Mens en levensbeschouwing

Mens en samenleving

Goden maken én breken

Literatuur
- De Kesel, M., Goden breken, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2010

Over god, goden en kerk is er de laatste tijd veel te doen, nu de strijd tussen gelovigen en ongelovigen allerhande heftiger wordt en sommigen, zoals Ludo Abicht merken, dat er veel aan waardevolle traditie overhoop en vooral bij de mestvaalt wordt gezet. Over geloof, religie en ratio wordt er in de brede media voortdurend gesproken, maar weten we nog wel waar we het over hebben. Het lijkt erop dat we de expressie van de religie in het actuele voor waarachtige religie houden en dat kerkleiders en filosofen, theologen er maar niet slagen ons terug bij de les te brengen. Welke les?
Dat er vele lezingen zijn omtrent waarheid, de orde der dingen, de wereld zoals we die kennen en kunnen kennen, spreekt voor zich. Dat men het rationalisme kritiserend zich automatisch aan de zijde van het obscurantisme zou plaatsen, blijkt voor velen een pavlovreactie. Het verhaal van de Verlichting blijkt voor sommigen een rechtlijnig verhaal met een teleologische zin, dat wil zeggen dat wij aan het einde van een glorierijke traditie staan en wij er ons toe kunnen bepalen de zegeningen ervan te tellen. Duidelijk mag zijn dat wij van de Verlichting vandaag eindelijk niet zomaar, vanzelfsprekend veel weten en dat we de conflicten die toen uitgevochten werden soms nog met plezier dan wel domweg overdoen. Een van die conflicten betreft de betekenis van het geloof en de rol van de kerk in de samenleving. Een parlementslid wees er in volle ernst op dat de hiërarchie binnen de kerk de samenleving als geheel terug in de tijd zou zetten, verschillende eeuwen zelfs. Wie niet gelooft in de betekenis van de hiërarchie, van de kerk als instituut, wie van de paus geen eidolon maakt, geen afgod maakt, die heeft er toch allemaal geen last van.
Mark de Kesel belicht in zijn boek goden breken de houding tegenover het “fascinans et tremendum”, het omineuze of het goddelijke en hoe we in deze moderne tijd van de Goddelijke, de God opnieuw een afgod maken. Alleen God is God, schrijft hij tot besluit en dat blijft een fascinerende gedachte, want wat dat betekent, biedt velen al voldoende stof om het boek naast zich neer te leggen, terwijl de uitspraak verwijst naar de onmogelijkheid welke aanspraak op de waarheid dan ook in pacht te hebben Geen van de monotheïstische religies, Jodendom, Christendom en Islam erkent in wezen dat de mens in staat is de volkomen waarheid aan te kunnen, laat staan te bezitten. Overigens, waarover zou die waarheid, wat zou die waarheid dan behelzen? Bekijken we de zaak van de andere kant, vanuit het wetenschappelijke oogpunt, dan valt eindelijk ook vast te stellen dat het geheel van de wetenschappelijke kennis die de mensheid tot nog toe bij elkaar gebracht heeft, voor het individu bijna onbeheersbaar is en we hoe dan ook, als het om het menselijk genoom, de lezing van DNA en verder de werking van het brein wel grotere vorderingen maakten, maar dat zelfs hooggeschoolden doorgaans leken zijn, zelfs al zijn het bollebozen in eigen discipline.
Wel zien we hoe velen, vanuit enkele van de grote theorieën, de evolutietheorie, de ontstaanstheorieën van het universum graag grote verhalen gaan ontwikkelen over de aard van de mens of de wereld. Een consensus heeft zich gevormd dat de evolutietheorie voor de psychologie, voor de ethologie van de mens een perfect verklaringsmodel zou vormen. Daaruit worden dan weer bevindingen aangedragen om een moraal te ontwikkelen en een beeld van de mens te scheppen, waarbij het opvalt dat het deterministische model de overhand krijgt. Hoe terecht kan men aan een mensbeeld waarin de volkomen bepaaldheid door zijn/haar natuurlijke aard, kenmerken, mogelijkheden een grotere waarde hechten? Wat dan bijvoorbeeld met de idee dat de mens net door het feit dat deze met in wezen beperkte middelen tot overleven en dus volkomen overgeleverd aan de genade van anderen, c.q. de ouders, later de groep geleidelijk ontwikkeld tot een min of meer autonoom wezen, dat in staat is tot moreel handelen, tot het onverwachte, ten goede of ten kwade voor zichzelf en voor anderen? Toch blijkt deze benadering binnen de rationalistische stromingen het te moeten afleggen tegen een paradoxale visie dat de mens doet wat die doet omdat de omstandigheden hem of haar daartoe brengen, maar tegelijk meer dan ooit een moreel kader ophangen van wat kan of niet.
