Politiek & filosofie

Recensie
De academische bijenkorf
In tijden van verwarring
Intellectuelen in Vlaanderen over de moderniteit
BOEHME OLIVIER, Revolutie van rechts en intellectuelen in Vlaanderen tijdens het interbellum. Ideeënhistorische bijdragen. ACCO Leuven. februari 2011 ISBN: 9789033480430. pagina's: 312

Kunnen we leven met de term Revolutie van Rechts, als een Europees fenomeen? De uiteenzetting die Olivier Boehme brengt, vonden we boeiend genoeg, maar toch, de term, die hij het hele boek door hanteert, blijft voor ons voor discussie vatbaar.
- DDe Franse Revolutie als kantelmoment

ReReactionair is hij of zij die de Franse Revolutie wil terugdraaien. Duidelijker kan het niet, zo menen we, nog steeds, maar als rechts is wie zich tegen de revolutie verzetten zou, als die een eeuw, laat staan twee eeuwen achter ons ligt, dan valt het betwijfelen of dit doordachte formuleringen zijn. Wij kunnen de Revolutie niet terugdraaien, vanzelfsprekend, maar de baten, de verworvenheden ervan afwegen kan natuurlijk wel, het verloop, met de rol van Danton, Marat en Robespierre op de voorgrond is echter ook van belang. En dan is er nog de strijd tussen Jacobijnen en Girondijnen, gematigden en radicalen. Dat bepaald mee dat we aspecten van de Revolutie wel van gewicht en te koesteren waarderen, andere minder.
Wat de auteur over het gebeuren in de Oostenrijkse Nederlanden schrijft, waar in 1787 de Brabantse omwenteling het beleid van Jozef II onderuit haalt, een beleid van vernieuwing en verandering, vooruitgang, roept vragen op, omdat de tegenstand dubbel was: voor de een ging de keizer te snel, voor anderen lang niet ver genoeg. Bovendien waren de Oostenrijkse Nederlanden in een aantal opzichten moderner dan het Frankrijk van Louis XVI. De welvaart was er minder bedreigd, wel zagen sommigen hun machtspositie bedreigd of zich in het bestaan bedreigd, omdat bv de kloosters van contemplatieve aard afgeschaft zouden worden. Maar anderen vonden dat de keizer verder mocht gaan en delen van het corporatieve bestel ook maar beter ontmantelen kon, om het vrije ondernemen te stimuleren. Een belangrijk aspect was ook dat de Vierde Engels-Nederlandse Zeeoorlog onze economie een grote stimulans gaf en de havens, Oostende en Brugge heel wat welvaart bezorgden.
Ook elders in Europa zien we dat de situatie, anders dan in Frankrijk, zonder revolutie of althans niet op die manier een keer namen. In Nederland waren de Patriotten tegen de Regenten in het geweer gekomen, omdat die Regenten te zeer op hun lauweren en hun verworven machtsposities betrouwden, wat de langzame verarming en een gebrek aan dynamiek veroorzaakte. In de VS waren in 1776 nieuwe instellingen ontsproten aan de ervaringen van het oude continent, waarin de persoonlijke vrijheid en autonome lotsbepaling in de grondwet werden opgenomen. Men kan deze ontvoogding van de koloniale metropool dan ook niet als een rechtse of linkse revolutie beschouwen, maar hoe liberaal die wel was, blijft ons vooralsnog onduidelijk, althans, bij de lectuur van dit boek.
Belangrijker lijkt tot slot dat de reacties tegen de Franse Revolutie niet alleen van de oude adel kwamen, maar ook van burgers en door de Verlichting bewogen geesten als Goethe, Madame de Charrière e.a. Raymond Burke heeft zich tegen het geweld verzet en de gedachte, dat men de veranderingen van bovenuit kon opleggen. Dus in die optiek was de poging van Jozef II ook wat vergeefs volgens Burke.
