Politieke economie


Reflecties

Moraliseren alsof men erbuiten staat

Overlopen naar de Barbaren.
Het is een van die boeken die in
Nederland stof deed opwaaien en
ten onzent meewarig werd
ontvangen. Jammer,
maar zes jaar later is me
wel duidelijk dat men geen debatcultuur
krijgt als men alleen aandacht
geeft aan wat men zelf onderschrijft.
Of met de grond gelijk wil maken,
maar ook dan is er van debat en
nuance geen sprake.
Eerder schreven we al enkele bladzijden over dit boekje, dat gedurfd de vragen over motivatie van het politieke handelen stelde en elkeen, al dan niet gelovig ondervraagt waartoe men aan politiek doet of deelneemt aan het politieke debat. Een van de cruciale hoofdstukken is dat waar Erik Borgman ons voorlegt hoe hij in de nabije toekomst over het economische leven en vooral de bejegening van het kapitalisme, het economisch liberalisme en de wijze waarop de mechanismen ervan werken, denkt te werken. Gedurende enkele decennia koesterden velen het geloof dat men de zaak zijn gang diende te laten gaan. Borgman lijkt hier afstand van te nemen, omdat, de uitkomsten van het economische gebeuren hoe dan ook weer door mensen bepaald worden, mannen en vrouwen aan de top van piramides. Maar aan de top of aan de basis, men heeft te maken met de voordelen van het economische systeem of van deelsystemen, edoch ook de nadelen kan men moeilijk ontlopen.


Het laatste essay van Tony Judt, “Ill fares the land“, is hierover verhelderend, in die zin dat het natuurlijk een zaak van politieke voorkeuren is hoe men ingrijpt in het economische gebeuren. Maar Borgman en Judt zijn het er wel over eens dat je niet de invisible hand kan aannemen als het beslissende instrument. Want het blijven mensen die de besluitvormingsmechanismen in handen hebben.


Voor ons heeft dat op drie niveaus consequenties, namelijk op dat van het begrijpen en dus het duiden van het economische gebeuren, of het nu de beurs aangaat of resultaten van grote en kleine bedrijven. Het tweede niveau is dat van de interactie tussen het economische domein en andere domeinen van de samenleving. Het derde niveau is dat van het economische handelen zelf. In de praktijk lijkt, zou men denken, de omgekeerde volgorde logischer, maar niemand komt zomaar tot doordacht handelen zonder er eerst kennis mee te maken. Ter verduidelijking, de massa’s die in Egypte een einde maakten aan Nasser-Nationalisme weten dat het probleem dat Moebarak had geschapen niet alleen te maken had met de interne veiligheid maar vooral dat het regime de economische stromen door corruptie hadden omgelegd, zonder dat dit de bevolking ten goede kwam, althans niet op een billijke manier.


Het begrijpen van de economische fenomenen kan men in complexe en moeilijk te vatten cursussen gieten, maar ergens leeft bij mensen een eenvoudig en helder systeem: wie werkt wordt betaald of krijgt loon naar werken via de verkoop van de goederen die hij of zij zelf maakt. Schulden maken op zich is niet het probleem, wel of men die kan terugbetalen. Consumeren om de economie te laten groeien, is al wat anders en mensen aanzetten om te werken om het systeem van sociale zekerheid in stand te houden, lijkt wel een omkering van de zaken: mensen willen om velerlei redenen werken, maar willen dat, in deze tijd ook meer om het werk zelf en om de vreugde die men uit arbeid scheppen kan. Hier moeten we wel een voor sommigen merkwaardige kanttekening bij plaatsen, want ons onderzoek naar de plaats van vrijgelatenen in de Romeinse tijd liet zien dat sommigen een zo vertrouwenswekkende job hadden, om Tiro, de vrijgelatene van Cicero maar niet te noemen, dat niet zo geheel uit slaven en sloven bestond als we aannemen We bedoelen maar, dat we de werkelijkheid niet altijd zomaar met een woord kunnen vatten. Omgekeerd kan een bediende vandaag een zeer uitvoerende job hebben, zonder veel toegevoegde waarde, voor zichzelf. Maar het inkomen, de contacten en het leven kan wel degelijk verrijkend zijn. Voor het publieke debat heeft dit vooral betekenis omdat de kwestie wat overheden en (grotere) bedrijven doen met burgers, om hen aan het werk te helpen, voor de samenleving van belang is, maar het doel van het werk zelf voor de persoon en diens omgeving is van een andere orde. Vandaar dat we menen dat de logica van de tewerkstellingspolitiek toch goed onderzocht dient te worden. Het systeem verliest aan geloofwaardigheid als we er niet in slagen mensen in hun waardigheid te erkennen.


