidelijk. De crisis van 2008 laat zien dat bedrijven er geen graten in zien dat ze zo groot zijn dat ze de staten op kosten jagen kunnen, wegens te groot om te falen, de banken voorop. Het blijft een bijzonder pijnlijke vaststelling dat ondernemers en aandeelhouders hun eigen doelstellingen zonder meer laten primeren en het valt nog te bezien hoe men hieraan kan verhelpen.
Sommige commentatoren menen dat de sociaal-democraat Tony Judt, zich vooral om de sociale situatie en evolutie bekommert, maar in zijn analyses laat hij telkens weer zien dat de feiten en de evolutie belangrijker voor hem zijn dan vooropgezette meningen, wat men niet altijd kan zeggen van anderen. In een stuk over België laat hij zien dat hij de evolutie van dit land beter begrijpt dan vele anderen, zonder in hyperbolen of symbolen te vervallen, tot op zekere hoogte, want de Vlaams-Waalse tegenstelling wordt, voor de laatste jaren wel onderschat. Belangrijker is dat het ontrafelen van de staat als politieke structuur naar voor komt en dat dit voor Judt het meest kommervolle is, wat ons wel tot nadenken mag stemmen. Toch zien we, terzijde, dat in Vlaanderen de ambitie toch een rol te geven aan de publieke sector via reglementering dan weer leiden kan tot een zekere overdaad aan regelgeving.
Maar we moeten vaststellen dat de pogingen om een passende regelgeving op een weerbarstige houding van de burgers mag rekenen, maar vooral ook de grote spelers niet meer in de hand heeft, voor Judt wellicht de essentie vormen van het falen van het politieke. We kunnen deze waarschuwing van de auteur niet onderschatten, omdat het falen van systeempartijen, doorgaans steunend op politieke grondslagen uit de negentiende eeuw, min of meer gemoderniseerd tijdens en na WO II, maar onder druk kwamen te staan toen lieden als von Hayek zich gingen beroepen op een nieuw economisch discours, waarbij de staat als hinderlijk voor economische ontplooiing werd gezien, ook het functioneren van mechanismen van sociale mobiliteit is gaan beheersen. Van links waren deze economen, maar sommige politieke denkers, die in New York onder andere onder invloed van Leo Strauss, die vanuit een ontgoocheling over Links een bijna obsessionele afkeer van links ontwikkelden dat hen over rechts de verkeerde weg liet inslaan. Het is bekend, min of meer, dat Fukuyama mee streefde naar een nieuw Pearl harbour, een vorm van misleiding van het publiek, om de Amerikaanse eeuw mogelijk te maken. Orwell achterna. Toch zien we, bij nader toezien dat bijvoorbeeld de media maar weinig deden dit te onderzoeken omdat het anti-amerikanisme[1] van vele journalisten in Europa al voldoende was en omdat anderen net zo pro-Amerikaans waren dat een redelijk onderzoek naar deze betrokkenheid in de politiek van Busch-administratie voor veel duidelijkheid had kunnen zorgen.
We denken dat Tony Judt die aspecten van het politieke falen niet heeft gezien, omdat hij zich te zeer op het economische beleid, of net het gebrek daaraan, richt. Natuurlijk vertrekt een auteur vanuit een standpunt, c.q. het economische, maar we denken dat hier een verhaal van kip en ei aan de orde is. Het economische kreeg zeer veel nadruk toen bleek dat het politieke in de voorgaande decennia, na WO II niet altijd toeliet de economische ratio voldoende ruimte te bieden. Men zou denken dat de crisis van de jaren 1970 en 1980 en het onvermogen van de overheden die crises meester te blijven hiervoor verantwoordelijk waren. Maar net de evolutie van de liberalen in Vlaanderen, ook het beleid van paars in Nederland doet ons vermoeden dat men de burger niet meer als kern van de samenleving zag, wel de consument. Sloterdijk had in 1980 al gewezen op het gevaar van te eenzijdige benadering van de persoon als consument en eindelijk zelfs als prosument. De burger verdween uit beeld.