Hoe dan ook, was de invloed van 1789 groot, de houding er tegenover ingenomen was niet eenduidig en ook binnen de ideologische stromingen die in de 19de eeuw ontwikkeld werden, was de kwestie niet enkel hoe men tegen de revolutie en haar gevolgen aankeek, maar ook en vooral hoe men een weg zocht en aanbood in de wirwar van ervaringen van die andere revoluties, de Industriële Revolutie, de snelle bevolkingsaangroei en nieuwe technologische en wetenschappelijke inzichten.
De visie op “Kultur” versus “Civilisation” die in het inleidende hoofdstuk aan de orde komt en het debat hierover in Europa, voor, tijdens en na de grote oorlog kunnen we wel beter volgen omdat dit te maken heeft met de wijze waarop men tegenover het politieke denken aankijkt tijdens de negentiende eeuw. Over de reactionaire houding van de kerk en enkele aristocraten kan men wellicht nog even doorgaan, maar in hoofdlijnen hebben we de indruk dat de auteur van dit boek de toenmalige realiteit niet helemaal onderzocht heeft. De kerk heeft inderdaad de Revolutie om practische redenen afgewezen, maar om ideële redenen was de verdeeldheid binnen de RKK en andere gezindten nu net groot.
Het is onder meer op grond van deze analyse dat we moeite hebben met het inleidende hoofdstuk, maar tegelijk hebben we de heldere benadering als leidraad wel weten te waarderen, omdat de lezer zo wel een behoorlijke sokkel aangeboden krijgt om het denken in Vlaanderen tijdens het Interbellum te begrijpen.
Olivier Boehme neemt de idee over dat de gebeurtenissen tijdens het interbellum draaien rond het fait primitif dat de Franse Revolutie vormt. Belangrijk is die revolutie natuurlijk, maar tegelijk merken we toch dat er tussen 1815 en 1920 wel een eeuw ligt vol evoluties die wellicht net zo doorslaggevend zijn, maar wel een geheel andere positiebepaling vergen.
- D
DDe moderniteit
Zoals Philip Blom in zijn werk over de periode voorafgaand aan de Grote Oorlog aangeeft was er nagenoeg niemand die de “Moderniteit” als een geheel zag, laat staan omhelsde als een richtinggevende ideologie. Freud zal zelf als onderzoeker bijdragen tot volslagen nieuwe inzichten over het zielenleven, maar nam zelf als burger een vrij traditionele houding ten aanzien van de kunsten aannemen, terwijl Arthur Schnitzler net inzichten uit de moderne psychiatrie in zijn literaire werk zou hanteren en zo een geheel nieuwe vertelkunst ontwikkelingen (de innerlijke dialoog) terwijl hij tegenover het ongelimiteerde lustleven de autodestructieve aspecten ervan niet ontkende en zo de positiewisselingen kon aangeven.
Over de omvang van de industriële revolutie, maar vooral de implicaties van het aanwenden van nieuwe inzichten, technieken vooral, kan men niet kort door de bocht zeggen dat bijvoorbeeld de middenklasse bedreigd werd. Nieuwe beroepen, witteboorden(-proletariërs) traden naar buiten, maar ook, de zonen van molenaars en andere leden van de oude ambachten gingen studeren of wisten door aanpassingen hun ambacht in de modernisering in te passen.
