Vertrouwen als smeerolie


Politiek & samenleving

Geschonden vertrouwen
Kan men het weefsel herstellen?

 Bartolini, Fiducia in Dio, 19de eeuw
Het vertrouwen in God is vaak misbruikt,
maar vertrouwen zelf doet de
samenleving draaien. 
Een onderzoek dat vertelt dat burgers de instellingen en de dragers van de instellingen niet meer vertrouwen. Van banken tot kerk, alles lijkt verrommeld en vooral men krijgt de indruk dat de instellingen niet meer naar behoren werken. Rechters, politiemensen en al wat met veiligheid te maken heeft, krijgt nog enig respijt, maar rechters die oordelen in de fouten van de banken en andere zaken, blijken dan weer onbetrouwbaar. Wat is er mis gegaan? Of hebben we niet voldoende oog gehad voor morele helderheid naar de term die Susan Neiman muntte.  

 Foucault laat met “Les mots et les choses”, en  “Surveiller et punir” boeiende reflecties op de lezer los over hoe gezag, autoriteit zich in woorden, in vormen en gedrag vertaalde en vertaalt. Niet geheel ten onrechte vond Michel Foucault dat hij als filosoof uiting diende te geven aan het fundamentele wantrouwen dat de instellingen en de personen die de instellingen gestalte geven een burger horen in te boezemen. Tegelijk was de filosoof ook bezig met iets anders, dat pas twintig jaar later, begin jaren 1980 aan de orde kwam, de zelfzorg, de oproep: “Epimeleia Héauton!” Zorg voor uzelf, onderzoek en verbeter uzelf, zoals Socrates hem leerde. Maar noch Socrates noch Foucault hadden een passend antwoord op wat dat in het concrete leven kan betekenen. De cynische filosofen, Diogenes op kop, maar ook de aanhangers van Epicurus en navolgers van de Stoa, elk hadden een beeld van wat dat kan betekenen. De cynische filosofen en misschien ook wel de pilaarheiligen en andere quasi mystieke woestijnbewoners die zich uit de samenleving terugtrokken hadden de idee dat men dit alleen kon door een uiterste vorm van ascese en door zich niet door usances en gebruiken te laten afleiden. Diogenes leerde zijn mensen hoe dat hoorde door na een discussie rustig op het plein te masturberen. Enfin, rustig…

De Stoïcijnen en de epicuristen zochten andere wegen om hun zelf te onderzoeken en voor dat zelf te zorgen, wat uiteraard niet zo eenvoudig is, want de ene vond dat men genot niet mocht zoeken en vooral niet aangeroerd mocht worden, noch door het goede dat iemand ten deel kan vallen, noch door het kwade. De epicuristen vonden dat genot niet afgewezen kon of kan worden, maar zetten ertoe dit genot zo te beleven dat men zichzelf of anderen geen schade berokkend, bijvoorbeeld door verregaande dronkenschap of ja, misbruik te maken van een ander, seksueel of anderszins.

Deze verschillende stromingen zijn met de ontwikkeling van het christendom niet afgestorven, maar zoals Foucault zelf opmerkt, heeft men de zelfzorg niet voldoende ruimte geboden en vooral ingezet op pastorale zorg. Die figuur maakt hypocrisie niet alleen denkbeeldig, het ontwikkelde ook een ethisch discours dat niet voor zichzelf bestemd was of is, maar vooral voor anderen zou gelden. De zelfzorg van priesters, maar ook van christenen beperkte zich tot het schoon houden van de lei. En tijdig de zonden biechten natuurlijk om niet in staat van doodzonde of onvergeeflijke zonde te leven, was aangewezen.  Maar aan zelfzorg kwam men niet meer toe.

Het belang van deze gedachte is niet dat we hiermee aangeven dat wie daarmee bezig was vanzelf in hypocrisie verviel, maar wel dat het op meer dan één manier een handig scherm was, waarachter men eigen inzichten kon verbergen. In die zin zou men kunnen zeggen waren mensen als Voltaire, Goethe of Belle van Zuylen – aka Isabelle  de Charrière - beter in staat hun eigen positie voor zichzelf helder te stellen, waarbij opgemerkt kan worden dat deze voorbeelden er een voorbeeldige levenswandel op na hielden in de zin dat ze zich aan de gebruiken hielden. Vandaag zien we dat politici en bekende figuren op verschillende manieren in opspraak komen, net op het terrein van hun levenswandel, waarbij men zelden nog onderzoekt of die figuren in hun bedrijvigheid echt wel tekort schieten of van belang zijn. Madonna? De voetballers van het Nederlandse of Engelse voetbal? Maar vooral, wat zijn die sportieve of quasi-artistieke vaardigheden afgemeten aan wat een Robbert Dijkgraaf te vertellen heeft of een Jean-Jacques Cassiman. Hoe vallen sommige parlementsleden, zoals een zoontje van Europees commisssaris Karel De Gucht echt te waarderen als zij nooit eens op de rooster gelegd worden?

