Vlaams expressionisme in internationale context

Tentoonstelling

De Mecenas en de kunstenaar

Reflectie in tijden van culturele droogstoppels

Gezien te Deurle, in het Museum DhondtDhaenes: De collectie Tony Herbert

Practische informatie: http://www.museumdd.be

Kunst genieten is niet enkel een voorrecht van een kleine, besloten kring, maar toch blijven we altijd verbaasd als we zien hoe kunst door droogstoppels afgedaan wordt. Over schoonheid spreken, over creativiteit en inventiviteit, blijft blijkbaar moeilijk. Het loze vissertjes aan de Leie, dat oog heeft voor zijn dobber en de visjes die hij ving, maar blind lijkt voor het meisje dat ligt te zonnebaden, roept vele mogelijke verhalen op. Of de schilder die sabbelend op zijn penseel naar een model kijkt en zijn bewondering nog niet op doek over kan brengen, maar haar een poze laat aannemen, als was ze een zuil van zout, de vrouw van Lot… het blijven wonderlijke vindingen.

Het expressionisme, van Permeke, Gust de Smet en later de uitwerking die Brusselmans, Jean Brusselmans eraan geeft, dat blijft men graag donker noemen, terwijl het licht er een opvallende rol in speelt. Ook de zwaarwichtigheid stelt men wel eens in het licht, maar de ernst is doorgaans doorspekt met veel luchtige humor, spitse humor ook. En dan is er de vakbekwaamheid van die schilders die met grote zorg voor de vorm, ook voor de materie zich van het pasteuze afwenden en meer lichte toetsen laten spelen op het doek.

Maar, Adelheid, laten we het museum binnen gaan, want het regent weer pijpenstelen en er wacht ons wellicht een mooie verrassing. Behalve dat het museum deze eerste zondag onverwacht gratis toegankelijk is, blijkt er toch voldoende ruimte langs de doeken te wandelen en die van dichtbij en van verder af te bekijken, vooral te bewonderen. We laten ons graag verrassen, niet? Natuurlijk heb je gelijk, als je er net zo hoekig uit zou zien als dat naakte meisje, dan zou je je niet geflatteerd voelen. Maar die Nel, zoals Rik Wouters haar presenteert, dat kan je toch smaken, want je voelt dat kracht die ze uitstraalt. En dan, in de andere zaal, dat werk “attitude” dat brengt je wel aan het kijken. Ook Sneeuwwit kijkt mee en ziet overal details, die haar jonge onbevangenheid spiegelt aan die van de artiest zelf.

Vanzelf komt het gesprek op de verzamelaar en de rol van musea, van conservators en collectioneurs. Wijl we de verschillende hoeken van het museum verkennen en telkens weer doeken vinden en enkele beelden die ons bekoren kunnen, gaat het ons erom dat iemand als Herbert, Tony Herbert wel enige dank verschuldigd is. Hij had er ongetwijfeld de middelen toe, maar zoals anderen investeren in een voetbalploeg, anderen musici de kans geven hun talent te ontplooien, heeft hij na een bochtig politiek parcours ervoor gekozen en met veel doortastendheid er ook uitvoering aan gegeven. Want van alle kunsten biedt de schilderkunst wellicht het vermogen het alledaagse in de fraaiste dan wel de meest tot de verbeelding sprekende vertolking te geven. Eigen is dat de herkenbaarheid tegelijk toelaat er bizarre dingen mee te doen. Zo een aartsengel opvoeren, omringd door allerlei andere figuren, dat is niet iedereen gegeven of een schilder wachtend op zijn muze, op inspiratie, dat is spielerei en toch ernst en een lust voor het oog.

Adelheid kijkt toe en blijft afwachtend, want van huize uit heeft zij geleerd dat kunstverzamelaars snobs zouden zijn. Ik meen te weten dat Tony Herbert meer deed, want anders was de collectie al lang versnipperd geraakt. Zijn oogmerken waren die van een collectioneur, of die nu postzegels verzameld of amourettes, altijd weer is het de bedoeling ze vooral te bewaren. Maar met de kunst van zijn tijd, vooral de jaren van het interbellum heeft hij meer op het oog. Als hij verschillende kunstenaars in zijn huis in Kortrijk, het sporenhuis uitnodigt om 300 of meer gasten een dag lang met die ene kennis te laten maken, dan is er meer aan de hand. Het doel, zo blijkt ook uit de cataloog enkele van die kunstenaars ook in een internationale context geplaatst te krijgen. Er waren nog enkele andere verzamelaars die Belgische, Vlaamse kunst verzamelden en die vaak en graag in buitenlandse musea of tentoonstellingen aan het publiek te presenteren.

