Nova et vetera

Kleinbeeld

Wat de toekomst brengen zal
Wat eens modern was, lijkt nu oud en versleten

Site Oud Sint-Jan te Brugge, de achterzijde van de oude
ziekenzaal en dienstgebouwen. 
Adelheid had me overgehaald mijn boeken even terzijde te schuiven en een wandeling te maken en door de koude, grauwe stad te dwalen. Aan de site van Sint-Jan kwam het gesprek over hoe hier mensen genezen waren of net gestorven en hoe hier een microkosmos moet hebben geleefd, met eigen kruidentuinen en ander toebehoren aan een ziekenhuis. Nu de kliniek buiten de stad opnieuw zo een microkosmos vormt, waren we er ons van bewust dat ook op deze plaats ooit de moderniteit telkens weer ingang vond. Adelheid vond dat een boeiende gedachte, vooral omdat we ons het verleden vaak in haar versteende vorm beschouwen, zelden als een levendig en krioelend bestaan waarin mensen hun ding deden, van het gewone, banale, tot misschien wel wonderlijke dingen. Ik vertelde haar hoe mijn overgrootvader, Gustave Dumon, hier moet zijn binnengebracht op net zo een winterse dag, getroffen door een bomscherf, maar omdat het front toen toch een dertig mijl verder lag, aan de IJzer en bij Ieper, is het me altijd een raadsel geweest waarom er een bomscherf op het ijs van het kanaal kon zijn terecht gekomen. Feit is dat een wonde die het gelaat van de man, toen zo een 37 oud zo ernstig had geschonden dat hij er voor ons, zijn achterkleinkinderen nog altijd heel bijzonder uitzag, afschrikwekkend zelfs, wijl men met ontstekingen en zo nog niet goed weg kon, toch kon genezen. De artsen moeten er hun werk mee gehad hebben, maar toch, over de omstandigheden waarin hij verzorgt werd en genas, zij het blind aan een oog, met een neus die niet werd gereconstrueerd door een chirurg, zoals vandaag wel mogelijk is, dat kwam plots bij me op. Dat ook mijn grootmoeder hier, een oorlog later werd binnengebracht omdat bij het bergen van oude voorraden diesel en benzine uit een ondergrondse opslagplaats een ontploffing zich voordeed en haar een been werd afgescheurd en geamputeerd, dat was al even wonder. Toen was penicilline pas op de markt en toch, mijn arme grootmoeder moet er een zware tijd aan gehad hebben. Aan het einde van de oorlog had zij ook nog eens een dochter van 17 verloren en een zoontje van enkele maanden. Maar toch, zij overleefde en het verhaal werd verteld dat zij thuis gekomen niet meer geholpen wenste te worden dan nodig. Mijn moeder zat toen op kostschool in Eeklo, maar heeft de pijn van haar moeder gezien. Maar ook, wij hebben de oude vrouw nooit horen klagen. Het is maar dat dit soort verhalen geschiedenis levendig maken en doen beseffen dat het er toen heftig aan toe kon gaan. Het is geen mooi plaatje, of toch wel? Adelheid vroeg me hoe ik tegen die mensen aankeek. Het is me altijd een raadsel gebleven, dat pas later, toen ik met geschiedenis bezig was en nadien, dat die gedachte aan een verleden heden een grotere betekenis kreeg. Artsen die vechten voor het leven van zo een man en dan beseffen dat ikzelf die man op zijn 90ste verjaardag nog gezien heb, dan weet je dat je deel hebt aan die geschiedenis. De site van Sint-Jan herbergt dus vele verhalen. Toen de Canadese tante voor haar 80ste verjaardag met haar kinderen naar het oude continent terug kwam en we naast de andere steden ook Brugge aandeden, waar zij gedeeltelijk opgroeide en zeer verknocht aan bleek, kwamen we op de site langs en gaf ik mijn kozijns en nichten wat uitleg. Terloops had ik ook verwezen naar die familiale band, die hen wel even tot zwijgen bracht. Zij hadden de oude heer Dumon niet gekend, wel hun en mijn grootmoeder, die daarheen was gereisd als cadeau voor de vijftigste huwelijksverjaardag in 1977. Ook Adelheid heeft natuurlijk zo haar familiegeschiedenis, maar er lijkt niet die samenhang, die sibbe-achtige verbondenheid te zien, vertelt ze. Wel heeft ze op mijn tafel eens een foto gezien van mijn grootvader en hoe die maar een hand had. De andere moet ergens in de jaren zestig zijn afgerukt toen hij stokkende schroef van een graanzuiger wilde losmaken. En toch, had zij toen gezegd, zag hij er geen lijdend mens uit. Dat vond ik nu net het bijzondere aan deze mensen, dat zij drie kinderen hadden begraven en zelf het deel van het leven hadden gekregen toch zoveel levensvreugde konden uitstralen.
