Politieke moed
Recensie
Uit het Hart gegrepen
China
volgens een ervaringsdeskundige
Waarschuwing: weinig
nieuws voor kenners,
Moeilijk te verteren
voor beginners
(dixit de Standaard)
Liu
Xiaobo; Ik heb geen vijanden, ik kan geen haat. Oorspronkelijke titel:
Monologues of a doomsday survivor (Chinees). Vertaler: Machteld van Dijke, Daan
Brinkhorst e.a. De Geus 2012: pp: 362. Prijs: 22,95 €
Als
het over China zijn we één en al oor, dan gaan we door het stof om het nieuwe China
te bewonderen, sommigen toch, vergeten we niet de ellende van Tiananmen, het
plein van de hemelse vrede te gedenken en de brutaliteit van de Chinese leiders
onder de aandacht te brengen, maar, zoals we tot nog toe dit boek gelezen
hebben, deze essays doorsparteld hebben, moeten we wel zeggen, dat de collectie
ervan toch wel enig nieuw licht op de situatie werpt.
Er
zijn vele elementen van belang in dit verhaal, maar belangrijk is, denk ik, dat
we begrijpen dat China inderdaad doorheen een periode van vernederingen is
gegaan, toen bleek dat het land geen antwoord had op de agressie van Japan en
de Europeanen. De eigen structuren, van een landbouwmaatschappij, waren niet
bij machte de nieuwe technologie en de gevolgen voor het beleven van de dingen
te vatten. In die zin is de ervaring misschien minder vreemd dan we denken.
Maar
laten we Corry Hanké even volgen in haar oordeel, stellen dat het essay niet
veel nieuws bevat voor de kenners, dan moeten we ons wel afvragen waarom, toen
Liu Xiaobo in het geweer was tegen de Chinese leiders en kritisch de
samenleving belichtte, er maar weinig van de artikelen van de man in onze
kranten zijn gekomen. De kritiek op China van Liu Xiaobo was niet enkel de
Chinese leiders een doorn in het oog, maar ook, heb ik de indruk waren ze vaak
de eigen elite, Europese, Vlaamse elite een doorn in het oog. Zijn kritiek op
de pornoficatie in China is een aardig stukje moralisme, maar wie het goed
leest, merkt dat Liu ook oog heeft voor de positieve kanten van de schone
schrijfsters, want zo werd een ruimer speelveld voor creativiteit beschikbaar.
Het is nooit een zwarte of een witte kat, zelfs geen grijze, maar vaak een
bonte kat. Doch is het ook geen lapjeskat. De kritiek betreft zowel de leiders
als zij die het regime aangrijpen om hun eigen belang voluit te dienen.
Liu
Xiaobo is dus een moralist en dat denk ik, vormt een eerste verklaring waarom
men het boek wel onder de aandacht bracht, maar met een waarschuwing die doet
denken aan wat het Davidsfonds en het Katholiek Literatuurrepertorium ooit in
petto hadden, IV, niet geschikt voor beginnende lezers. Ik denk dat deze
beoordeling volkomen naast de kwestie is. Want waar moet de beginnende lezer
over China dan wel beginnen? Welke auteurs in Vlaanderen of Nederland, welke
boeken over China kunnen ons afdoende verlichten? De meeste westerse auteurs,
daar heeft Liu Xiaobo het bij het rechte eind, kijken niet zonder
bijbedoelingen naar China. De ene wil het succes in de verf zetten van het
bewind van Deng en diens opvolgers, anderen willen hun afschuw, of, jawel hun
fascinatie breed uitgemeten aan de man brengen. Wat lijkt te ontbreken, zegt
Liu, is een objectieve kijk op China, een poging China te meten naar de
maatstaven waarmee men Westerse landen beoordeelt, of naties die tot de
Westerse cultuursfeer willen behoren. Objectiviteit is sowieso moeilijk te
bereiken, maar zijn verzuchting raakt wel een snaar, want ik denk inderdaad dat
spreken over China in Europa, misschien nog meer dan in de VSA ambivalente
gevoelens oproept. China was sinds de middeleeuwen in Europa altijd een soort
paradijs, een land van duizenden wonderen en heimelijkheden. Toen het boek van
Willy Spillebeen verscheen waarin hij de reizen beschreef van Willem van
Rubroek naar het hof van de de Khans, Koeblai Khan en andere nazaten van
Djenghiz Khan, was het enthousiasme in de media maar lauw, hoewel de auteur de
historische reizen echt wel met de nodige zorg heeft behandeld en ons vertrouwd
wilde maken met een wereld die je niet zomaar betreden kan. Het maakt deel uit
van die hele complexe wijze waarop in de brede media met boeken omgegaan wordt.
