Bericht uit de onderwereld

Overleven als levenswijze
Hilsenrath en een reis door de nacht

Edgar Hilsenrath – Nacht

Uit het Duits vertaald door Ingrid Ten Bos, Chrétien Breukers en Willem Desmense.
Uitgeverij: IJzer, Utrecht. 
Aantal pagina's: 495  ISBN: 978-90-743-2894-4


Edgar Hilsenrath schreef “Nacht” en toonde daarin hoe donker het leven kan zijn, maar toch, de levenskunstenaar Ranek lijkt op een bijzondere manier de overleving tot een bijzondere vaardigheid te verheffen. Over deze roman, die al in 1964 verscheen, brengt ons bij het reilen en zeilen van een samenleving waar alle orde zoek is en wetten, waarden en normen niet op de helling staan, maar gewoon nergens meer toe dienen. En toch…
We kunnen deze roman niet zomaar lezen, want de wereld die we betreden oogt gitzwart, opaak en er hangt, zelfs als de zon schittert een donkere waas over het getto wat zeer bevreemdend en vervreemdend werkt. We denken te weten waar het om gaat als we over de Holocaust spreken, denken aan pater Kolbe of anderen die zich heldhaftig gedragen hebben, maar in wezen was het een overlevingsstrijd.
Treden we binnen, met Ranek in het Nachtasiel, of het bordeel, het koffiehuis ook, dan valt de cassante taal van de betrokkenen, de hardvochtigheid op, die we aan slachtoffers niet toedichten. Bijna dood is al zo goed als dood. Lijken worden door het raam gegooid, afgevoerd met een bijna volle lijkwagen en wie sterft op de stoep wordt in de goot gelegd. Sommigen handelen in schoenen en kleren, of beroven de doden van hun gouden tanden, zelfs de eigen broer en liefst zo vlug mogelijk. De waarde van die goederen ontgaat ons dan weer, want in de marktverhoudingen spelen merkwaardige regels een rol, waarbij schaarste evident is, zodat de concrete nood en de onderlinge persoonlijke verhoudingen een groter gewicht krijgen.
Wie zal daar in dat stadje nabij de Dnjestr en de Boeg overleven? Er is geen Leviathan, geen wethouder maar er is wel een corrupte Joodse politie en er zijn er die net nog iets beter af zijn, nog net iets meer hun waardigheid weten op te houden, nog net iets meer als een gezin weten te overleven.
In het leven blijven en proberen het einde te halen, het einde van de oorlog en hopen dat er dan beterschap komen zal, dat blijkt de opdracht die elkeen zich stelt, maar het lot is niet zozeer ongenadig dan wel aanwezig: vlektyphus en honger bepalen het eigen overleven. En misschien toch ook iets dat op liefde lijkt. Verkrachtingen zijn schering en inslag en toch, tegelijk zijn er mensen die zich hechten en enkele die soms zeer dom lijken en elkaar helpen, ook als dat niets wezenlijks bijbrengt of opbrengt.
In de uitgave van 2008 staat een nawoord van Arnon Grundberg, die uitlegt dat het boek in Duitsland geen uitgever vond, dat het boek over de verdoemenis gaat. Dan is Herman Jacobs in Knack heel wat welwillender, maar het boek aanprijzen wie slechts boek per jaar leest, lijkt wat bizar, want, hoe spreekwoordelijk ook, het zou wel eens het leesgenot kunnen bezwaren. Maar een leesavontuur is het wel en op die manier kan er sprake zijn van een zeker genot. Wie horror wil of de donkerste kanten van de mens wil verkennen kan in deze roman zijn of haar gading vinden, maar toch, de wreedheid van de samen levende, elkaar bestelende en beloerende personen verbergt het menselijke vermogen tot medemenselijkheid nauwelijks. De kapper, een nicht, homo, heeft een knaapje bij zich genomen en die laat zich de liefde van de man welgevallen. De geonduleerde heet hij in de roman en die sluit dan weer vriendschap met de sigarettenjongen en zijn zusje en ook de hoeren van het bordeel hebben zo hun betere kanten.
In een interview zegt Edgar Hilsenrath dat hij schrijft vanuit een zekere woede. De roman ontstond in New York, na een rondvaart door het gettogebied, waar 185. 000 Joden zouden hebben geleefd en zijn gestorven. Hilsenrath meent dat men ten onrechte aan de slachtoffers van de Holocaust een adel heeft toegekend, maar zijn Ranek, die komt er ondanks alles toch uit als een mens, een van goede wil zelfs, want blijkt onbekenden en bekenden de best mogelijk hulp te bieden of voedsel te delen. Maar hij is impotent en vrouwen die zich aan hem geven, blijken daar woedend om, omdat ze het leven nog een keer willen laten zinderen.
Welke woede wil Hilsenrath dan wel op ons loslaten, op de lezers? Op het eerste zicht de woede om wat hem en de anderen daar is aangedaan, maar misschien is dat niet de kern van de zaak. Misschien wil hij ons met het verhalen van het leven in dat stadje vooral diets maken dat we niet kunnen begrijpen, willen begrijpen dat overleven zoveel meer is dan niet sterven. Soms valt de tijd weg, blijken de dagen zich aaneen te rijgen, blijft er niets te vertellen en dan verhevigt het allemaal weer, gebeurt er van alles. Het leeglopen van het nachtasiel als de vlektyphus iedereen bedreigt, brengt van alles teweeg, Raneks verdwijnen voor drie weken, Ranek die bijna sterft en toch nog eens overleeft en de finale exit, dat alles bepaalde het ritme van het boek.