Het probleem dat Olivier Boehme en andere historici met hun statische benadering van de samenleving oproepen is dat groepen in de samenleving de veranderingen alleen maar ondergaan. De Vormärtz, de periode voor de Revoluties van 1848 en het Frankfürter Parlement in Duitsland vaak afgedaan als een periode van statische berusting bij de burgers, laat net zien hoe de regeringen zelf blind bleven voor wat er in de samenleving gaande was. Wie de bronnen voor die tijd bekijkt, niet enkel de statistieken over armoede, maar ook de pogingen van boeren en burgers om zich in het nieuwe leven een behoorlijke plaats te verwerven, de strijd, maar ook de inzet voor wetenschappelijke, technische vernieuwing, in Frankrijk, de Nederlanden, de Duitse ruimte, zal merken dat er veel beweegt en dat het spook van de Revolutie, de redactie van het Communistisch Manifest door Marx en Engels niet de enige demonen zijn. In dit land legt men steeds meer spoorwegen aan, groeien de steden, zoekt niet enkel de overtallige jeugd uit de gezinnen van boerenarbeiders en thuisnijveraars hun weg, maar ook anderen, groeit het onderwijs, de geletterdheid en beweegt er razendsnel heel veel. Jawel, de aardappeloogst mislukt en Vlaanderen kent op het platteland een diepe crisis omdat men geen oplossing heeft voor de mislukte aardappeloogsten in de jaren 1845 en volgende.
Prof. Chris Vandenbroecke heeft dit in zijn “sociale geschiedenis van het Vlaamse Volk” (1984) uitgewerkt en er de gevolgen voor de latere ontwikkelingen in Vlaanderen van geschetst. Er is tegen die uittekening nooit veel kritiek aangedragen, onder andere over het feit dat de Vlaamse rekruten op een bepaald moment, rond 1870- 1890 kleiner van gestalte waren dan de Waalse, maar in Vlaanderen werd soldaat wie zich niet kon vrijkopen. Daarnaast ziet men steden als Gent en Antwerpen snel groeien en nemen ook op het platteland fabrieken hun plaats in. En ook de landbouw moderniseerde.
Een aspect van de evoluties in de negentiende eeuw mag niet onbesproken blijven, namelijk de rol van de vrouw in het maatschappelijke bestel. De emancipatie van de vrouw was in 1910 verre van voleindigd, maar de diepgang van deze emancipatiebeweging was er niet minder om. Wat men het Victoriaanse tijdperk noemde en noemt was een realiteit die er inzake preutsheid vele andere verborg. Links en rechts stonden in moreel opzicht niet altijd zo libertijns of terughoudend tegen de zaken als we vandaag aannemen. Conservatieven hadden soms deel aan wat men het Uranisme noemde, vrouwen die geacht werden huns vaders, broers of eega’s visie te volgen, konden in kleine, besloten kring wel eens kiezen voor een eigen levensweg.
We zouden vooral kunnen besluiten dat zo rond 1910 Europa en Vlaanderen een bijzondere ontwikkeling achter de rug hebben, waarbij we vooralsnog de ontwikkeling van denkbeelden en onderwijs onbesproken laten. Feit is dat, als we hoger aangaven, naar ons inzicht de gemakzucht waarmee men naar de negentiende eeuw kijkt, vooral zwart tegen wit afzet, een adequate kijk bemoeilijkt. Wel doet Olivier Boehme een interessante poging om de verschillende posities kort voor en kort na WO I te schetsen. Nog eens, we zullen ons vooral op het intellectuele leven in Vlaanderen buigen, maar het laat zich aanzien dat het rechts, dat zich in 1910 manifesteert, ook in België en zich rond stemrecht, onderwijs, legerdienst en de ontsluiting van het platteland christaliseert inderdaad geen monolithisch blok mag heten.
Opmerkelijk blijft verder dat de positiebepaling ter rechterzijde ten aanzien van de moderniteit, voor zover de term hanteerbaar blijkt, zou berusten op de problemen van 1789. Al langer was duidelijk dat de Aufklärung, de Verlichting wel mee de ideeën geleverd heeft voor de Franse Revolutie en de uitbouw van een nieuwe soort staat, de ontwikkeling van recht, instellingen en procedures voor besluitvorming en legitieme vertegenwoordiging waren al voordien gevormd, onder meer in de Nederlanden tot ontwikkeling gekomen, maar die waren velerlei. Saint-Simon, de Lasalle, de Schotse school met Adam Schmidt, John Stuart Mill en Malthus hadden ook hun inbreng.