Daarom komt me de vraag van Erik Borgman, hoe we met het economische denken omspringen zeer terecht voor, maar ook de afgeleiden van die vraag, hoe we systemen, waar we zelf in bestaan, kunnen onderzoeken en (moraliserend) beoordelen. Tony Judt overschouwt in “De vergeten 20ste eeuw” vele van die elementen, maar vooral, denken we, hoe doorheen de afgelopen eeuw dwaalsporen groot enthousiasme konden wekken en anderzijds pertinente inzichten, die ons vreemder leken, of minder hapklaar op de achtergrond bleven. Het punt dat we zelf genieten van de weldaden van het economische bestel, maar ook wel eens mee te lijden hebben onder minder leuke aspecten ervan, vermag ons er niet toe te brengen hetzij het communisme opnieuw als enige alternatief te zien, hetzij mee het zelfgenoegzame besef te onderschrijven dat er geen werkbaar alternatief is voor het uit de hand gelopen financieel kapitalisme. Op korte termijn immers blijken autoritaire modellen succesvol in het ontwikkelen van een bloeiende economie, zoals China en zelfs Rusland laten zien. De band tussen democratie en vrije markt komt daardoor wel eens op de helling te staan. De moeizame politieke besluitvorming over complexe en grootschalige infrastructuurwerken lijkt voor velen het argument om de zwakheden van de democratie aan te geven en doet hen voor het piramidale besluitvormingsmodel van grote bedrijven kiezen. Het spreekt voor zich dat hier twee sferen vergeleken worden die niet vergelijkbaar zijn. Al zou wel eens kunnen blijken dat banken en grote verzekeringsbedrijven net zo schimmig functioneren als de publieke overheden. Met schimmig bedoelen we dat wie de besluitvorming wil begrijpen, over onbegrijpelijke beleggingsinstrumenten en de commerciële aanpak ervan tot vergelijkbare resultaten zal komen als wie wil begrijpen waarom het soms lang duurt voor de overheden belangrijke beslissingen kunnen nemen. Alleen de plicht tot verantwoording en de intermediaire rol van de media die verantwoording door te geven, laat zien dat men bankiers graag beschuldigt van het ondersteunen van fraude door derden, maar de banken zelf niet ziet als bedrijven die in het economische weefsel maar goed kunnen functioneren als zij voldoende middelen van korte termijndeposito in langlopende investeringsprojecten om te zetten. Net dat laatste lijkt vandaag, afgaande op de media niet meer de kerntaak. En toch, mochten de media hier meer op focussen, de banken zouden voor hun groeiritme meer verantwoording moeten afleggen, tegenover grote en kleine aandeelhouders, beleggers en de burgers….


Economisch handelen we allemaal, van ons bestedingspatroon tot de beleggingsfondsen die we verkiezen. Of we ons er voldoende van bewust zijn dat het raar is dat de PDG van Renault of Opel een vestiging moet sluiten ter wille van zijn aandeelhouders, de pensioenfondsen waar we zelf onze spaarcenten in beleggen, blijft voor mij een kernvraag. Maar evenzo zien we een gebrek aan informatie waarom bedrijven al dan niet aan Onderzoek en ontwikkeling willen doen in het ene land en het andere land voor goedkope productieplaatsen verkiezen. Net zo min begrijpen we niet dat organisaties van bedrijfsorganisaties pleiten voor beter onderwijs, meer spitstechnologie en tegelijk de overheden zelf niet tegemoet komen met gemengde financiering. Deze vragen kan men tot een kwestie van het gedeelde handelen in de civil sphere van economische en andere spelers samenbrengen waarbij dan de kernvraag aan de orde komt, zoals Adam Smith al onderzocht: hoe kan het systeem zonder menselijke besluitvorming en dus tussenkomst. In zijn essay stelt Borgman dat Smith hiermee niet een alternatief voor het geloof in een (blinde) rede presenteerde of voor het marxistische idee dat op een dag het kapitalisme zichzelf zou uithollen. Het marxisme laat hoe dan ook weinig ruimte voor twijfel dat economisch handelen van burgers op een massale schaal invloed heeft op het algemene, lees, macroniveau. Wel meent men dat de keuzes van individuele personen altijd legitiem zijn, terwijl de keuzes van andere actoren, van banken over speculanten tot de bakker om de hoek verdacht zijn. Vooral in het verongelijkte discours van links zit hier een diepgaand misverstand onder dat men graag levendig houdt. In de brede media zien we dat kranten en bladen doorgaans wel degelijke informatie brengen, maar dat, eens de informatie tot politiek debat aanleiding geeft de zorg voor zinvolle analyse moet wijken voor een zekere demagogie, voor moraliseren over het systeem. Zo zien we dat informatie over de arbeidsmarkt in het debat over het arbeidsmarktbeleid tot soms ongeloofwaardige aanmaningen aanleiding geeft.