Toch is de verdienste van Tony Judt het debat over de omschakeling van een primaat van de politiek naar een primaat van de economie en het paradigma dat de economie, de markt de problemen zou oplossen. Maar nieuwe vormen van naasting door bedrijven van publieke activa hebben het juist moeilijker gemaakt nog een sturende rol van het bedrijfsleven en de economie te onderkennen en de politiek weet er geen antwoord op. Ter illustratie, de schandalen in Nederland rond voorzitters en bestuurders van woningbouwcorporaties, maar ook van andere publieke dienstverleners in de gezondheidszorg, zelfs het onderwijs, waar de bestuurders zich meer dan ooit als managers laten kennen, wat voor het onderwijs desastreuze gevolgen heeft, hangen hiermee nauw samen. De inspanningen van Ad Verbrugge om via Beter Onderwijs Nederlands het tij te keren, laten voorlopig op resultaten wachten. Maar de lijnen zijn duidelijk, er is een zekere mateloosheid in dit denken op te sporen, niet van Verbrugge, maar vanwege ambtenaren en intellectuelen die binnen een bepaalde ratio tot consequenties komen, die in de praktijk onwerkbaar blijken.
Heeft Judt ook deze analyse gemaakt? Hij klaagt alleszins dat het denken van economische goeroes weinig weerwerk heeft gekregen; hij klaagt ook aan dat Tony Blair en Schröder op dit vlak verstek hebben gegeven. Maar misschien is het probleem nog enigszins anders: in het boek wordt zelden of niet verwezen naar denkers als John Rawls, die meende dat men de kansen voor iedereen gelijk zou moeten distribueren om de onrechtvaardigheid de wereld uit te helpen. Voor vele sociologen in Europa waren Rawls en Bourdieu belangrijke bronnen van inspiratie, maar Judt meent dat dit niet echt het probleem kon zijn, terwijl iemand als Frank Vandenbroucke juist wel de uitwerking van “a theory of Justice” in economische en politieke zin op zich nam, maar toch de derde weg van Tony Blair als een heilzame weg zag.
Kortom, het boek van Tony Judt roept heel wat vragen op, laat ons de hoop dat we opnieuw over de rol van de staat kunnen nadenken en tegelijk merken we dat hij niet echt een visie heeft hoe dat dan zou moeten. Men kan er een pleidooi voor voluntarisme in vinden, maar veeleer lijkt de voortdurende reflectie op John Meynard Keynes ons een aanzet tot matiging in het denken, dat wil zeggen, niet het denken zelf tot middelmaat terug te brengen, daar weten we intussen genoeg van en zien we de gevolgen meer dan afdoende. Met matiging bedoelen we dat elk systeemdenken uiteindelijk van de premisse uitgaat dat er een eenvoudige oplossing is voor doorgaans complexe clusters van problemen. Het economisme van afgelopen dertig jaar, anders dan aan het begin van de twintigste eeuw, was gebaseerd op precies de premisse dat men de markt alle problemen kon laten oplossen op grond van analyses die macro-economisch wel een zin kunnen hebben, maar voor bedrijven doorgaans een vrijbrief leken zich van de samenleving niets aan te trekken. Het conflict tussen overheid en economische actoren is daarmee opnieuw aan de orde, maar geen van de oplossingen van de afgelopen eeuw heeft tot nog toe afdoende soelaas geboden. Wellicht zal dus een deel van het antwoord gelegen zijn in combinaties van antwoorden waarin we meer het handelen van de mens als individu, als deel van het collectief en van collectiviteiten onder ogen zien. Wel biedt Tony Judt een boeiend beeld van hoe het economische denken van beschrijvend naar dogmatisch kon evolueren, bovendien was het blijkbaar helder voor vele actoren dat de drijfveren voor het economisch handelen niet op ethische gronden bijgesteld hoefden te worden. Die benadering, van Keynes zelf, kan een goede basis vormen om een nieuw denken over burgerschap te ontwikkelen, waarin het economische handelen niet de enige basis vormt van de samenleving, maar wel een voorwaarde is voor algemeen welbevinden. Het recht bijvoorbeeld kan ook het nodige bijdragen en jawel, ook de politiek, maar telkens zal men hieraan toch de nodige aandacht moeten besteden, omdat het toch wel lastig is, vast te moeten stellen dat politici die voortdurend over de strijd tegen de armoede spreken geen antwoord hebben of geen aandacht besteden aan de vergroeiingen van het systeem. Het blijft vrijblijvend te menen dat overheidsambtenaren ten dienste staan van de gemeenschap en vervolgens toe te laten dat zij veel meer mogen verdienen dan hun gekwalificeerde medewerkers.