Maar de schets van de ideeënstrijd zoals we die in dit boek gepresenteerd krijgen, is er niet minder relevant om, want de vragen die tussen rechts en links woeden en zorgen voor toenemende spanningen betreffen:

A) De verhouding tussen individu en samenleving
B) De plaats en rol van de staat
C) Terughoudende versus voluntaristische staat
D) Corporatisme en gelijkheid
Het zijn alle kwesties die op geen enkele manier tot overeenstemming leiden, behalve binnen het communistische denken, omdat daar de staat de collectiviteit moet vertegenwoordigen. Het corporatisme in verschillende vorm verwijst naar een kijk op het Ancien Régime, die tijdens de 19de eeuw is ontwikkeld, maar de werkelijkheid is dat het beeld van het Ancien Régime doorgaans zeer karikaturaal voorgesteld wordt. Het punt is dat de samenleving in Europa in de zeventiende en achttiende eeuw protokapitalistisch was en dat bijvoorbeeld de term feodaal anno 1787 in de Nederlanden nog nauwelijks van tel blijkt, omdat we weten dat pachten en cijnzen in geld en niet meer in herendiensten werden betaald.
Uiteraard staat in ideeënhistorisch perspectief de vraag centraal wie hoe omspringt met termen als vrijheid, gelijkheid en broederschap. Noties over staat, gemeenschap en individu waren gedurende al die tijd voorwerp van discussie. Men zou kunnen stellen dat er niemand is die zonder meer de moderne concepten en technieken kon omzetten in een filosofisch systeem, laat staan in een ideologisch kader, zonder in contradicties te vervallen. Wie de universele waarheid claimde, kon het concrete verhoudingen binnen een gemeenschap en het historische niet voldoende een plaats geven. Omgekeerd, wie zich vooral op concrete samenlevingen richt, kan het universele geen plaats geven en wie het individu een centrale plaats toekent, lijkt niet bij machte de grotere verbanden in een nuttig en overzichtelijk geheel te brengen. Ook Olivier Boehme lijkt dit niet ontgaan te zijn, maar weet er zich verder ook geen raad mee. Toch lijkt de beoefening van de geschiedwetenschap daar wel oplossingen voor aan te reiken, door naast de synthese over de langere periodes voor een bepaalde samenleving uit te werken, ook microstudies voor kleinere gemeenschappen of een bepaalde dynamiek tot onderwerp te nemen. Tot slot kunnen egodocumenten als persoonlijke briefwisseling en dagboeken, resolutieboeken, indien voorhanden, wel degelijk de relatie tussen inzichten en gevoerd beleid aangeven.
De moderniteit drong uiteraard ook door in de geschiedschrijving, net als de geschiedschrijving voor het accentueren en bepalen van die moderniteit werd ingespannen. Michelet, Pirenne en Meineke hebben op hun manier telkens dat verband onder de aandacht gebracht. Na Wereldoorlog I zou er overigens reeds een historikerstrijd plaats hebben gevonden. Men zocht immers naar het waarom van het conflict, waaraan ook academici hun bijdrage hebben geleverd, als ze al niet mee hadden gemobiliseerd.

- EEén fenomeen, vele uitdrukkingen
Rechts dus kreeg in Europa de lading mee dat het de moderniteit niet absoluut valabel achtte en absoluut niet van de moderniteit gediend was. Doorheen de 19de eeuw zien we in het essay van Boehme de evolutie versterkt worden, naarmate verstedelijking, massasamenleving en mobiliteit oude samenlevingsverbanden op de helling zetten. Samenlevingsverbanden die voor het individu lange tijd richtinggevend waren geweest en samen hingen met de plaats in de (lokale) samenleving die men innam en tegelijk met het vermogen op veranderingen in te haken. Nederland zou iets later de industriële Revoluties en de gevolgen ervan kennen, maar zou bijvoorbeeld onder invloed van Sarpati, Alette Jacobs en anderen oplossingen zoeken: nieuwe, betere woningen in een open landschap, zoals de Britten met de woonparken deden. De woonkazerne als bron van ongezond leven werd afgewezen en in Vlaanderen werd met goedkope arbeidersabonnementen de vlucht naar de stad in toom gehouden.