Sommige titels krijgen overmatig aandacht, andere blijven onbesproken.
Opvallend is het bijvoorbeeld dat toen het boek van Jeanne Boden over China
verscheen, dan kwam er nauwelijks aandacht voor, behalve bij Trio en nog enkele
media voor een geïnteresseerd publiek. De reden lijkt Liu Xiaobo goed gezien te
hebben, wij hanteren China en het Oosten in het algemeen als een spiegel, maar
zien er in plaats van onszelf een raar fabeldier, misschien een draak, maar in
elk geval dus iets dat men niet echt kan zien als een betrouwbaar beeld.
Liu
Xiaobo is bijzonder scherp voor de westerse aandacht die aan China gewijd
wordt, omdat hij meent dat men niet goed kan zien wat er gaande is als men
abstractie maakt van het Hemelse mandaat, als men niet begrijpen wil dat in
China geen substraat bestaat voor de universalia, de dingen, inzichten die men
als algemeen menselijk kan beschouwen. Zijn kijk op het Westen is bewust
idealistisch en dat stoort de lezer wellicht, want ik heb in die jaren dat ik
over Liu Xiaobo nooit iets van die strekking gehoord of vernomen. Daarom alleen
al is dit boek de moeite waard om het door te nemen. De kwestie is voor hem
evenzeer als voor ons dat het Westen, voor zover men dat kan veralgemenen op
die schaal met een groot complex zit over de kolonisatie en de gevolgen
daarvan. Maar, zegt de bekende dissident, het komt erop aan te begrijpen dat
China nooit zomaar tot een andere politieke cultuur kan komen, tot een overheid
die zich verantwoordelijk voelt en weet voor het welbevinden van de burgers.
Die gedachte vindt men ook bij Francis Fukuyama die net daarin het grote
verschil zag tussen het Westen en China, namelijk dat China aan het Hemelse
mandaat de overtuiging ontleende dat de Keizer en dus ook de opvolgers alles
konden en mochten doen wat hen nuttig lijkt, zonder dat de onderdanen daar
enige inspraak in hebben. Alleen als het hemelse mandaat bedreigd wordt, zoals
toen anno domini 2008 in Tibet en op andere plaatsen rampen en opstanden op
gang kwamen, leek het Hemelse Mandaat in het gedrang te komen. De in de Chinese
politieke orde zit sterk ingebakken dat de bewindvoerders de zegen dragen van
de hemel, maar dat hun administratie middels examens aangeworven worden, maar
net op dat punt lijkt China vandaag te kort te schieten. De macht van de
families in het bestuur lijkt ondanks het communistische ideaal groter dan ooit.
Men spreekt niet voor niets over de prinsen van het regime. De
patrimonialisering van publieke ambten, van het publieke domein als criterium
voor politieke orde draagt er volgens Liu Xiaobo toe bij dat het Chinese
regime, vergeleken met het westen, wel degelijk faalt.
Net
als in Rusland kan het regime een goede staat van dienst voorleggen wat
economische groei aangaat, maar het blijkt moeilijk de andere standaarden te
halen. De uitbuiting van mensen, zoals in het geval van de roof van kinderen en
het steenovenschandaal laten zien dat er heel wat te beknibbelen valt op dat
succes. Ook, zoals we al schreven, het feit dat het regime de pornificatie van
de samenleving na lang stug vast te hebben gehouden aan een hypocriete morele
afwijzing van seksualiteit in het algemeen en orgieën in verhevigde mate,
blijkt nu net die evolutie te ondersteunen. Dom is dat natuurlijk niet, want
het mag duidelijk zijn dat een vrij leven zich ook op die manier kan
manifesteren en dat dan de politieke druk vanzelf afnemen zal. Maar het is
volgens de auteur geen gelukkige evolutie, omdat het hele gebeuren nu net
neerkomt op een uitbuiting van de primaire aandriften van mensen om hen
onoplettend te maken voor wat er politiek gaande is.