De auteur kant zich tegen de grote spanning tussen de vergoedingen voor managers en die voor het personeel dat het werk doet. Men kan zich afvragen of de bestuurder nog wel weet heeft van wat in zijn of haar organisatie gaande is, vakkennis heeft, een andere dan die van het besturen, het doen lopen van de zaak. Daarvoor is inderdaad enige kennis nodig, maar als dit niet gepaard gaat met respect voor de kennis die in de onderneming aanwezig is, kan dat heel wat schade veroorzaken. Over het algemeen merkt men overigens dat het met het respect voor vakkennis in onze samenleving pover gesteld is, omdat men meent dat arbeidsprocessen zo georganiseerd zijn dat die kennis ook niet meer ter zake zou doen. De media spelen hier overigens een vrij onaardige rol, door zowel in het artistieke, het ambachtelijke en het technische mensen te laten zien die klunzen, of door te doen alsof je zomaar dit of dat kan leren.
Men zal als historicus maar vernemen dat een amateur-historicus een museum kan oprichten en runnen over WO I en merken dat essentiële aspecten van dat gebeuren onder het tapijt verdwijnen, maar goed, er zijn ook historici die het met de historische methode niet altijd zo nauw nemen. We bedoelen dan echt niet de “antiquarian” die eindeloos bronnen overneemt en elke letter zit te verifiëren, de historicus dient ook na te denken over hoe inzichten met elkaar te verzoenen vallen. Men kan dan wel eens op feiten botsen of evoluties die elkaar tegenspreken, tegenwerken, elkaar lijken uit te sluiten. Dan is het geen zaak die uit te vegen, maar na te gaan of en hoe het kan dat die evoluties toch kunnen bestaan. Opvallend is dat vandaag meer dan ooit aan een moraliserend historicisme wordt gedaan en waarbij men personen en hun handelen op grond van actuele maatstaven gaat beoordelen, waardoor het zicht op de periode zelf achter de verontwaardiging verdwijnen. Duidelijk is dat Tony Judt met zijn reflecties in dit boek laat zien dat de beoordeling van de eigen tijd en het eigen handelen voor heel wat moeilijkheden zorgt. Hij is overigens niet de enige denker van sociaaldemocratische huize die het moeilijk heeft met de wijze waarop men tegen de zaken aankijkt en de eigen uitgangspunten zonder veel schroom heeft terzijde geschoven. In Nederland lijkt die kritiek luider te klinken dan bij ons, want hier lijkt men, ondanks de ontzuiling maar weinig academici te vinden die aan de omgang met de eigen visie in deze samenleving zoveel last hebben. We denken aan Paul Scheffer, René Cuperus, wijlen Jaak A.A. Van Doorn ook, die de problematiek van een falende SPD in Duitsland als bijkomende factor van succes voor de NSDAP noemde.
