Een historicus lijdt aan ALS en schrijft over zijn denken

Boeken

Aan de eindmeet
Het eigen leven en
een kijk op veranderingen
Voorzijde


Tony Judt. De geheugenhut. Uitgever: Contact. Prijs: 24,95. 223 bladzijden

Amyotrofische laterale sclerose (ALS)

Was het niet van zijn ziekte, Tony Judt had een gewoon leven geleid, min of meer dus, maar ergens ging er met het zenuwstelsel iets mis en ALS sloeg toe. Een Grote Sadist die het menselijke lichaam niet perfect had gemaakt of anders er plezier in vond en vindt mensen zomaar weg te nemen. Toch is de auteur van deze reflectie meer dan zijn ziekte en tegelijk meer dan zijn job, hij is als mens betrokken bij het leven en bij wat er gaande is in deze wereld. Vooral zijn kritiek op het beleid sinds de jaren 1980 in vele landen die lid zijn van de OESO valt op. Hij viseert het beleid vanwege de overheid en van instellingen als de universiteiten, media, partijen op. Het verhaal van Judt, over zijn ziekte blijft beperkt, maar wel beklijvend, want niemand kan voor zichzelf inbeelden wat het betekent volledig geïmmobiliseerd zijn, machteloos en slechts in staat nog te denken. Voor een keer bedenk je dat die scheiding van lichaam en geest toch niet helemaal ongegrond is, maar meer nog dat wie de geest van de mens, noem het bewustzijn meer is dan het orgaan zelf, het brein. Ondanks zijn gekluisterde bestaan en afnemende mogelijkheden om te communiceren, weet Judt – noodgedwongen – zijn geest te laten dwalen. Daarvan lezen we in dit boek de neerslag. Noem het essays, maar het is eerder een dwingend betoog, dat wil zeggen dat de lezer niet vrijblijvend kennis neemt van de gedachten en inzichten. Midden in de stroom van reacties over Anders Breivik, de dood van Amy Winehouse en de rellen in de Britse steden en de vele commentaren, pogingen tot duiding is het nuttig te bekijken hoe het allemaal geworden is wat het is.

Loflied?