Uiteraard,
zou men kunnen zeggen, dat zo iemand in de gevangenis komt, te meer omdat hij
voortdurend Mao, Deng en de huidige, eerlang aftredende topfiguren de wind van
voren geeft. Zijn onvrede over het bestuur betreft niet zomaar de wijze waarop
ze de economie hebben vrij gegeven, maar dat er geen politieke vrijheid en
burgerlijke vrijheid aan te pas is gekomen. Het niet erkennen van eigendom,
particuliere landeigendom vormt volgens Liu Xiaobo een belangrijke hinderpaal
voor een meer evenwichtige ontwikkeling van de samenleving. Net die opmerkingen
gingen bij de recensies van dit boek verscholen in allerlei opmerkingen over de
moed van de dissident. Zijn beweegredenen om uit het buitenland naar Beijing
terug te keren, toen in 1989 de studenten het Plein van de Hemelse Vrede
bezetten bleven, wat mij betreft altijd wat onduidelijk, maar nu ik de zaak
beter onder ogen heb genomen, wordt de man niet “een dissident”, niet “één van
de vier wijzen” van het Plein van de Hemelse vrede, maar iemand die bewust de
confrontatie heeft aangegaan, in plaats van veilig in het buitenland te
blijven. Men kan, moet dit niet onderschatten, want het feit dat hij wist voor
zijn veiligheid, leven, vrijheid te moeten vrezen, draagt ertoe bij, denk ik,
dat hij in het rijtje thuis hoort van Helden van deze tijd, zoals Susan Neiman
die presenteerde in haar essay, Morele Helderheid. Als je dan ziet hoe weinig
aandacht aan de kritiek die deze en andere dissidenten hebben gegeven op het
regime, dan valt het ook moeilijk aan te geven waarom hun kritiek altijd weer
een bijzaak, soms zelfs een hinderlijke bijzaak lijkt, of moeten we schrijven
“blijkt”?
De
kern van onze verwondering vormt die ambiguïteit, want we willen wel vinden dat
die Liu Xiaobo een hele mijnheer is, maar de sores waar hij mee af te rekenen
heeft, daar zullen we ons niet zo gauw over bekreunen. Dit heeft niets met
oppervlakkigheid te maken, valt te vrezen, wel met de gedachte dat we in
Europa, maar ook in de VS soms geen tijd nemen om te luisteren. Wie in de jaren
1980 en 1990 over China sprak, was bezig met de ontluikende economie en de
toenemende modernisering. Het beleid van Deng Xiaoping werd begroet met de
nodige egards en men leek te verwachten dat China wel groeien zou, maar nooit
dat China een evenwaardige partner, laat staan een concurrent zou worden. Er
waren er natuurlijk die zeiden dat we ons vast dienden te houden aan de takken
van de bomen, want … de Chinezen zouden komen, maar hoe en wat dat voor de
bevolking zou betekenen, daar bleef men vaag over. De industrie in
gevangeniskampen, daar werd hier niet over gesproken, de corruptie onder de
partijbonzen op alle niveaus en dus de rechteloosheid van burgers, daar werd
niet moeilijk over gedaan. Dat men de Chinese cultuur niet begreep, dat de
Chinees niet redeneert als wij, klonk het wel. Dat nu weerlegt Liu Xiaobo
minstens gedeeltelijk. Wie kan beweren dat de Westerse samenleving met zichzelf
in knoop zit en toch als een voorbeeld gelden kan, heeft bij mij althans een
voetje voor.
We
zullen ons nog wel verder met dit boek inlaten, maar ik vond het nuttig toch
eens enkele kanttekeningen te plaatsen bij de manier waarop we deze schrijver
en denker, politicus ook en helaas gevangene behandelen, al was het maar in
gedachte. Ik weet het, voor ons geen helden, voor ons geen integere mensen,
maar als je enkele van die essays hebt gelezen, dan besef je dat er wel
degelijk mensen zijn die hun leven in de waagschaal durven te leggen. Dat lijkt
me voorlopig voldoende.
Bart
Haers
27
februari 2012
Reacties
Een reactie posten