De weg doorheen de essays die samen een idee willen geven van de complexe verhouding tussen de mens en de wereld om hem heen, vooral dan het goddelijke, kon ons wel boeien. De lichte kost die de auteur serveert in de eerste delen, waarin hij bijvoorbeeld de brief van Mohammed B achtergelaten bij het lijk van Theo van Gogh of de bespiegelingen van een paus bij een tekst uit de veertiende eeuw over de houding van een religieus geïnspireerde veroveringsoorlog, maken duidelijk dat de moderniteit niet vanzelf verworven werd en dat we vandaag wel eens vreemd opkijken van over hoe de voorzaten dachten vaak heel intens een probleem wisten te doorwrochten. Michael Paleologus, keizer van Byzantium besprak met een moslimtheoloog de monotheïstische godsdiensten en vond dat vooral de Islam zich gemakkelijker dan de andere van geweld bediende. Achteraf kan men vaststellen Europa noch de Islam elkaar veel kunnen verwijten op dit vlak, want nu eens was de ene in het offensief, dan weer de andere en soms waren er heuse pakten, zoals tussen Frans I van Frankrijk en de Turkse heersers om het de Weense keizer lastig te maken. Machtspolitiek dus en daarom ook een aanwijzing dat de verwijten uit de Arabische wereld en zelfs, vooral voor Europeanen die de kerk de kruistochten verwijten, wat kort door de bocht gaan. Want jawel, die kruistochten zijn er onmiskenbaar geweest maar of de paus hier in naam van God optrad, valt nog te bezien. Omgekeerd blijkt in Moslimlanden niet altijd te ontkennen dat men de christenen en de Joden voor minderwaardig hield en weliswaar duldde mits het betalen van een belasting. De notie van de Ummah wordt in deze niet altijd goed onderzocht, wat tot een babelse verwarring leidt over het wezen van de Islam en de verschijningsvormen in culturele, politieke en economische termen. Vast staat wel dat het godsbeeld en de aanspraak de enige waarheid te bezitten soms instrumenteel werd aangewend.
Aan de eigenlijke discussie wijdt Mark de Kesel vooral het tweede deel, waarin we geconfronteerd worden met kwesties als het verlangen naar zekerheid en vooral zijn these dat het christendom, het monotheïsme bij uitstek een kritische bejegening van God, van de wereld en het eigen denken daarover zou hebben meegebracht. Voor de postmoderne mens vormt zo een benadering een behoorlijke uitdaging omdat we van de vele verhalen die samen de Bijbel vormen, het oude en het nieuwe testament, maar weinig direct voor de geest kunnen roepen. Ook de antieke verhalen en zelfs recenter verhalend patrimonium, van Van den Vosse Reynaerde tot de Max Havelaer blijft weinig over. Met de verhalenschat verdween ook het vermogen de kritische zin van deze verhalen te onderkennen. Aan de andere kant merkt men dat de interesse naar bijvoorbeeld de mystieke auteurs als Hildegard von Bingen, Juan de la Cruz, Meester Eckhart er niet minder op wordt en ook het zoeken van inzicht in Oosterse religies, opvattingen en meditatiemethodes blijft al ruim twee eeuwen een deel van ons erfgoed voeden. Ook het herstel van vormen van paganisme blijkt hier een interessante stroming en ook hiervan kan men vaststellen dat die al goed twee eeuwen de gemoederen kon beroeren.