Tony Judt is een babyboomer, geboren in ’48 en gestorven in 2010 en beleefde tal van veranderingen in de samenleving, paradigmawisselingen en politieke soundbites die de grondstroom van de samenleving lang niet altijd raken, maar wel het beleid lijken te sturen. Het beleid, dat is niet enkel de politieke besluitvorming, maar ook hoe dat beleid tot stand komt en wat er van gemaakt wordt op het terrein.
Het boek begint en eindigt bij herinneringen aan het leven in een chalet in de Zwitserse winter, niet in Gstaad of Sankt-Moritz, maar toch in skigebieden. De jongen leert de volwassen wereld kennen en tegelijk de taal. Taal dient om onze directe boodschappen te verwoorden, maar laat ook toe hoop en verwachtingen te koesteren, om spelletjes met elkaar te spelen en ja, als wapens in een strijd. Judt laat zien hoe hij die lagen heeft leren kennen en ook de verschillende registers waarvan we ons bedienen kunnen, dus ook schunnige taal. Hij herinnert zich dat zijn moeder dat niet hebben kon en dat kan kleinburgerllijk lijken, het feit dat de familie Judt niet enkel ’s winters maar ook ’s zomers naar het continent kwam, heeft hem dan weer kansen gegeven die vele anderen, voor het massatoerisme einde jaren zestig op gang kwam, niet kregen. In wezen schrijft Judt in deze bladzijden op licht ironische wijze een lof aan zijn ouders, maar ook aan de tijd waarin hij jong mocht zijn.
Na de oorlog was het UK verarmd en verloor het ook nog eens India, het imperium. Het leven in de grootstad was na de oorlog nog bezwaard door voedselrantsoenen en verzuurd door het overdadig gebruik van vette kolen voor verwarming. En toch, na 1954 verbetert de situatie en wordt het leven vrolijker, zeker als de jonge knaap ontdekt hoe hij aan lage kostprijs met de bus door groter Londen kan reizen, wat hem als gevormd historicus toelaat te zien hoe het beleid inzake ruimtelijke ordening en openbaar vervoer drastisch is veranderd, maar dat dit de gebruiker niet ten goede is gekomen: duur, onbetrouwbaar en ook weinig gastvrij. Het verhaal over de green line is in deze een heerlijke parabel, omdat het de jongensbranie en de mogelijkheden van de tijd weet te verweven.
Maar, als man van het onderwijs en het onderzoek, laat Judt zien, met overtuiging hoe het onderwijs zo kort na de oorlog nog een missie had. Er bestond, zo valt te lezen een gelukkig samengaan van het linkse emancipatieprogramma en het rechtse meritocratische principe. Jonge knapen die niet in de dure wijken van Londen of Manchester wonen dan wel in de betere huizen van Surrey en Kent of het Noorden een mogelijkheid om toch behoorlijk onderwezen te worden. In eerste instantie, zo meen ik te lezen, geniet de jonge Judt zijn onderwijs, het is geen recht, maar het is meer dan een plicht en het aanbod, in de lagere school en ook later, is ernaar om hem mee te slepen. Zo kon hij worden zoals hij zich aan het einde van de rit zag en zoals wij hem kunnen kennen in zijn werk als historicus en als denker, betrokken bij de samenleving.
Zijn ouders dragen de Joodse erfenis mee, die van discussies, van tegenspartelen tegen de algemene lijn en van spitsvondigheden. Zelf noemt hij zich niet joods in religieus opzicht, ook niet in etnisch opzicht, maar wel, meent hij, als persoonlijkheid. We willen graag die passage citeren, maar tegelijk vinden we dat de lezer die beter in de stroom der zinnen en gedachten kan vatten. Dat hij een dwarsligger is, blijkt ook in zijn volwassen jaren aan de universiteit, maar ook in de kibboets en in andere facetten. Maar hij beseft dat hij tot een gelukkige generatie behoort en weet dat hij ongedachte kansen kreeg, vanaf het middelbaar tot en met zijn eerste docentschap
in King’s College in Cambridge.