Op de Dijver hadden we ongeveer gezegd wat hierover op het eerste zicht te zeggen viel, toen haar dochter, sneeuwwitje me vroeg hoe mijn grootmoeder dan kon stappen en ik vertelde haar dat ik pas toen ik zes of zeven jaar was, voor het eerst de prothese had gezien, die ze aflegde als ze haar middagdutje deed. Merkwaardig genoeg heeft zij pas grijze haren gekregen toen zij de 70 naderde of voorbij was. Adelheid zegde lachend dat zij er ook als een sneeuwwitje moet hebben uitgezien en ver beneven de waarheid zal het niet geweest zijn. Maar kunnen we ons echt inbeelden de jonge Serafine, 12 jaar bijvoorbeeld en op weg naar het vormsel in het witte kleed door de Ezelstraat liep, naar de Sint-Jacobskerk? Het is echt wel moeilijk zich dit zomaar te verbeelden. Adelheid en ik dronken een Irish coffee en Sneeuwwitje kreeg een wafel met ijs, slagroom en chocolade toe in een van die tearooms op de Markt en ik vertelde verder over het feit dat mijn grootouders hun huwelijksfeest in 1927 in de Panier d’Or hadden gevierd, ook op de Grote Markt en toen allicht een redelijk prestigieuze plaats. Nu, de familie Vandenbussche had een grote en gerenommeerde beenhouwerij aan de Ezelsstraat en dus kon voor de dochter zo een feest er wel af, denk ik.
Het verleden heden, het was iets wat Adelheid en mezelf die avond bleef bezig houden omdat het ons ertoe bracht na te denken over de bijna koude bejegening die velen aan de dag leggen als het om geschiedenis gaat. En wie zich nu eenmaal met geschiedenis, vooral familiegeschiedenis inlaat, wordt voor nostalgisch, misschien wel familieziek gehouden. Ons kon het niet deren, zeker op dat ogenblik niet, want het was duidelijk dat we op een kwestie gebotst waren, die ons waarlijk beroerde. Voor mij waren mijn grootouders lange tijd een vaste baken geweest na mijn ouders, dichtbij ons, maar ook, over hun leven en werken hadden we weet en hoe uiteindelijk de zaken werden stop gezet en zij naar een home waren verhuisd, het familiehuis, met de tuin, het grotje en de grote magazijnen verweest achterlatend.
Voor Adelheid die als filosofe meer de kwestie beroerde omdat ze er een wezenlijke kritiek in ontwaarde over hoe we met denkers en hun geschriften omgaan, was dit gesprek niet zomaar wat babbelen over oude mensen en de dingen die voorbij waren gegaan. Vaker al waren op dit thema gestoten, vooral omdat ik haar over Frank Ankersmit had gesproken en de sublieme historische ervaring. Daarbij had ik haar meermaals ook de vraag voorgelegd die me bezig hield, over hoe we een toekomst heden kunnen denken, mee gegeven en we waren er elk op onze manier mee bezig gebleven. In wezen, dacht zij nu, stel je terecht dat we absoluut modern moeten wezen, want onze voorzaten hadden ook maar te antwoorden en te stellen gehad met hun tijd. Of dat ook voor de eeuwen voor de Industriële revolutie zou gelden, was daarbij een boeiende vraag, omdat net die lange tijd er een van onveranderlijkheid lijkt, terwijl de werkelijkheid toch genuanceerder blijkt. Toegevend dat Jules Verne met zijn reis naar de maan en zijn batiscaaf of duikersklok, kapitein Nemo en zo meer echt wel vooruit had gedacht, lijkt dat enkel om de technische vooruitgang ging, niet over de mensen die ermee leven moesten. Ook de filmindustrie had afgelopen decennia tal van SF-prenten gebracht, die vooral een afzichtelijke toekomst brachten, meestal voorzag het scenario een ramp die de aarde trof, waarna onze levenswijze helemaal onmogelijk was, of waarin machines het van ons hadden overgenomen.