Rechts noch Links lijken zich van deze inconsistentie en incoherentie bewust, omdat men, eens evoluties die op de markten voorspelbaar zijn, in het maatschappelijke debat afgewogen heeft aan wat hoort te zijn, aan hoe het zou moeten functioneren, al onmiddellijk vertaalt in oplossingen. Het is deze spagaat die voor de waarnemer die de burger is, maar ook de burger als handelende persoon tot onduidelijkheid leidt. Maar vooral, men volgt, zoals Peter Sloterdijk dat noemde, hoe de eigen beleggingen in de woedespaarbank voor anderen, c.q. zogenaamde intellectuelen en linkse organisaties directe winst opleveren en dat zij er zelf node beroep op kunnen doen, zodat men op die manier het risico loopt dat men enerzijds een bepaald beleid gaat ondersteunen en anderzijds de gevolgen daarvan voor het eigen bestaan in de economische sfeer ongelooflijk én onaanvaardbaar vindt. Wie hier in de fout gaat, lijkt op termijn duidelijk de politiek te zijn, terwijl economische spelers zelf buiten schot blijven, want die zouden volgens de regels handelen. Klopt dit wel?


De fijne vleeswaren die de boekskes, maar zelfs serieuze bladen ons vaak aanbieden, we bedoelen de modellen in allerlei poses, vinden we doorgaans fijn en aantrekkelijk, maar we hebben het bepaald moeilijk als we vernemen dat sommige van die mensen hun lijf en leden aanbieden tegen gerede betaling maar zich aan schandalig gedrag overleveren, terwijl dat in hun economisch model best past. Ook vinden we het normaal dat we naar Tunesië of zelfs Cuba kunnen vliegen voor een goede vakantie, maar anderzijds gaan we mee betogen tegen de uitstoot van CO² door het economisch systeem, waarin de toerismemarkt een belangrijke speler is, voor ons eigen genoegen.


Zo kunnen we ook nog eens klagen over de kwaliteit van het voedsel in de grootdistributie maar vinden we dat dieren niet op die manier gefokt kunnen worden. Telkens weer botsen we op de dubbelzinnigheid van ons eigen handelen. Hebben we dan een keuze? Kunnen we een reisje à 400 € naar New York laten liggen? Voor 250 € naar een ski-oord? Nee toch, maar we vergeten dan dat dit onze bijdrage aan de uitputting van de aarde vormt. Zo zagen we de afgelopen jaren dat sommigen uitzendkantoren aanvielen omdat men daar volgens cijfers te veel ingegaan wordt op de vraag van cliënten om geen allochtonen aan te brengen, maar tegelijk dat men zelf liever betrouwbare ambachtslui in huis heeft.

Het moraliseren over het systeem klinkt dan ook zeer aangenaam, zoals NGO’s ons telkens weer voorhouden dat onze onstilbare honger en dorst voor economische uitbuiting van de boeren in het Zuiden zorgt, maar dat we tegelijk klagen over het oplopen van de prijzen omdat onder andere China en wellicht enkele grote spelers door speculatie op de koffie-, soja- en andere markten de prijzen hier opdrijven. We snappen het plaatje niet meer en toch, bij verkiezingen en in debatten krijgen we steeds dezelfde positiebepalingen. Kritiek op het economisch gebeuren, want daar gaat het om, zal dus binnen economische handelen dienen geformuleerd te worden. Daarvoor bestaan er instrumenten, maar tegelijk blijft het wel zo dat men de baten van de markten voor ons als persoon en als samenleving niet zomaar terzijde kan of mag schuiven.