Links in perspectief

Wie enigszins vertrouwd is met het intellectuele leven van Joden in het oude Rusland, de Baltische staten en Polen, de bloedlanden zoals ze in een ander boek heten, weet dat talenkennis er een cruciaal aspect van is, maar evenzeer dat velen zich aangetrokken voelden door Marx en het linkse denken. Judt sr. was dan wel een kapper als we het goed begrepen hebben, hij was ook nog steeds gedreven door die traditie van ontvoogding en gunde zijn zoon de beste mogelijkheden om die weg te gaan. In de familie was de discussie misschien meer nog dan het vrijdagbezoek aan de grootouders het meest expliciete joodse in zijn jeugd. Zelf houdt Judt het bij de avondmaaltijd op vrijdag bij de grootouders, maar al lezende merken we dat hij dat andere met grote liefde cultiveerde.
Vandaag merken we dat Links en Rechts elkaar voor homogeen houden, maar dan gaat het eerder om het koesteren van het vijandbeeld zelf, terwijl in die jaren vijftig en zestig de wederzijdse afkeer inhoudelijk tot uitdrukking kwam en dat de strijd gevoerd werd om de ideeën en de mogelijkheden die in werkelijkheid om te zetten. Ook Judt stelt vast dat er alvast bij Links in de loop der jaren een sterkere hang naar orthodoxie is ingeslopen en ingesleten, zodat de ideeën de drager werden van een identiteit, waardoor de flexibele omspringen met die gedachten, als waren het sabels, verloren is gegaan. Meer nog, ook de kritische zin ten aanzien van de eigen overtuiging ging verloren en daar heeft Tony Judt het behoorlijk moeilijk mee. Eerlijk is eerlijk, het is dat facet van zijn onderzoek en schrijven dat hem zo boeiend maakt voor mij, maar tegelijk doordringt het me van het besef dat je je vandaag maar best niet op die as kan plaatsen. Het politieke is zo al omvattend geworden, maar tegelijk verschraald, dat de ideeën geen eigen leven meer hebben.
De bladzijden over zijn omgang met Israëli in de Kibboets en ook met de studentopstanden in de late jaren zestig lezen als een soort Uilenspiegel, hij stapt in het Zionisme, als jongere en als jeugdleider – zoals ook Hannah Arendt dat voor hem gedaan had – maar verliest voeling omdat hij de uitgangspunten en dogma’s niet aanvaarden kan. Dat hij zijn beurs voor King’s aanvaard, omdat het een uitgelezen kans biedt om zijn eigen droom en die van zijn vader alsnog waar te maken, past niet in de opvattingen van de linkse zionistische beweging en zeker niet in de wereld van de Kibboets, waar men niet zelf kan bepalen of men zal studeren en nog minder wat, want het zijn de leden van de Kibboets die hierover beslissen. De jonge Judt begrijpt dat hij zich daarmee kansen laat afnemen, die bepalend zijn voor zijn leer en hij wordt een afvallige. Dit aspect van het linkse leven, zo intens als het beleefd wordt in die Joodse nederzettingen – waar de huidige nauwelijks nog op lijken – net als de onbeperkte seksuele zelfbeschikking, blijkt voor de jonge Judt overdreven veel zeggenschap over het persoonlijke leven en zelfbeschikking mee te brengen dat hij zich geen toekomst in die zin kan inbeelden..
Aan de universiteit in Cambridge zal hij zijn linkse opvattingen geconfronteerd zien aan de opvattingen van zijn docenten, maar het is via gesprek dat hij de nuances en vooral de weeffouten leert kennen en onderkennen. De revolte van Mei 68 vindt hij dan ook vooral een spel van burgerjongeren, maar ook, wat hem geleidelijk meer zal storen als een ersatz voor het echte politieke debat, voor het echte filosofische gedreven handelen en ook daar neemt hij dus afstand van.

Zelfbewust docent

In het portret van King’s zit ook zo een scherpe kritiek op de actuele academische praktijk, waarin presteren en publiceren de criteria vormen, het laten rijpen van gedachten en inzichten en het doceren als een oefening in reflectie, voor docent en student op de stof, achterwege zijn geraakt. Omdat de waarde van een inzicht of een visie, zoals bijvoorbeeld het geval is met het werk van Mary Beard en John Henderson, Et in Arcadia ego – vertaald als: de ontdekking van Arcadia (hierover schreef ik eerder een recensie) vandaag niet zomaar als academisch geldt en daarom soms gemakkelijk als vulgariserend weg gezet wordt, ontstaat de idee dat de Academie een soort productiemachine geworden is, niet langer een broedplaats van inzichten, kennis, vooronderstellingen. Dat zijn eigen docenten lang niet zo gedreven waren om te publiceren, maar wel in alle rust hun werk deden en daarbij studenten een heerlijk zelfbewust meegaven, zeker zij die niet uit de manors en andere bevoorrechte huizen kwamen, is Tony Judt duidelijk bijgebleven. Oxbridge bracht op die manier kennis voort die niet altijd nuttig leek, maar wel diepgaande betekenis kon hebben. Aan het einde van zijn loopbaan in New York moet hij vaststellen dat die inzichten en aannames verloren zijn gegaan. Een prof bereidt zijn student(e) voor op het eindexamen en de rest is, tja, aan de student en die moet maar op zichzelf vertrouwen, op de training die hij kreeg om die finale proef goed door te komen.
Prestatie en verdienste staan daarmee niet terzijde of worden afgezworen, het gaat eerder om een thimotische benadering van het studeren: er kan geen eer gehaald worden van de eenmalige schittering, wel van het geleidelijk opbouwen van verdiensten waarbij men de eigen leermeester tracht te evenaren of zelfs te overtroeven, niet met bluf of branie, maar door het afgeleverde werk. Het gaat om eer, dat mag duidelijk zijn en om waardering voor het werk, waarin men zich als persoon betrokken is, maar de persoon wel overstijgt. Het is in deze tijden blijkbaar niet meer evident. Soms worden schitterende doctoraten, zoals dat van Johan Dambruyne over de aspiraties, verwachtingen van de Gentse middengroepen tijdens de zestiende eeuw met succes bekroond, maar tegelijk blijft de receptie bij het ruime publiek lauw, omdat er geen of nauwelijks aandacht aan besteed wordt. Beweren dat geschiedenis in is, impliceert niet dat de interesse voor historisch onderzoek en de resultaten ervan levendig zou zijn. Vooral valt de interesse voor de inbreng van historici in het maatschappelijk debat steeds schraler uit is geworden. Geschiedenis is in, maar, helaas, niet de betere geschiedschrijving. Hierover lijkt ook Tony Judt zich zorgen te maken.