Muziek van Brahms, de Hongaarse dansen, speelde op de achtergrond, waar we beiden op de melodielijn mee neurieden, van tijd tot tijd en ik vertelde haar hoe ik op een reis naar Krakau opeens dat oude Midden-Europa had gezien en ervaren had dat het om mensen ging, met hun drijfveren en verwachtingen, hun dagelijkse bezigheden en hun vreugden, wellicht ook pijn en verzuchtingen. Over hoe ik bij een stadspoort eens een jonge man op accordeon de toccata en fuga van Bach had horen spelen, met zo een intensiteit dat het een belevenis was geworden die me bij zou blijven. De wereld die we menen te kennen en die volgens sommigen zonder meer aan wetten van de biologie en natuurkunde gehoorzaamt, wat Adelheid noch ik ontkennen, kende en kent een wezen dat in staat is gebleken die wereld te transformeren die na- noch voorzaten hadden kunnen bevroeden. De hele rits uitvindingen van Edison, van Einstein en Georges Lemaître, een priester en professor aan de universiteit Leuven die de theorie van het uitdijende heelal had gepostuleerd. Het grappige is dat men vandaag vergeten lijkt, zowel Katholieken als vrijzinnigen, dat de man priester en werkzaam aan een katholieke universiteit was geweest net als Copernicus in Krakow werkzaak was geweest, ook in de clericale stand was opgenomen en dus als zodanig geacht werd bestaande ideeën te handhaven. Het wondere is niet wonderlijk zei Simon Stevin, die zelf onder meer het decimale systeem ontwikkelde om ingewikkelde breuken te vervangen en dat het rekenen voor handelaren en berekenaren van rentes handig konden gebruiken. Maar vandaag, vond Adelheid zijn er nogal wat die de uitspraak van Simon Stevin niet goed begrijpen, omdat hij vond dat men heel wat begrijpelijk kon maken, bijvoorbeeld dat het perpetuum mobile niet mogelijk is, maar dat het wonder blijft dat we in staat blijken als dieren in een verder gevorderde vorm, die dingen wel te bevroeden.
Sneeuwwitje, als altijd even alert voor onze gesprekken, vroeg toen ik het woord liet vallen wat een klootcrans dan wel was, een aantal gietijzeren ballen die aan elkaar hingen met schakels van een ketting, wilde dan weten waarom ik zo onbeleefd was. Ik vertelde haar dat in een taal woorden van betekenis kunnen veranderen, dat ook inzichten veranderen, zoals met de ontdekking van Copernicus gebeurde, maar de veel geprezen dichter Vondel had de auteur van een verweerschrift tegen die ketterse inzichten geloofd. We nemen niet graag iets aan dat niet past in ons denken.Over het perpetuum mobile waar zovelen ooit geobsedeerd waren en zijn, legden we uit dat dit eindelijk niet kan, dat er altijd energie toegevoegd moet worden, wil het systeem blijven draaien.