Hoe dan ook, oude zekerheden stonden op de helling, die na WO I nog scherper tot tegenstellingen aanleiding geven. De massasamenleving vormt naar ons inzicht het cruciale probleem, waar men koortsig naar oplossingen zoekt. De massasamenleving en algemeen stemrecht zorgden voor haperingen in de besluitvorming en voor een gebrekkige consensus over het te voeren beleid. Leiderschap dringt zich op of minstens de vraag hoe de politiek leiderschap aan de samenleving kan en mag geven.
Het was – en is - dan nog maar de vraag hoe belangrijk politiek leiderschap voor de samenleving was en of dat leiderschap aan normen en waarden ondergeschikt zou zijn. Links en rechts hebben vormen van leiderschap geponeerd en gerealiseerd die men absoluut zou kunnen noemen, of totalitair. Het verschil ligt dan in het feit dat dit leiderschap zo mobiliserend zou werken dat de hele samenleving en alle facetten van leven van personen ervan doordrongen zouden zijn. Feit is dat de vrijheid in die benaderingen steeds het onderspit te delven had, want zonder persoonlijke vrijheid geen democratie. En dus stond ook de parlementaire democratie zwaar onder druk. In Vlaanderen woedde die discussie niet minder dan elders en opvallend genoeg waren het in België steevast de Franstaligen die scherper voor een sterk leiderschap ten koste van democratie en individuele vrijheid pleidooien opzetten. Minstens de ideeënstrijd heeft in Franstalig België de weg naar fascisme en autoritarisme, naar het model van Charles Maurras en Mussolini opengelegd, wat in Vlaanderen op andere gronden ook wel enig gewicht had. De Katholieke Actie was ook schatplichtig aan Maurras maar speelden overwegingen die in de Duitse Ruimte van belang waren toch meer mee.
Als reeds aangegeven was de democratie in de loop van de 19de eeuw als model onder druk komen te staan, want met het algemeen stemrecht verdween de notabele gemeenschap die de politiek voor zich reserveerde. Termen als volk en ras deden hun intrede en volgens Boehme zou geleidelijk duidelijk worden dat Rechts zich zowel op het volk als legitimatie zou richten, maar ook zou men het belang van het ras als basis voor het verwerken van de massasamenleving hanteren. Ook hier bleek de individuele persoon finaal het slachtoffer te worden, maar voor de academici was dit vaak slechts een ongewenst neveneffect. Wat meer was, voor velen berustte het denken en hanteren van de term ras op moderne bevindingen. Of Charles Darwin gelukkig was met het sociaal-darwinisme weten we niet, betwijfelen we zelfs, maar zijn visie vond links en rechts, zeker ook rechts aanhangers.
In dit debat was het economische denken zeer beïnvloed door de verschillende visies en slechts weinigen die de economische dynamiek als kern van het historische en maatschappelijke gebeuren zagen, Marxisten, Jong-conservatieven en anderen, konden aan de verleiding weerstaan in het conflictmodel (Hegel) en het succes van Darwin’s visie op de kracht van de sterkste weerstaan aan de idee dat staten en individuen die zich het sterkste toonden ook terecht de macht claimden.
Historisme had intussen ook ingang gevonden en als we het boek van Boehme begrepen hebben, dan lag het aan degene die de begrippen hanteerde hoeveel gewicht de geschiedenis zou hebben of de economie in het algemene plaatje. Feit is dat Leemans, De Man, Lamberty, Daels en de anderen hun weg zochten in een kluwen van voorstellingen en er zelf ook nog eens hun eigen bijdrage toe leverden. Wie van hen in de collaboratie zou terecht komen na 1940 bleef lang onduidelijk en hing vaker dan algemeen gedacht van opportuniteiten af.