Wie dus ervan uitgaat dat het christendom en bij uitstek de katholieke vorm ervan het monopolie had, zou moeten begrijpen dat sinds de renaissance het leergezag weliswaar probeerde de geesten en vooral zielen onder controle te houden, maar er waren er genoeg, die op de een of andere manier zelfs binnen de katholiciteit tot kritische bevindingen kwamen. Cruciaal in de benadering van de geschiedenis van de katholieke samenlevingen is dat zeker in Vlaanderen maar ook elders in de negentiende eeuw de kerk een nieuwe start nam, waarbij de moderne benaderingen van mens en samenleving niet expliciet, doch des te meer impliciet hun weg vonden. Als voorbeeld kan gelden dat de ideeën over hemel en hel, over verdoemenis een overmatig gewicht kregen, wat voor de negentiende eeuw minder het geval lijkt te zijn geweest. Ook bijzonder was hoe de volkskerk die men vanaf de jaren 1830 opbouwde geloof, vroomheid en onderdanigheid samenbundelen, waaruit onder meer een seksuele moraal voortvloeide die voordien lang niet zo scherp werd gepresenteerd. Tegen liberalisme en de aantrekkingskracht van het goddeloze werd ook een stevige dam opgeworpen, onder meer door aan de heilsboodschap een overmatig gewicht te hechten, echter in een vorm die niet altijd zo katholiek was. Opvallend blijft voor ons dat men met de volksdevoties een vorm van veelgodendom gedoogde, die de mensen een confortabel gevoel zou kunnen geven. Er werd met andere woorden een geheel apparaat ontwikkeld om de gelovigen op het rechte pad te houden en wellicht het belangrijkste element erin was dat de waarheid in handen was van wie oprecht geloofde en de heiligheid van de kerk en haar bedienaren boven alles verhief. De kritiek werd opvallend hardhandig stilgelegd.
In deze zin is het werk van de Mark de Kesel opvallend omdat het tegen de intuïtie ingaat dat de kerk in wezen onverkort het monotheïsme zou hebben gehandhaafd. Veel valt ervoor te zeggen dat de aanvallen op Jansenius, op de jezuïetenorde en afzonderlijke gelovige en ongelovige critici alles van doen had met het in stand houden van de goede orde, waardoor de kerk haar zelfbegrip ondergroef en vooral, bovenal zelf een instituut werd dat fundamentele aspecten van het monotheïsme op de helling zette. In het essay over de Regensburger lezing van Paus Benedictus XVI zien we dat hij Ratzinger als theoloog opnieuw laat aansluiten bij onder andere de idee dat het woord en het gesprek, het kritische gesprek het wezenlijke vormt voor de katholiciteit. De logos als kern van het monotheïsme betekent ook dat men de waarheid kan zoeken, maar dat het mensen niet gegeven is die waarheid te verwerven. Opgemerkt zal worden dat deze paus ook zeer affirmatieve uitspraken heeft gedaan, onder meer over het gebruik van voorbehoedsmiddelen, condoomgebruik tegen AIDS-hiv, maar die tegenspraak ligt besloten in andere facetten van de opvattingen van paus en theoloog.
Het begrip van de waarheid, het vatten dat we nooit volkomen uit de onzekerheid kunnen treden blijkt de demon te zijn die ons ertoe verleidt nu net in het lezen van teksten en het aanhoren van uitspraken vooral de ankerpunten, meer nog de mogelijke steen des aanstoots te vinden en er eindeloos op door te gaan. Ons gelijk lijkt ons geluk te zijn geworden en dus, ja, ons gelijk moet dan ook maar de waarheid wezen. Het gevolg is dat we wie er een andere mening op na houdt voor idioten verslijten, terwijl de discussie, het Sokratisch spreken over de dingen niet meer voor mogelijk houden. Merkwaardig genoeg gelukt ook niet (meer) een visie als die van Lacan ernstig genoeg te nemen om er minstens onze gedachten over te laten gaan. Hoe dan ook zal het kader dat Philip van Loocke ontwikkelde over het wereldbeeld van de wetenschappen aan de orde moeten komen, want zoals uit de lectuur van zijn werk kunnen afleiden blijft het complex aan de weet te komen waar we staan: met het inzicht in de mechanismen, reacties en consequenties van de vorming van materie in het heelal en dus ook op deze aarde, over het ontstaan van het leven en van intelligent leven, over de complexiteit van het aardse klimaat en de wisselwerking met het leven op deze planeet. We menen dat er goede gronden zijn om aan te nemen dat er goede methodes ontwikkeld zijn om die inzichten verder uit te werken en eventuele nieuwe paden te bewandelen, zoals Ilya Prigogine en André Geim laten zien, of nog, de methodes, de aanpak via discursieve reflectie heeft interessante voordelen, er af en toe afstand van nemen blijkt dan weer ook zinvol uit te pakken. Misschien kan dit een reden zijn om de kwestie van de citatenjacht wat te relativeren.