Een geval van branding, van doordachte marketing ook, kunstenaars daar tentoonstellen, in Venetië en Parijs, maar ook in New York om hen, in de context van Picasso en anderen van hun beste kant te laten zien. Tony Herbert had gekozen voor een beperkt aantal kunstenaars en had er heel wat voor over die aan een breed en internationaal publiek kenbaar te maken. Misschien ware het goed als we de briefwisseling van Tony Herbert hierover zouden kennen, om te zien welke argumenten hij hiertoe aanwendde. Maar ook kan het best interessant zijn na te gaan of voor de culturele autonomie de Belgische overheden hiertoe hun steun verleend hebben. Maar ook kan men zich afvragen of de huidige Vlaamse overheid die kunstenaars en anderen, van recentere tijden, hun kans te geven.

In het actuele debat over de kunst in Vlaanderen, waar enkelen de toon bepalen en vooral de canon, ziet men hoe het klimaat zich wat heeft verengd. De verdiensten van Jan Hoet staan boven twijfel, maar misschien is het zijn zwakke kant dat hij in het publieke debat vooral zijn poulins graag steunt en anderen gewoon van de Bühne veegt, zoals hij op zeker ogenblik Jan Fabre gewaarschuwd zou hebben niet te zeer op Octave Landuyt te gaan lijken. Anders dan Herbert was Hoet immers vooral iemand die met overheidsmiddelen het Smak heeft opgebouwd, maar zonder de vrienden van het Smak was het ook weer niet gelukt.

Je moet vooral die kunst promoten waar je zelf van houdt, zegt Adelheid en daarmee heeft ze een punt, omdat je niet warm kan lopen, laat staan anderen warm kan maken voor zo een werk. Ze meent ook dat in het huidige mediaklimaat de smaak van de grote huizen voor sommige verslaggevers bedwelmend werkt. De vraag die ik me stelde, hoe zou vandaag een kunstenaar het heden kunnen vatten, vindt ze wel relevant. Maar het ueberkieken van Koen van Mechelen, de gietijzeren torens van Wim Delvoye of de kevers van Jan Fabre, vertolken die dan niet iets van het heden?

Aan de oever van de Leie gaan we nog iets drinken, om nog wat na te kaarten, maar het blijft me fascineren hoe iemand als Tony Herbert erin geslaagd is wel zijn verzameling op te zetten maar in museale landschap van toen maar weinig enthousiasme wist los te weken. In Vlaanderen behoort de schilderkunst, ook het beeldhouwen al langer tot die industrie, beroepsbezigheid om het leven van de grote huizen en betere burgerij te verrijken en te versieren. De verschuiving van ambacht naar kunst heeft het meesterschap niet verloren laten gaan, maar de vraag naar kunst (in huis) is er niet minder op geworden. Wellicht ook is ook de idee dat kunst niet per se ernstig hoeft te zijn, typisch Vlaams? Veelal meent men de kwaliteit van de doeken af te moeten leiden aan de ernst van de werken, terwijl ik denk dat de inventiviteit, de keuze van het onderwerp en de verwerking ervan in een doek net de kracht van deze werken vormt.

Heeft bijvoorbeeld het Groeninghemuseum al vrij vlug na het overlijden van Herbert enkele werken in bruikleen mogen nemen, het blijft van gewicht dat velen niet echt geneigd leken, de werken van Gust de Smet, Edgar Tytgat of anderen te ondersteunen, hen in de belangstelling te houden.