We nemen aan dat de problemen van de banken, die afgelopen jaren tot een bubbel en vervolgens tot een crisis hebben geleid, inderdaad te maken hebben met een economisch handelen dat niet te verantwoorden valt. In die zin zal de markt altijd zichzelf corrigeren. Maar de kostprijs is vaak hoog voor derden, zoals de belastingbetaler vandaag merkt. Opmerkelijk daarbij is dat sommige mediaverantwoordelijken hun eigen rol hierbij minimaliseren, terwijl zij net ook bewust de verkeerde actoren binnen het systeem aansprakelijk stellen en bijvoorbeeld eigen beleggingsadviseurs buiten schot houden.

Ten gronde komen we wel tot de kernvraag of en hoe we de verschillende sferen tegenover elkaar afwegen en bijvoorbeeld de logica van het politieke debat op haar beloop laten en dus toelaten dat partijen, vakbonden die op de een of andere manier in het economische weefsel via eigen banken of andere bedrijven hun economische steen bijdragen toelaten de meest kortzichtige en nietszeggende kritiek laten spuien. Globalisering en de houding van anders-globalisten vormt een specifieke vorm van dubbelzinnigheid. Men kan de discussie over de gang zaken voeren, met name dat de globalisering met de groei van mondiale bedrijven en dus oligopolies samen is gegaan. Tegelijk kan men dan niet verbaasd zijn over het feit dat bijvoorbeeld inzake de productie van voedingsmiddelen een probleem is ontstaan van eigendomsrechten over levende organismen, via het octrooirecht. Men dient dat de vraag te stellen of er geen instanties nodig zijn die deze manier van octrooieren kunnen beheersen.


Vooralsnog weet ik niet wat Erik Borgman uit zijn onderzoek heeft naar voor gebracht, maar dat het debat meer dan ooit nodig is, lijkt me als een paal boven water te staan. Dan gaat dus de vraag niet of de marktwerking - of deelmarkt of globale markt - eerlijk zou zijn of rechtvaardig, maar of wie als actor beslissend kan optreden inderdaad het spel ernstig zou spelen, zoals Huizinga het noemde in Homo Ludens en waar ook analysten van de speltheorie op wijzen. Merkwaardig genoeg zal men ontkennen dat onredelijk hoge prijzen die overheden opleggen op het verbruik van energie via taksen, accijnzen en btw om het gedrag van de consument te wijzigen, tot handel op grijze of zwarte markten zou leiden. De behandeling van drank en tabak heeft laten zien hoe snel die handel in handen van de onderwereld kan komen. Anderzijds, of men vanzelf daarom elke ander verboden product plots legaal moet maken, zijn andere parameters aan de orde.

Maar het blijft terecht dat Borgman stelt dat de moraliserende bejegening van het economische systeem tekort kan schieten, moet schieten, omdat men het systeem niet voor eventuele disfuncties van individuen, ondernemingen en overheden kan verantwoordelijk stellen. Corruptie zit niet in het systeem, maar in hoofde van personen die de besluitvorming bepalen. Overigens, corruptie is doorgaans moeilijker te bewijzen dan we wensen aan te nemen, omdat de verfijning van de marktmechanismen en van de deontologische codes brutaal machtsmisbruik wel onmogelijk hebben gemaakt. Het gevolg kan echter zijn dat men zo markten voor nieuwe spelers afsluit, wat ook weer niet geheel rechtvaardig mag heten.


Willen we dus een eerlijker samenleving, willen we dat iedereen meer van de vruchten van de goede marktwerking kan genieten, dan voltstaat het niet te moraliseren over de banken of over het hét systeem, dan dient men los van morele vraagstukken het systeem beter te begrijpen en begrijpelijk te maken en vervolgens hoe participerend en deel hebbend aan de baten en kosten men het economische gebeuren bij kan sturen. Moraliseren over stoute bankiers of rechtse loopjongens van de grote bedrijven, kan nooit volstaan.

Bart Haers



Reacties

Populaire posts