Zelfs de omgang met dezelfde inzichten, zoals die van Carl Schmitt kon de zaak niet vereenvoudigen. Schmitt onderzocht dan ook niet de samenleving om de beste oplossing aan te bieden, maar bekeek vooral wat er gaande was. Schmitt is net als Heidegger lange tijd meegegaan in de visie van de NSDAP, maar beiden bleken onbruikbaar. Waren er in Vlaanderen die graag naar Duitsland keken en naar de filosofische en andere geschriften uit de academische wereld, lang niet altijd gaf dit aanleiding tot een keuze voor de NSDAP en Hitler, of in dit geval Roosenberg.
Boehme schetst ons met grote zorg een aantal overzichten van wetenschappelijke, academische productie in Vlaanderen, waarin hij de revolutie van rechts als ijkpunt volgt. Veel is er geschreven en nog meer bleek dat er zich tijdens het interbellum inderdaad een grote interesse voor autoritarisme te ontwikkelen als antwoord op de massasamenleving. Corporatisme, organicisme en wat al niet meer passeren de revue, die echt wel verhelderend zijn, maar geen van deze wegen zou naderhand allesbepalend blijken te zijn. Het racisme ten aanzien van de Joden zou bijvoorbeeld wel aanhang krijgen, maar niet zo sterk als men post factum lijkt te denken.

- DDe utopische verleiding
Toch kan men Olivier Boehme volgen als hij aangeeft hoe sterk de utopische verleiding moet geweest zijn voor de academici. Wel stelden zij vaak hun grenzen, zoals inzake antisemitisme, maar het hopen op leiders, op een (zelfbenoemde) elite waren sterk aanwezig in veler geschriften, ook hier in Vlaanderen. Het schelden op de rotte democratie kon men ook maar moeilijk ontkomen omdat de politiek niet voldoende cohesie kon ontwikkelen om de burgers te ondersteunen en bleek de vlucht in bewegingen en partijen die openlijk autoritair waren, utopisch ook, de enige uitweg. Niet alle auteurs die Boehme onderzocht vonden erin hun gading, maar voor een jongere garde van auteurs zou dit wel dominant geweest zijn. Maar hoe we ook de keuze die Boehme tot dit overzicht brengt, volgen, enkele namen lijken ons te ontbreken, want Frans van Cauwelaert blijkt meer dan alleen een pragmatisch Vlaams en katholiek politicus te zijn geweest, hij heeft ook tijdens het interbellum over democratie en samenleving zijn licht laten gaan. Marcel Minnaert, duidelijk een voorbeeld van een jongere intellectueel en bovendien een medestanders van het Antwerpse Activisme en in die zin eerder links dan rechts te situeren, heeft zich na zijn omscholing van bioloog tot astrofysicus en vooral onder invloed van zijn collegae in Utrecht tijdens de jaren 1930 van de ruk naar rechts binnen de Vlaamse beweging afgekeerd. Tijdens en na WO II zou hij een uitgesproken democratische weg op gaan, maar wellicht heeft hij te weinig over de vraagstukken die Boehme behandeld wilde zien, geschreven om in deze selectie een plaats te krijgen.
De utopie is voor velen die tussen 1920 en 1940 actief waren als academicus en schrijver een uitweg gebleken uit de vele kwesties, de impasse waarin de democratie verzeild leek, maar niet alle hebben de oplossing die Hitler en de NSDAP boden, ook aangenomen. Sommigen voorzagen immers het autodestructieve karakter van utopische oplossingen, anderen hadden vooral ethische bezwaren tegen de weinig consistentie visie van Hitler, Rosenberg en anderen. Olivier Boehme laat zien dat de Revolutie van Rechts in Vlaanderen bij de directe aanhangers vaak voor problemen zorgde, zozeer dat we betwijfelen of zijn invalshoek voldoening bieden kan als het erom gaat het intellectuele leven in Vlaanderen te schetsen. Let wel, het is een vooralsnog bijna unieke benadering en er zit in het werk alleszins ook voor een breder publiek stof tot nadenken in. Het onderzoek ontkracht ook de dwanggedachte dat er in Vlaanderen alleen maar figuren als Cyriel Verschaeve rond liepen, wel integendeel, Verschaeve was omzeggens een uniek geval en zou na 1930 al steun verliezen wegens zijn extremisme.