Wellicht ook daarom dat dit boek bijna ongemerkt in de publieke opinie is gebleken. Boek.be gaf er een exemplaar van aan de minister-president, maar niet aan mevrouw Lieten, wat toch beter gericht was geweest. In elk geval, voor zover we op internet kunnen vertrouwen merken we dat er relatief weinig aandacht voor het boek is gekomen, hoogstens relaterend aan de malaise ter linker zijde terwijl de welvaartstaat niet enkel een project van de linkerzijde was, maar het product van een brede consensus in de samenleving. Die consensus is verdwenen en die zorg lijkt men in kringen waar politieke strategieën uitgewerkt worden niet te merken. Cosmetische chirurgie zal niet helpen, maar zolang we ons meer druk maken over het optreden van Leopold II, meer dan een eeuw geleden – en dan nog alleen maar over zijn Congo-politiek – of zolang we blind blijven voor de gevolgen van het falen van de SPD, zoals Jacques van Doorn dat beschreef in zijn zwanezang, moeten we ons wel afvragen, hoe weinig we ons nog om de gevolgen van het eigen handelen bekommeren. Natuurlijk zijn we tegen de opwarming van de aarde, maar vele andere aspecten, zoals een anti-maltusiaanse politiek – om deze oude term voor bevolkingsbeperking te gebruiken, of de uitputting van de gronden, de vernieling van zoetwatervoorraden en de uitputting van grondstoffen, die miljoenen en meer jaar nodig hadden zich te vormen, zal men nergens uitkomen met de klimaatverandering, die niet enkel door de mens is veroorzaakt, maar wel versterkt is geworden. Maar ook daar speelt de demografische evolutie een belangrijke rol.
Moeten we dan pessimistisch zijn? Er zijn inderdaad tekenen van hoop, alleen, men zal die vandaag niet vinden bij de instellingen, bij organisaties die hun ratio nog steeds niet in vraag stellen. Dus niet hun bestaansreden moeten zij bevragen, wel hoe zij functioneren en of zij die op manier hun mission statement nog wel optimaal vervullen. Natuurlijk moet de overheid fiscale en sociale fraude bestrijden, maar zij moet ook geloofwaardig zijn ten aanzien van de bevolking. Politici kunnen van burgers geen ethische houding ten aanzien van het publieke belang vragen als zij niet ook zelf tegenover het algemeen belang een meer ethische houding aannemen. Ook ten aanzien van de rechterlijke macht zou men vragen van deze orde moeten stellen, omdat rechtszoekenden, zeker als het grote spelers zijn, vooral hun juridisch gelijk trachten te halen, ook als dit maatschappelijk ernstige gevolgen heeft. Maar rechters werken met de bestaande wetgeving en we weten dat die bijna onoverzichtelijk is geworden.
Het gedicht van Goldsmith waaruit het vers “ill fares the land” geciteerd wordt, vormt een lang gedicht over een dorp dat niet langer zichzelf is maar aan de gevolgen van vernieuwing, veranderen ten offer is gevallen:
Ill fares the land, to hastening ills a prey,
Where wealth accumulates, and men decay:
Princes and lords may flourish, or may fade;
A breath can make them, as a breath has made;
But a bold peasantry, their country's pride,
When once destroyed can never be supplied.
Het is een lange jammerklacht over wat er met de oude wereld aan de hand is. Voor een progressief allicht een merkwaardig citaat en toch begrijpen we Tony Judt wel, want wie wil wat goed is zomaar opgeven? De baten van de verandering, zo lijkt hij te zeggen kwamen slechts enkelen ten goede, de lasten aan iedereen. Er is in het gedicht van Goldsmith, “the deserted Village” sprake van een groter verlies dan dat van beemden en bossen, maar van het verloren gaan van wat het dorp ooit was. In die zin blijft de klacht van Goldsmith en dus Tony Judt, hoewel hij verder niet zo heel veel met het gedicht aanvangt, de gedachte dat de kennis van de boeren, van de ambachtslui vervangen wordt door nieuwe inzichten, die op de een of andere manier ook mensenlevens raakt. Ook de vrijheid, die wij niet zozeer met het oude dorp verbinden, lijkt verloren te gaan, een vrijheid die berust op de gedachte dat mensen doorgaans wel weten wat goed is voor henzelf en voor hun omgeving. Een vrijheid ook die ruimte schept om het eigen leven vorm te geven. Het verlaten dorp als metafoor voor een samenleving die zichzelf verloor.