De kwestie dat elke opinie evenwaardig zou zijn, meer nog dat men de spreker een gedachte laat uitspreken zonder echt te laten zien dat die nergens op slaat, maakt het moeilijk tot echte waardering te komen. Het is immers niet omdat hij de zoon is van de vader, de bij willen zeer scherpzinnige Europees commissaris dat Jean-Jacques De Gucht - de zoon dus -  er niets dan wel alles van bakken zou. De proef is of hij in een tegensprekelijk debat een goed verhaal heeft dat hij goed kan argumenteren. We mogen natuurlijk niet al onze pijlen op deze man richten, maar als zo iemand bij het publiek enige argwaan wekt, dan begrijpt een mens niet dat de partij hem die steun geeft. Hetzelfde geldt voor andere stamboekpolitici. Het argument dat zij met de politiek zouden zijn opgegroeid kan men maar even ernstig nemen. Wie als burger leefde en opgegroeide in een familie waar de publieke zaak naast andere aan tafel met familie en vrienden besproken werd, weet dat de kinderen van politici hoogstens het  voordeel hebben om in het netwerk van de vader of moeder te functioneren. Er is overigens zelden sprake van enige kritische distantie bij die jongeren. Waar dat in de jaren zestig en zeventig evident was, soms tot het belachelijke toe, waar Harry Mulisch een mooi voorbeeld van geeft in de figuur van Onno Quist, dan is het zo dat de huidige jonge generatie politici, kinderen van politici niet de moeite nemen dat gedachtegoed, of het nu socialisme is of liberalisme, christendemocratie, te onderzoeken.

En de media? Die lieten niet alleen begaan, die ondersteunden die praktijken, gaven zonen en dochters extra exposure in een beweging die overigens gepaard ging met een oproep dat de politiek professioneler moest. Terwijl loopbanen korter werden, begon men te bedenken dat een politicus best lang in het ambt bleef, want dat zou de kwaliteit van de besluitvorming verhogen.

Nu zien we bijvoorbeeld dat het opnemen van ASLK in Fortis enerzijds en van Bacop via het Gemeentekrediet naar Dexia geen goede beslissingen waren, maar op het ogenblik van de besluitvorming als evident werden beschouw; zo, kan men begrijpen dat mensen die gang van zaken niet goed begrijpen en steeds meer politici, maar ook hun adviseurs gaan wantrouwen. Het punt is dat de osmose van politici, academici en consultants het gevolg is van het feit dat zij vergelijkbare opleidingen hebben gevolgd. Op zich hoeft dat geen problemen te geven, als politici en de anderen betrokkenen zich er rekenschap van geven dat ze op die manier de mogelijkheid op tunnelvisie vergroten. Het verhaal van Fortis, maar ook dat van andere banken maakt onmiskenbaar duidelijk dat die tunnelvisie niet tot de politiek beperkt was. Opgemerkt mag in dit verband ook worden dat de ontwikkeling van het neoliberale gedachtegoed, zich situeerde in kringen van uit Europa geïmmigreerde linkse filosofen, zoals Leo Straus. Zij hebben er mee toe bijgedragen dat onder Reagan en Tatcher een politiek beleid kon ontstaan dat zich minder met de samenleving en meer met hun ideologische preoccupaties gingen inlaten. Dat dit gevolgen had voor de samenleving en voor het vertrouwen in de politiek, bleek niet alleen in de VS.  

Waarop is dat wantrouwen gebaseerd en hoe uit dat zich? Dat mensen de kerk wantrouwen komt mij nogal ongerijmd voor: wie niet geloofd in de genade van de heer en de genademiddelen van de kerk, heeft er geen boodschap aan. Maar, we vertrouwen ons lijf en onze leden toe aan de zorgen van christelijke ziekenhuizen, bejaardenhomes en onze kindjes aan het vrij onderwijs. Zelf denk ik daarom dat een deel van dat algemene wantrouwen vanzelf afstraalt op de instellingen, maar dat de betekenis ervan moeilijker te verwoorden valt dan men zou denken.

Even terzijde, maar niet geheel en al: Een school meldt dat ze vandalisme wil tegengaan en in eerste instantie zou men alleen na de schooluren de camera’s aan het werk zetten. Maar vervolgens blijkt dat de leerlingen ook tijdens de schooluren zouden gevolgd worden. Noemden wij het college een gevangenis, dan kenden we de mazen van het net en wisten tegelijk dat als we gesnapt werden het gele briefje voor de strafstudie klaar lag. En thuis volgde dan ook wel een sanctie. Maar tegelijk wisten we dat we dus dingen konden doen, aan het oog van de bewaking onttrokken. In feite ging het er fair aan toe. Men zegt dat dit de hypocrisie zou bevorderen, maar misschien is dat maar gedeeltelijk zo. Plaatst men camera’s en gebruikt men die om leerlingen te vatten op roken of andere dingen die niet direct horen, dan ontstaat een cultuur van wantrouwen, die niemand ten goede komt. Men merkt dit overigens in het verkeer. Men plaatst camera’s, radio-omroepen geven mee waar geflitst wordt en mensen gaan behoorlijk zenuwachtig rijden. Tegelijk valt het op dat het moeilijk is de echt gevaarlijke chauffeurs van de baan te houden, want de politierechter kan wel streng spreken, de behandeling van zaken duurt wel eens zeer lang en de argumenten tegen de doodrijders blijken niet altijd weerhouden te kunnen worden. Soms heeft men de indruk dat de rechters wel zouden willen maar dat ze de kleine inbreuken, die nu administratief geregeld worden, waarbij de politie lang niet altijd de opmerkingen van de beboete personen leest en er feedback op geeft, zodat de pekelzonden naar verhouding onontkoombaar blijken en andere gewoon door de mazen van het net glippen.