Maar de vier delen van het boek, geven het een ritme, dat Wagneriaans overkomt. Een beetje, zou men kunnen zoals Couperus in de Boeken der Kleine zielen de gebeurtenissen in de tijd ordent, maar het kan ook een verwijzing naar seizoenen zijn, die in dit boek genoemd worden. Het gaat immers om bijna een jaar en sommige beelden zijn de lente eigen, andere de zomer en zelfs de herfst komt er wondermooi in voor. Opaak en toch wondermooi, het is een van de krachtige elementen van de roman, die voortdurende spanning, waarin liefde en dood hun eigen wegen gaan en zich van de omstandigheden niet veel lijken aan te trekken.
Voor ons is dit een van de meest vitalistische romans die we al in handen kregen, omdat het streven van het gewone hier in een bizarre, onmogelijke en zelfs onmenselijke omgeving een plaats krijgt. We kunnen aan een boek als dit moeilijk voorbij, maar pas na lezing merken we dat het ons niet enkel raakt omwille van de duisternis, maar eerder nog om wat mensen eraan doen om zich in het uitzichtloze toch te blijven op menselijkheid, hoezeer Ranek ook blijk geeft van cynisme en van minachting, maar als hij mensen helpt, blijkt het onvoorwaardelijk. Het is die zoektocht, dat overleven, dat steeds weer, na alle geweld, na alle droefenis weer de kop opsteekt.
Dit laat onverlet een andere vaststelling: dit uitzichtloze lijden is niet door de natuur, door ziekte of door een transcendente hogere instantie veroorzaakt, maar door een overheid, een bezettende overheid en een collaborerende overheid. Het leed is ongekend voor ons, in die zin dat weinigen onder ons dit lijden kennen, maar we kunnen er niet aan voorbij dat mensen elkaar zo bejegenen kunnen. Het vitalisme in de roman blijkt sterker dan wat de overheden ondernemen. Meer nog, Hilsenrath laat die hogere instantie niet optreden, die blijft bijna volkomen beeld. Wie uit het getto wordt weg gevoerd, verdwijnt, maar de razzia’s gebeuren alsof er een soort spook door de stad gaat die mensen afvoert. De verantwoordelijkheid voor het leed veegt de auteur niet weg, maar door de onzichtbare hand zo te laten optreden, begrijpen we als lezer dat Ranek en al die anderen buiten eigen wil in die ellende terecht zijn gekomen, maar wel volgens de wil van andere mensen.
Nu is men geneigd, 65 jaar nadat men de kampen echt ontdekte, de lijken, de crematie-ovens, dat als de kern van het Nazisme te beschouwen, maar het punt is dat voor Hitler het zogenaamde zuiveren van het volk, een uitverkoren volk, de voorwaarde vormde voor een duizendjarig rijk. Het moest gedaan worden, maar de staat moet veel meer doen dat, moet welvaart brengen. Ons komt het voor dat die utopische onderneming zelden als een geheel wordt begrepen en hoe onvoorstelbaar ook voor ons, moeten we begrijpen dat ook wij door utopische bewegingen op sleeptouw genomen kunnen worden. Alleen moeten we begrijpen dat die utopie altijd in andere verschijningsvormen zal verschijnen. De judeocide vermijden, afwijzen kan dus niet afdoende zijn. Waakzaamheid voor wat men ons voorspiegelt als een heilsboodschap, kan dus niet voldoende ontwikkeld worden, maar wie al eens enkele van die kortgeschoren belhamels heeft bezig gezien, tegen Afrikanen bijvoorbeeld, of mensen met een andere huidskleur, beseft dat hun optreden in een bijzonder eng kader beleefd wordt. Gevaarlijk zijn ze wel, maar ze vormen niet de kern voor een nieuw uitzichtloos lijden. We weten vooralsnog niet hoe zo een nieuwe utopie eruit zou kunnen zien. Dat mensen zich op het Vlaams Belang of Wilders richten, begrijpen we wel, maar lijkt ons naast de kwestie. Waarop de waakzaamheid zich wel kan en moet richten, laat Hilsenrath verstaan, namelijk het optreden als een instantie die anderen kan of mag ontmenselijken en in naam van een hoger doel, ligt in de aard van samenlevingen op drift. Het is dus van belang te overwegen wat mensen ons voorspiegelen. Misschien moeten we vooral elke fata morgana, elk voorspiegelen van een rozevingerige toekomst afwijzen. Realisme betrachten dus, begrijpen dat mensen inderdaad wel eens doen wat hen invalt, maar als dit als een systeem voorgesteld wordt, moet men zich wel afwijzend opstellen. Onder meer de onlangs overleden José Saramago heeft hier enkele jaren geleden op gewezen, dat we ons niet door utopische vooruitzichten op sleeptouw mogen laten leiden, want ofwel wordt men (mede-)dader, ofwel het weerloze slachtoffer. En in vele gevallen wordt een slachtoffer zelf mededader. Door toedoen van, natuurlijk.
Hierover, hebben we de indruk, kan men zich onder meer na Abu Graib en andere onmogelijk geachte gevallen van ontmenselijking kan men niet lichtzinnig oordelen, maar het venijn blijft rondwaren en daar kan de lectuur van dit boek wel een onverwachte manier hoop bieden dat mensen het echt niet willen. Maar, het lezen van één boek zal echt niet volstaan.
Bart Haers

21/10/2010

Reacties

Populaire posts