En het meisje zegde dan ernstig - waarom wisten we niet - dat ze niet kon geloven dat zij ooit borsten zou krijgen, hoewel een begin van puberteit al duidelijk zichtbaar was. Haar mama, Adelheid had haar een en ander al uitgelegd, maar zij wilde niet volwassen worden, wat ik kon en kan begrijpen, al is er geen kruid tegen gewassen. Zij vond haar mama wel mooi, met haar lange blonde haren, met haar hals en ja, ook haar boezem, want dat woord vond ze mooier. En plots vroeg zij hoe jongens groot werden, want zij kregen toch geen borsten. Ik merkte dat Adelheid glimlachte en het aan mij liet dat eens uit te leggen. In de boekenkast wist ik dat een band zat met beelden van Michelangelo. Ik toonde haar de David, maar ook de Mozes, naast andere beelden van putti en legde haar uit dat de man op zeker ogenblik geen jongen meer is als ook hij op z’n onderbuik schaamhaar krijgt en dat hij plots merkt dat zijn plasbuisje plots een knoert van een piemel worden kan, als hij opgewonden raakt. Zonder kan hij overigens niet bij een vrouw binnen komen en worden er geen kindjes gemaakt. Overigens, liet ik haar weten, de meeste mannelijke zoogdieren hebben in hun plasser een beentje zitten, een man, een mensenzoon heeft alleen een hevige stimulatie van het bloed om zijn piemel te doen groeien. En zij “maar wat is dan een kloot”, een woord dat ze van de juffrouw in de klas niet mochten gebruiken. Tja, dat is dat paar ballen dat een jongen ontdekt als die in de balzak zijn afgedaald. Dus, zegde zij, moet ik eerst een jongen opwinden en dan, als ik groot genoeg ben, kan hij bij me binnen, maar als ik dat niet wil. Nu zegde Adelheid dat dit altijd weer de kwestie is, dat je dat als vrouw niet altijd weet, maar soms kan bevorderen, een man opwinden dus. Jongens en meisjes, zegde ze, zijn vaak verrast dat het gebeurt en dan kussen ze elkaar en na enige tijd doet zij hem blozen en toont ze hem haar juwelen, waarna hij soms wat onhandig bij haar binnendringt. Dat kan aangenaam zijn, maar ook soms pijnlijk. Maar vooral, als er een kindje komt en het meisje is nog jong, te jong, dan kan dat voor problemen zorgen.
De volgende ochtend zocht ik in enkele oude brochures en vond wat ik al langer had gedacht, dat er ooit een initiatief was geweest de oude moes- en kruidentuinen van Sint-Jan in ere te herstellen. Het is er niet van gekomen, maar de idee een fuifzaal op deze plaats te bouwen, lijkt velen tegen de borst te stoten. En er is iets van aan, want zo een site zou een oord van stilte in de stad kunnen zijn, maar goed, ook het begijnhof is zo een plaats. Een goed ingerichte feestzaal moet kunnen, maar die was er toch al? Het blijft behelpen in een oude stad en niemand kan blijven zeggen dat het niet kan omdat de stad nu eenmaal betrekkelijk oud is en dat de bevolking ook wel wat verouderd is. Jongeren moeten ook hun plaats hebben, klinkt het dan weer.
Terwijl ik in papieren zit te rommelen en op het web info zoek, merk ik dat we ons het hoofd echt wel moeten breken over hoe we de stedelijke functies beter kunnen organiseren en een en ander een plaats geven. Dit is geen zaak van specialisten alleen, want alle burgers hebben er baat bij. Alleen zijn er zaken, zoals een fuifzaal, een danszaal klinkt nog altijd mooier, moet dus kunnen, maar dan komt er de overlast van de mobiliteit bij kijken nog zoveel meer, het aanvoeren van drank en spijs, het onderhoud en het stallen van de auto’s of fietsen en dan kan de site veel van haar charme verliezen. We zijn niet enkel verslaafd aan aardolie, maar meer nog aan de auto, om ons te verplaatsen. Goede en betaalbare taxi’s zouden in de stad misschien voor een deel van de oplossing kunnen zorgen. Aan de andere kant dient men ook wel iets te velen van anderen, als zij uitgaan willen en zou het voor de toeristen prettig zijn als er des nachts ook iets te beleven viel. Maar dan dient zo een danszaal een particulier initiatief te zijn en hoeft de stad die niet te bouwen… Adelheid belt me met de boodschap dat ze de bedenkingen over de moderniteit van het verleden wel te eens zou willen lezen, want dat het inzicht ons vaak bijster is, blijkt toch wel uit de gebeurtenissen van de afgelopen maanden, van de problemen met die vulkaan in Ijsland tot de opstanden in Arabische landen en de gevaren van kernenergie. Sommigen noemen kernenergie nu een technologie van het verleden, las zij in de stukken van de Kamer en dat begrijpt ze absoluut niet. Wordt er niet gewerkt aan een nieuwe soort kerncentrales, die niet meer op uranium draaien?
Ik vertelde haar, toen we elkaar troffen in de stad dat ik de idee van een fuifzaal voor de stad niet ongenegen ben, maar dat de site van Sint-Jan inderdaad best voor cultuur en kunsten voorbehouden blijft. We zouden de zaak voorlopig wel aanzien, want er waren tekenen dat er heel wat verzet tegen komt.
Bart Haers

Reacties

Populaire posts