Waar tot slot zit dan de hoop van Tony Judt? Dat we opnieuw over gelijkheid zouden nadenken, over het probleem dat te grote verschillen in welvaart een samenleving destabiliseren kan. Misschien, menen we, moeten we die gelijkheid inderdaad in het oog houden, maar zouden we ook, met Vasily Grossmann niet uit het oog mogen verliezen dat het van grootste belang is dat ook dan boer of installateur kan worden wie dat wil en dat we opnieuw de vakkennis van de charcutier of de leerbewerker gaan waarderen. Het zal ook gaan over de kunst, waarbij we de vaardigheid en de kracht van de inventie opnieuw gaan waarderen. Het gaat om het scheppen, om het vinden van een benadering van de dingen en vooral de mensen. Vandaag lijkt het er soms op, zeer sterk zelfs, dat we blind zijn geworden voor de vrijheid en de vaardigheid van de persoon iets van het leven te maken. De gelijkheid vormt dan mee een voorwaarde daartoe, dat klopt, maar het is niet de enige. Links sluit bijvoorbeeld in het onderwijs te wegen af van nieuwsgierigheid vanuit het pedagogische adagium dat je moet blijven bij de wereld van het kind, maar die wereld kan onvoorstelbaar groot zijn, omdat een kind dat een ridderslot bezoekt en harnassen ziet, vanzelf over ridders vragen gaat stellen of als je zo een kathedraal van de zee, een zeilschip laat zien alles wil weten over scheepvaart. Op een dag zal het dan zelf op ontdekking gaan, als het niet al lang vermoeid is door het voortdurende appel op zijn of haar zintuigen. Het maken van dingen, ontwerpen van kleding of van een satelliet, ingenieuze inzichten vormt een deel van de opvoeding. Scholing is dus een zaak van algemeen belang, opvoeding en vorming vormen er de andere facetten van. Toch blijft het boek voor ons een aanrader, dat we graag in de etalage zetten, omdat het ertoe noopt na te denken over onze ratio’s en vooral de wijze waarop we de samenleving zichzelf van binnenuit vorm geven. De vrijheid zelf dingen uit te testen vormt er dan een deel van. En als politici een belangrijke rol hebben bij het uittekenen van de wetten en regels, dan ook met oog voor wat de burgers zelf vermogen en zelf ter harte nemen. Vatten, even bewerken, loslaten, zoals Richard Sennett dat in The Craftsman beschreef of nog, ook de politicus is niets anders dan een ambachtsman. Zelfs de theoreticus van de samenleving kan niet betrachten het geheel te beheersen, te controleren, maar dient ook de dingen hun gang te laten gaan, opdat er iets uit voortkomen zou. In wezen gaat het dus om het ontwijken van de valkuilen van overmoed en extreem doordenken. Ergens is er een precair evenwicht, dat vrijheid, gelijkheid en broederschap ertoe leiden dat het geheel en de individuen er optimaal baat bij hebben. Of nog, de roergangers van het schip van staat kunnen proberen het geheel ineens op een andere koers te brengen, zoals neoliberalen en neoconservatieven afgelopen decennia geprobeerd hebben, zoals ook totalitaire regimes tevergeefs geprobeerd hebben, maar we, ze kunnen met kleine bijsturingen het schip door de woelige wateren, door stormen soms veilig op koers houden, in het besef, dat er voor het schip van staat geen havens zijn, veilige of onveilige, maar dat alleen doorvaren mogelijk is.
Bart Haers


[1] We menen dat de vooringenomenheid tegen de Amerikaanse politiek, die links sinds onder andere Sartre hanteerde het onnodig moeilijk maakt de Amerikaanse merites en fouten ernstig te onderzoeken. Zo kan men er niet onderuit dat de publicatie van de Pentagon Papers die mee een einde maakten aan de oorlog in Vietnam, paradigmatisch waren voor de eigen logica van de bestuurders, maar in de algemene beeldvorming onderbelicht. Ook kan men vaststellen dat de laatste jaren niet meer voldoende Arabisch of andere talen in de kenniscentra van de Amerikaanse politiek aanwezig is. We kunnen vaststellen tot slot dat anti-amerikanisme niet toelaat het falen van de overheden in de VS te onderzoeken en daardoor de wezenlijke aspecten in het Europese politieke denken onderbelicht laat. Dat probeert Judt nu net economisch te duiden, maar het zijn de aspecten van een politieke cultuur die mee tot de ongeloofwaardigheid van de politiek aanleiding geven en daarom meer onze aandacht verdient.

Reacties

Populaire posts