Feit is dat het wetenschappelijk bedrijf ons inderdaad op een ongemeen stringente wijze een beeld van mens en wereld heeft aangereikt, waarvan de consequenties ons niet altijd duidelijk zijn. Tegelijk is het ook zo dat een zeker niveau van kennis nodig is om maar een begin van begrip te ontwikkelen voor die wetenschappelijke bevindingen, wat sommigen lijkt te ontgaan. Jonathan Israel vecht er met boeiende hardnekkigheid voor de kracht van de radicale Verlichting, waarin het atheïsme het kernbegrip vormt, meer aandacht te geven. D’Holbach, d’Alembert en Diderot stonden op het standpunt dat God niet nodig is om de wereld te begrijpen en vooral dat elk beroep op het bestaan van God of van een samenvallen van God met de wereld, ertoe strekte dat men de bestaande wereldorde – In Frankrijk – in stand werd gehouden. Het is nuttig de maatschappelijke implicatie in dit conflict tussen radicale en gematigde Verlichte geesten en vooral ten aanzien van de bestaande orde, de vorst, de parlementen en de kerk van belang was voor het ontwikkelen van een visie zonder God. Het is eveneens nuttig dat vandaag God inderdaad niet nodig is om het wereldbeeld van de filosofie te begrijpen en dus te zien dat de wereld ontstond zonder toedoen van een bijzondere instantie, maar zoals sommige wetenschappers aangeven, was het voor Darwin, Planck en Einstein bijzonder moeilijk in te zien waar het allemaal dan toch vandaan komt. We mogen aannemen dat zo bekeken de wetenschappelijke waarheid alleen voor wetenschappelijke twijfel, volgens de eigen methodiek dus, vatbaar is. Maar we merken dat ook daar een soort geloof in een waarheid woekert, die het denken en het twijfelen in de weg staat, omdat men ervan uit blijft gaan dat de duale benadering het summum van denken is.
Mark de Kesel leidt ons handig naar de grote kwesties die het moderne denken hebben beheerst, via de Verlichtingsfilosofen, maar vooral via Lacan, met de vraag waarom het geloof, de religie het altijd wel halen zal. Over de vorm die dat geloof kan aannemen gaat het evenzeer als over de vraag hoe de kritische aspecten van het monotheïsme zoals hij het benadert, op grond dus van denkers als Lacan, maar er zijn ook andere inspiratiebronnen, die een bepaald modern beeld van het monotheïsme ophangen. Te betreuren valt dan wel dat dit denken, dit onderzoeken vaak buiten beeld blijft. Men kan dit Mark de Kesel noch anderen, verwijten, want in de brede media blijkt men vooral oog te hebben voor titels en gedachten die het bestaande net ondersteunen. Benjamin Barber, auteur van “De infantiele consument” laat zien hoe we zozeer in onze verlangens worden aangesproken en de directe vervulling ervan dat een grotere aandacht voor wat ons beweegt niet aan de orde lijkt. Dus trachten we onwelkome inzichten niet tot ons door te laten dringen.
Opvallend is dat toen Al Gore zijn onwelkome waarheid aan kwam dragen, over de opwarming van de aarde er vrijwel niemand in de weldenkende gemeenschap leek te zijn, die er afstand van wenste te nemen. Nu kan ik mevrouw Naomi Oreskes wel volgen als zij stelt dat er een soort ontmaskeraars bestaat, die er bijna duivelse methodes op na houden om een politiek die de opwarming wil tegengaan te kelderen. Maar anderzijds vormen de inzichten van het IPCC inderdaad soms te weinig aanleiding tot kritisch onderzoek. Alleen, we merken het verschil nog nauwelijks tussen kwaadwillig afbreken en welwillend toetsen van die inzichten. De onwelkome waarheid van Gore werd aldus een geloofspunt dat boven alle twijfel verheven hoort te zijn. Net als de hardnekkigheid waarmee men de strijd tegen het creationisme voert. We menen dat die benadering in wetenschappelijk opzicht moeilijk aan te houden valt, maar dat de wijze waarop men het bestrijden wil ook bedenkelijk is geworden.