Adelheid meent dat ze die internationale confrontatie wel verdienen, maar vindt dat het expressionisme in de jaren veertig en zeker vijftig de concurrentie met Cobra en andere, moderne stromingen niet kon overleven, maar dat lijkt me nu net het probleem. Alsof we vandaag Tuymans en Borremans zouden kunnen plaatsen in de grote traditie van Ruebens en die hele weg van de erflaters niet in kaart zouden brengen. Het doet me denken aan de rol van Portaels in Brussel, die een briefwisseling van 3000 stukken zou hebben nagelaten, waarin het gehele toenmalige landschap tot leven zou kunnen komen en waardoor de levendigheid van de toenmalige kunstscène aan de orde zou komen.

Over de werken die we zagen konden we ook niet zwijgen natuurlijk, want terwijl de regen over het dak van de orangerie kletterde, konden we ons even in de wereld van Brusselmans of Frits van den Berghe wanen. Het is het soort reizen waar men met geen vliegtuig heen kan, maar via de kunst van deze mensen, zoals we ook vandaag weer mochten beleven komt een aanvoelen aan de orde, die we vandaag niet zo scherp meer zien, maar Adelheid corrigeert me terecht, want het gebeurt wel eens in een galerij dat we werken zien, vandaag gemaakt, die ook wel die sensitiviteit en de kracht van de inventie laten ervaren. Die dame in het geblokte kleed of het portret van Mme Giroux lijken me tot de mooiste werken te behoren, maar een echte keuze valt moeilijk te maken. Het gaat inderdaad om een keur van werken die we niet genoeg kunnen waarderen. We zullen zeker nog eens terug keren naar Sint-Martens Lathem om deze expositie nog eens te bezoeken, per fiets, zegt Adelheid en een paar kinderogen gaan al blinken want Sneeuwwit weet dat te waarderen. Zij vond het loze vissertje het grappigste werk, maar ook wel het mooiste, zegt ze, ietwat dromend. Ongevraagd verklaart ze dat het meisje en de visser geen contact lijken te maken en ze kan niet zich niet inbeelden dat zo een visser meer oog voor zijn dobber zou hebben dan voor de borsten van de meisje. Adelheid zelf dat ze een zwak kan hebben voor de Papeter, maar ook de winterlandschappen kunnen haar boeien. Maar toch, zoals ik meen, verwijzend naar de val van Phaeton of de annunciatie, dat werk met de aartsengel – zelf dacht ik dat het om de aartsengel en de draak – ook heel sterk tot de verbeelding spreken. Kortom, redenen genoeg om nog eens langs te lopen en er de tijd voor te nemen, voor deze selectie uit de collectie van Tony Herbert. En ook een reden om in stilte te hopen dat de briefwisseling en andere bronnen van het kunstleven toen beter te onderzoeken.

We vragen ons onderweg naar huis nog af of de politieke kronkelweg van Tony Herbert iets met de waardering voor de man en zijn collectie zouden betekenen. De oprichting van het VNV ondersteunen, maar al vlug zich losmakend van de omknelling van de autoritair geleide partij die ze is, deelnemen aan verzetsactiviteiten, meewerken aan de oprichting van de CVP en uiteindelijk ook daar niet aan de slag kunnen, mogen, voor een succesvol zakenman moet dat toch pijnlijk zijn. Adelheid meent dat dit veel zegt over de wijze waarop de anderen, zij met wie Herbert in confrontatie ging, de politiek zagen en bedreven. Los van de idealen, los van de doelstellingen zien we immers dat telkens weer een bepaald discours gemakkelijker lijkt aan te slaan, hoe haaks het ook staat op wat de tijd vergt. Vooral burgers als Herbert, die een practische kijk op het politieke hebben, maakt dit fenomeen het bijzonder moeilijk om een bredere aanhang te verwerven. Maar toch verkiest zij buitenstaanders als Herbert boven schoonpraters. Doen, handelen, bijdragen aan het algemeen goed, dat lijkt haar de kern. En met zijn verzameling heeft Herbert wellicht, nee, ongetwijfeld een grote bijdrage aan het algemeen belang en dat tot nut van ’t Algemeen.

Bart Haers

Woensdag 22 juni 2011


Edgard Tytgat, L'amateur d'art (Bron Internet)


Gust de Smet, het geweerschot of "De Jager"

geen beide werken is te zien in de tentoonstelling maar geven wel aan waarom we door de tentoonstelling gegrepen waren.

Reacties

Populaire posts