- P Personalisme, liberalisme op de dool vandaag
Ballast van het verleden noemen sommigen het nationalisme, maar dat verleden, hoewel, als het om de werkelijk gevoerde debatten gaat, door Boehme terecht als vergeten voorgesteld en daarom met zorg gepresenteerd, speelt nog steeds op omdat de oude vragen nooit echt zijn opgelost. De verhouding tussen individu, gemeenschap, staat, natie en samenleving blijven voor verwarring en discussie zorgen. Politici kunnen het nog steeds niet laten in het volk slechts de massa te zien, die slechts zou ondergaan wat er gaande is. Het oude links, dat bij Marx en zelfs Lenin zwoer heeft het na het falen van de SU en het communisme in de Oost-Europese landen nog altijd moeilijk een samenhangende visie te ontwikkelen over de samenhang tussen die aspecten van de samenleving. De kwestie van de vrijheid, gelijkheid en broederschap raakte evenmin opgelost en ten gronde staan we nog niet veel verder wat de verhouding zou kunnen zijn tussen universele waarden en lokale invulling en implicaties.
Ideologieën hebben in verschillende opzichten de grond onder de voeten voelen wegzinken en vandaag lijken we vooral de vraag over vrijheid en veiligheid te moeten stellen. Als dan blijkt dat we met moderne middelen de gewenste veiligheid dichterbij kunnen brengen, maar ten koste van de vrijheid, dan lijken er vooralsnog weinig bezwaren ter tafel te komen. De hangende kwestie over gelijkheid en vrijheid, gekoppeld aan de strijd tegen de armoede, draagt vandaag bij tot een politiek dispuut waarin rechts opnieuw te kijk wordt gezet. Het probleem is wel dat vandaag, sinds 1989 in wezen de linkerzijde op het intellectuele en academische vlak wel degelijk aan onderzoek heeft gedaan, maar dat de uitkomsten tot nog toe niet echt bevredigend mogen heten.
1. Het democratisch deficit
2. Sociale rechtvaardigheid
3. Wat met de emancipatie en integratie
Over het eerste punt, het democratisch deficit hebben mensen als Jan Blommaert en Eric Corijn uitgebreid hun licht laten schijnen, maar hun voorstellen konden in het publieke debat weinig of geen weerklank vinden, omdat zij ervan uitgaan dat inspraak en medebeslissingsrecht zo ver door gedreven worden dat vele burgers zich over de zin van hun benadering verbazen. Immers, democratie is niet enkel iets dat mensen toekomt, maar dat we als persoon ter harte moeten nemen. Deelnemen aan het publieke debat is en blijft een zaak van vrijheid en vrijwilligheid
In het verlengde én onderliggend is er de discussie over de gelijkheid, waarbij men ook zeer ver gaat. De aandacht die de strijd tegen armoede krijgt, lijkt het andere facet, de sociale promotie of opwaartse mobiliteit uit het oog te verliezen. De discussie over het gelijkheidsprincipe in het onderwijs, waarbij men zeer egalitair uit de hoek komt, schaadt op het oog, maar vooral in de praktijk de mogelijkheden.
En dus kan men stellen dat de emancipatie die ooit van Links uit ging vandaag in verschillende opzichten ondergeschikt is geraakt aan de gelijkheidsidee. Dat komt vooral in het onderwaarderen van het beroepsonderwijs tot uiting. Men wil dat autochtonen en migranten beter laten samenleven, maar de integratie mag niet altijd leiden tot eigen inzichten van migranten, zoals Ayaan Hirsi Ali mocht ervaren, zowel bij het Wiardi Beekman Instituut, de studiedienst PVDA en later bij de VVD door toedoen van Rita Verdonck. Een zwaluw maakt de lente niet, maar het heeft ons verbaasd, hoe we inhoudelijk ook soms andere accenten legden, dat Nederland zo iemand kon uitspuwen.