Leest men de essays die Mark de Kesel in dit boek samenbracht als een kritiek op het gebrek aan kritische zin, dan is het niet alleen nuttig voor wie een of andere monotheïstische visie aanhangt, maar we begrijpen dat het denken over inzichten verhelderend werken en ons toelaten onze houding tegenover deze kwesties kunnen bepalen. Nemen we eugenese als voorbeeld, dan merken we dat een absoluut afwijzen allicht kort door de bocht gaat, maar dat het zonder meer toepassen van wat mogelijk is ons voor uitdagingen plaatst het humane ervan te onderzoeken. Zekerheid over het juiste antwoord is er niet, wel kan men gevalsgewijs proberen de best mogelijke handelingen onder ogen zien en afwegen of het wel kan.
Inzichten over het hondse denken houden ons al bezig sinds we met Sloterdijk kennis mocht maken en zijn onderzoek naar de cynische rede hebben gelezen. Mark de Kesel gaat opnieuw dit pad op, vanuit een andere benadering, precies die weg in overweging neemt. Als we zijn pleidooi voor absolute moderniteit nemen, dan valt het op dat het erom gaat met de traditie op de achtergrond eigen wegen te bewandelen, dat wil zeggen dat we de voorgehouden waarheid los moeten laten om nieuwe facetten onder ogen te zien.
Aan de ene kant kregen we recent een essay van Ludo Abicht, waarin hij de visies van het vrijzinnig humanisme onderzocht en tot de bevinding kwam, dat er een zekere gemakzucht en zelfs een vastroesten in eigen waarheden op te merken valt. Aan de andere kant, merken we dat het bijzonder moeilijk blijkt om eigen paden echt te gaan bewandelen. Het is deze dubbelheid die ons telkens weer opvalt, maar die in beide essays, van De Kesel en Abicht, net bevrijdend werken. Hoe het zij, we begrijpen wel dat mensen de oproep absoluut modern te zijn, soms vertalen in het melden dat ze een nieuw, ongeschreven verhaal hebben, maar slechts zelden komt men met een verhaal of inzichten aanzetten.
Het lijkt ons daarom zo boeiend dat we opnieuw de academische gedachte van Plato als mogelijkheid om het denken en handelen vorm te geven zouden durven te bepleiten, maar anders dan Plato, willen we ook de verhalenvertellers en dichters niet uitsluiten, omdat niet elke waarheid via de filosofie in de vorm die we nu kennen gevat kan worden. Ethisch handelen, zo heet, kan alleen op rationele basis geformuleerd worden en dus ingevuld, maar wie het essay leest van de Kesel, merkt dat ook dit tot cynisme aanleiding kan geven. Bovendien blijkt dat in vele benaderingen vooral de nadruk ligt op wat goed is voor de eigen persoon, terwijl zelden de interactie tussen personen aan de orde is.
We hebben gemeend aan dit essay aandacht te mogen besteden, omdat het op een wonderlijke wijze de lezer wegwijs maakt in inzichten die elkeen meent te kennen, maar slechts zelden echt aan de orde komt. Het belang van deze confronterende visies kan men niet overschatten, want het laat net toe, in socratische zin te bevragen, alleen in de intieme reflectie, maar ook in gesprekken met anderen. Dat laatste lijkt vandaag net zo moeilijk, omdat we van de ethiek niet meer een veranderlijk gegeven wensen te maken, maar net een gebinte waar we ons veilig in bevinden, maar als het op ons handelen aankomt, kunnen we niet zeker zijn of dit ook wel is wat het zou kunnen zijn voor anderen.
Alleen God is God, houdt de auteur ons voor en de betekenis ervan bleef ons bij het lezen wel eens wat vaag en onduidelijk, maar omdat vele van de facetten ons ertoe brachten het begrijpen verder uit te diepen, kwamen en komen we tot de bevinding dat een essay als dit wel meer is dan een vrijblijvend door het werk van grote en andere denkers te gaan dwalen, met het oog op het begrijpen van deze vaststelling. Zeker is dat we nergens zeker van kunnen zijn en dat we dus opnieuw bij Descartes en Spinoza zullen uitkomen, evenzeer zullen we opnieuw Arendt en Erich Fromm onder handen moeten nemen. Maar, zoals het voorbeeld van Erasmus laat zien, er is geen grote voorganger, wel zijn er de inzichten en formuleringen die onze aandacht kunnen hebben en boeien. Al was het maar als voorwaarde om absoluut modern te kunnen zijn.
Bart Haers
Vrijdag 17 december 2010