De Toverberg

Het boek heeft mij wel degelijk geraakt en hoewel de auteur zich bewust is van de ellende die de ziekte met zich meebrengt, is ook duidelijk dat hij, die auteur, net daardoor een speurend oog vele richtingen laat uitgaan, niet zonder zijn bezorgdheid openlijk aan te dragen. Daarom kan de lezer hier niet vrijblijvend aan voorbij gaan. Vele van zijn overwegingen zijn niet bedoeld om links aan de kaak te stellen of aan te spreken, wel om enkele evoluties van de laatste decennia te waarderen en dat valt niet altijd positief uit. Het is die omslag die de lezer volgt van kapittel tot kapittel. Het ware nuttig, denken we, dat die inzichten inderdaad niet zomaar terzijde geschoven worden. Het politieke, maatschappelijke en intellectuele debat oogt zeer schraal en onbeholpen, omdat termen, noties noch inzichten om hun eigen betekenis gehanteerd worden.
Van zijn ziekbed af, beweegt Judt zich op hogere hoogten en beziet hij wat hij in Londen, Cambridge, Parijs en NY heeft mogen mee maken. Onderzoek, reflectie en doceren, maar ook iets meegeven van wat hij in King’s mocht ontvangen, een rustig zelfbewustzijn dat hem toelaat over zijn eigen werk tegelijk afstandelijk na te denken en het verder niet als “zijn kindje” te beschouwen, maar als het product van het kunnen, waarvan hij een drager is. Die afstandelijkheid staat intense betrokkenheid niet in de weg, maar verhindert wel een soort identificatie waaronder uiteindelijk het werk gaat lijden, de kwaliteit, maar ook de weerklank.
Hij was de sociaaldemocratische gedachte toegedaan, maar opvallend is dat hij ook daar niet de alfa noch de omega als evangelie van aannam, maar het zelf ging onderzoeken. Dat hij dwars heeft gelegen bij vernieuwingen in het universitaire en academische gebeuren, mag hem ten goede geduid worden. Maar wellicht heeft hij met dit werk, de pendant van “Ill fares the land” - Het land is moe – waarin de persoonlijke ervaring in de tijd die hij zelf heeft onderzocht en gewaardeerd, net aangetoond dat de historicus in zijn tijd leeft en er veel van ontvangt en erin slaagt veel terug te geven. Misschien was dat de ervaring die hij al vroeg opdeed in een chalet in Zwitserland. Het doel van dit boek is noch zelfverheerlijking, noch zelfbeklag, maar een opvallend eerlijke benadering van de eigen tijd.

Bart Haers
zaterdag 20 augustus 2011

Reacties

Populaire posts