Kortom, niemand kan erom heen dat de moderniteit vandaag leidt tot warrige debatten, waarbij inzichten vooral tot hun uiterste consequentie gevoerd worden, terwijl eerder – naar het woord van Aristoteles – eerder de praktische benadering meer kans hoort te krijgen, maar die wordt net als warrig afgeschreven.
Besluit
We menen dat het boek van Olivier Boehme onze inzichten over het interbellum en over het academische klimaat tijdens die periode zeer verruimd heeft. Hoe we ook probeerden, de reacties uit de periode van het eerste verschijnen hebben we niet gevonden, toch niet in de brede media. In 2007 of zo hoorden we de man bij Werner Trio op Klara in debat gaan en we denken dat zijn optreden in het actuele debat wel eens interessant zou kunnen blijken. Nooit echter was de kloof zo groot als nu, ondanks de algemene scholingsgraad in Vlaanderen tussen wat er in de academie gaande is, in de ivoren torens en wat we ervan merken in de brede media. Het is daarom verdienstelijk dat het boek opnieuw werd uitgegeven.
Onze uitgebreide analyse legt niet op alle slakken zout. We hadden de analyses van het denken van de verschillende figuren nauwer kunnen volgen, maar menen dat de lezer daartoe de inspanning zelf maar moet ondernemen. Ten eerste omdat die analyses slechts derdehands zijn, vervolgens omdat we menen dat het schetsen van de hoofd- en krijtlijnen van het boek voldoende stof voor een aandachtige analyse vormden.
We menen dat vandaag het denken over wat onze voorzaten aan de universiteiten deden, wel zeer beperkt is en dat met dit boek alvast bewezen mag heten dat het belangrijke inzichten biedt op hoe paradoxaal men soms met het gegeven materiaal om te springen had. Discussies over cultuurpessimisme, over de werking van de democratie en over hoe we absoluut modern tegen de dingen aankijken kan dan ook niemand ontwijken.
Het boek verdient het alleen al daarom ruimer verspreid te worden. Het laat ook zien dat denken over individu en samenleving, over vrijheid en gelijkheid, over leiderschap en zelfbeschikking nooit eenvoudig kan zijn of kan uitpakken. Burgerschap is dan ook veelzijdig en vergt veel van de persoon. In die zin vormt het essay dan ook een aansporing voor politici, ambtenaren, academici en burgers dit domein opnieuw te exploreren en te bedenken dat invectieven omtrent rechts en links vaak van goede argumenten verstoken blijven. Nationalisme vormt in deze optiek net zo min als religie de enige bedenkelijke opvatting, maar beiden kunnen leiden tot excessen of geïnstrumentaliseerd voor ontmenselijkende doeleinden worden. Maar dat gold voor de totale exploitatie van het wilde kapitalisme en voor het marxisme evenzeer. Of om een gedachte van Olivier Boehme in herinnering te brengen, het hangt er maar vanaf waar men de eigen grenzen stelt aan een bepaalde opvatting. Niet het nationalisme is dus een pestilentie, maar sommigen die er een beleid uit afleiden, dat de burger in de verdrukking brengt, vertonen een ergerlijk tekort schieten. We stellen dan ook dat leven in de Europese en Vlaamse intellectuele bijenkorf vooral hectisch was, verwarrend en verward. Dat mag niet verwonderen omdat de wereld toen echt wel grondig overhoop werd gehaald en ook de academici zich voor bijna onoplosbare kwesties geplaatst zagen. De heftigheid van de discussie toen, steekt echter schril af tegen de bijna defensieve houding van vele participanten vandaag. Maar leest u liever dat boek dan mijn bescheiden kanttekeningen.
Bart Haers
15 april 2011

Reacties

Populaire posts