Reacties

  1. 1. Alleen God is God. Alleen A =A. Tja daar valt uiteraard niet veel tegen in te brengen. Ik herinner het me als het eerste lijntje in de cursus logica van wijlen prof. Apostel in wat toen nog eerste kandidatuur heette. Dat zulks u “bij het lezen wel eens wat vaag en onduidelijk was”, zoals u letterlijk schrijft, laat ik voor uw rekening. Voor mij is en blijft dat buitengewoon helder en duidelijk. Maar misschien laat u zich wat vlugger verleiden tot obscurantisme dan uw dienaar.
    2.Volgens Marc De Kesel zijn de echte ware gelovigen eigenlijk uitsluitend diegenen die (systematisch of periodiek) twijfelen aan hun geloof (hij noemt het kritisch hun geloof bevragen), en zijn diegenen die kritiekloos geloven dus eigenlijk de valse gelovigen, m.a.w. de niet-gelovigen, dus uiteindelijk: de ongelovigen. Dit is reeds een eerste scheve schaats die De Kesel rijdt: immers indien dit de dagelijkse realiteit zou zijn, dan zal slechts een kleine minderheid van alle belijders van één van de drie monotheistische godsdiensten eigenlijk een ware gelovige kunnen genoemd worden en zal dus de meerderheid eigenlijk ongelovig zijn in de definitie die De Kesel daarvan geeft. Immers van twee tegenstrijdige zaken één. Je merkt het, hij verplaatst de kern van de vraag uiteindelijk naar een woordenspel.(Ik weet niet of hij jezuïet is, maar het zou mij niet verwonderen; hij kent alvast hun streken)-grapje-.
    3. Volgens Marc De Kesel, is ‘de kern van het monotheïstisch project het ontmaskeren van afgoden”. Ik vind dat gewoonweg onzin die voorbijgaat aan de verderfelijke aard van het monotheïsme. Vooreerst kan men maar spreken van een “afgod” (=valse god) op voorwaarde dat daar tegenover een ware god staat; zoniet is de term “afgod” betekenisloos. Een afgod is vanzelfsprekend nooit de eigen god. (Even buiten het betoog: voor atheïsten stelt zich de vraag van dit onderscheid helemaal niet en is het ook zonder betekenis). Monotheïsten stellen zich onvermijdelijk boven elke andersdenkende medemens. Welke ook het geloof van de monotheist is (christen, jood of moslim) steeds is er één onmiskenbaar kenmerk: de minachting voor iedere andersdenkende. Zelfbeschrijvende kwaliteiten als uitverkoren volk of de ware gelovigen behoren daar steevast bij evenals de drang tot missioneren en het uitdrukkelijk poneren van een morele meerwaarde; kortom de drang de eigen normen en waarden buiten de eigen geloofsgemeenschap, daar waar mogelijk, dwingend op te leggen.
    4.Nog een laatste (ik zou eindeloos kunnen doorgaan) puntje commentaar bij uw nauwelijks verborgen sympathie met de onzin van De Kesel is het volgende: Zo merkt De Kesel op: ‘Niets van wat wij denken dat God is, is God, zelfs God niet‘. Als dat geen obscurantisme is, dan weet ik het niet meer. Of hoe onzin hier wordt opgeklopt zoals eigeel, tot een achtenswaardig intellectueel product zonder innerlijke consistentie; lettertjes om zogenaamde filosofische commentaren en tijdschriften mee vol te schrijven.
    5.“Gode zij dank”  dat ik mij als atheist met dergelijke onzin niet hoef in te laten. Het doet denken aan de onzin in de tekst van de Tao Te Ching: De essentie van Tao is dat het niet uitgedrukt kan worden. Als men denkt het wel te kunnen uitdrukken, dan is het niet Tao." Nou moe, zo kan ik het ook !
    6. Gegoochel met allerlei namen van vroegere en/of hedendaagse zogenaamde “denkers” maken op mij geen enkele indruk (en die van Lacan allerminst). Denk vooral maar niet dat ik hun werken niet ken; alleen ik laat er mij niet door van de wijs brengen.
    7. Ik lees liever uw pogingen tot poëzie.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Nog eens, wat u gegoochel noemt met namen, heeft niets met persoonlijke ijdelheid te maken. Er zijn namelijk maar twee mogelijkheden, ofwel behandelt men een thema alsof men er zelf helemaal op eigen gezag toe komt, een en ander te ventileren, ofwel probeert men minstens een aantal bronnen aan te geven die voor de lezer oriënterend kunnen werken, maar sommigen ook blijken te enerveren, waarvoor ik dan toch enig begrip kan opbrengen, omdat, als ik merk dat alleen namen omwille van de namen gedropt worden, ikzelf ook wel eens kregelig kan worden. Nu goed, dat valt niet altijd onmiddellijk op te maken uit de tekst.
    Nu goed, de atheïst Umberto Eco is er in geslaagd in het middelbaar onderwijs in Italië het lezen van de bijbel opnieuw op de agenda te krijgen, omdat hij meent dat de verhalen voor mensen wel hun betekenis kunnen hebben, zonder dat hij het opneemt voor het Vaticaan, integendeel zelfs.
    Het begrijpen van het monotheïsme in de ontwikkeling van het denken, hoe onvolkomen het ook mag zijn, valt niet te onderschatten. Natuurlijk, ook hier speelde syncretisme een grote rol: Mithras, Isis, Manes, neoplatonisme...
    Voor het overige denk ik niet u te kunnen overtuigen van de inzichten van Mark de Kesel of iemand anders, dat is ook mijn bescheiden rol niet. Ik kan er wel van genieten te dolen in de landschappen van de menselijke geest en zelfs speculatieve filosofie, theologie vind ik boeiend. En inderdaad, ik heb de auteur ooit ontmoet in vroeger tijden, toen de geest nog ontvankelijker was voor onverwachte inzichten. Maar vooral denk ik dat geestelijke avonturen best boeiend kunnen zijn, ook als men het er niet a priori eens mee is. Maar uit de teksten die ik pleeg kan u misschien ook afleiden dat er een zekere eigenzinnigheid aan de orde is, die niet gedicteerd wordt door wat de brede media aandragen, maar wat via boekhandels en internet ter beschikking blijkt. Pascal Mercier, aka Peter Bieri bijvoorbeeld. Dat is een kwestie van vatbaarheid voor het menselijke vermogen en verlangen te dwalen en te dolen.
    Eerlang komt er nog eens een versje op m'n blog, maar wat het wezen zal...
    19 december 2010 01:52

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Beste Bart,
    Tegenwoordig lees ik steeds minder romans, maar vorig jaar gaf mijn dochter mij als nieuwjaarsgeschenk, de nederlandse vertaling van “Nachtzug to Lissabon” van Pascal Mercier. Ik heb het boek deels (eerste deel) zelf gelezen en vervolgens er kennis van genomen als luisterboek via luisterpunt. De auteur kan moeilijk verbergen filosofieprofessor te zijn. Je hebt het boek in uw blog besproken. Het “avontuur” van Raimond Gregorius heb ik met belangstelling gevolgd. “Het leven is niet het leven dat we leven; het is het leven dat we ons voorstellen te leven, had Prado geschreven”. Dat is een van de zinnen uit de roman die mij is bijgebleven. Footprints in the Snow. Claude Debussy. Passend bij het landschap vandaag.
    “een kind loopt achter de hond
    ziet een teken en blijft staan
    begrijpt iets en schuifelt voorzichtig achteruit
    de karakters fascineren haar
    ze blijft kijken en leest
    het witte blad vertelt iets
    dat wij niet vatten
    morgen verdwijnt de sneeuw
    maar zij draagt het mee
    een geheim over haar weg door de eeuw.”

    Mooi, echte poëzie.

    Beste Bart, ik lijk soms bot en hoekig, maar ik ben het niet.

    Vriendelijke groet.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Weet u, daarom hou ik wel van die oude kunst, het schrijven van brieven en maak ik wel eens gebruik van die vorm om dingen gezegd te krijgen. Natuurlijk, de polemische briefwisseling was ook wel vaste prik. Uw commentaar bij deze recensie heeft me wel even doen nadenken, omdat het nu eenmaal zo is dat bepaalde kwesties verweven zijn met andere. Dan moet de recensent of lezer beseffen dat andere benaderingen de lectuur mee kunnen bepalen.

    Uw waardering voor die regels kan ik wel smaken. Het was een beeld zich plots opdrong bij het zien van zo een onbevlekt sneeuwtapijt. Alleen een kind en een hond lopen er onbekommmerd overheen. Maar goed, zoiets vatten blijft altijd een mooi moment.

    De gedachte van Prado in zijn speech blijft me wel bezig houden over het niet kunnen leven in wereld zonder kathedralen en toch, de bedienaren moeten ook hun grenzen kennen, dat vind ik een van de sterkste elementen van de roman.

    fijne dag nog.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Populaire posts