Vertrouwen is een moeilijk begrip, wantrouwen lijkt gemakkelijk te verwoorden, maar de betekenis ervan in de samenleving moet men wel goed onder ogen nemen, want zoals de school de leerlingen niet vertrouwt, blijken de overheidinstellingen, de regering, ambtelijke kaders en het gerecht in hoge mate uit te gaan van de kwade wil van de burgers, zonder na te gaan of dit gerechtvaardigd is. John Adams, een jurist en president van de VS, de tweede en opvolger van Georges Washington gaat in zijn consideraties over het optreden van de overheid verder dan het habeas corpus. Want hij meent dat de overheid niet zonder reden burgers mag verdenken. Het hele beleid ten aanzien van mogelijk terrorisme of dolle schutters kan men dan ook wel bedenkelijk noemen. De veiligheidscultuur bedreigt, meent een enkeling, de vrijheid. De overheid werkt dus het wantrouwen van de burgers in de hand.

Het valt me op dat men die onderzoeken voert en dat men ons niet vertelt of iemand die de overheid wantrouwt nu wel of niet aanvaringen heeft gehad die hem of haar tot dat wantrouwen kunnen drijven. Een vrouw die verkracht werd en wier verhaal bij de politie en vooral het parket geen gehoor vond, kan de instanties wantrouwen. Maar had men geen lijfelijk contact met het gerecht, dan is het wantrouwen wellicht gerelateerd aan wat men verneemt van derden, in het bijzonder de media. De discussies over de gerechtelijke achterstand, de rechtsonzekerheid ook en het weigeren een onderscheid te maken tussen burgerlijke rechtszaken over belangenconflicten versus strafzaken, het blijft het debat bemoeilijken. Maar ook de wetgever dient hier na te denken over het eigen optreden, want soms lijkt men zomaar regels uit te vaardigen, die dan nog niet altijd doelmatig zijn. De mammoetwetgeving en recent de discussie tussen John Crombez en Rik Torfs over een regel in de programmawet waarmee de hoogte van de gerechtelijke boetes gewoon verdubbeld zou worden, verhelpt ook niet veel aan het wantrouwen.

Het punt is dat er natuurlijk redenen zijn om de ander te wantrouwen en het voor de overheid gemakkelijk valt mee te roepen dat vertrouwen goed is, maar controle beter. Die gedachte kan men moeilijk afwijzen… maar men moet dan wel begrijpen dat het nog moeilijk is voor de burger om de juiste bedoelingen van de wetgever en bij uitbreiding de ambtelijke uitvoering ervan te vatten. Wie een paard heeft dat een veulen werpt, moet al onmiddellijk aangeven wat er later met het volwassen paard zal gebeuren, slachthuis of vilbeluik. We moeten ons afvragen of die manier van regelgeving niet al te rigide is en iemands belangen dient. Toch heeft men het zo beschikt – gewoontegetrouw verwijzend naar Europa – want het zou gaan om de voedselveiligheid. Wie een paard gebruikt voor recreatieve doeleinden en dus niet voor de draverij of andere competities, zal weinig redenen hebben een paard ongezond te voederen. Het punt is dus dat de regel helemaal nergens op slaat. Want men kan het paard best alsnog laten slachten en als er een boekje is van de verzorgende dierenarts zal men wel weten of er op enig moment antibiotica is toegediend.

Maar dan hebben we het nog niet over actiegroepen. Wat met Gaia, waarvan de aanhangers nertskwekerijen gesloten willen zien. Het is hun vrijheid die diertjes te willen beschermen, maar toch vraag ik mij af of de ondernemer die de diertjes kweekt voor de velletjes en de dames en heren die bond willen dragen dan helemaal geen recht hebben op natuurlijk bont. Men vermijdt zo dat het wildbestand in Alaska of Siberië helemaal uitgeput wordt. Men vermijdt dat niet door de controle op de nerstkweek naar andere landen te laten verkassen. En mag men dan geen bont dragen? Waarom zou ik mij daarover uitspreken. Is de keuze van kleding niet een behoorlijk particulier recht er zelf over te beschikken.

In horecazaken mag men niet meer roken, maar mensen die tot nu op maandag gingen kaarten, zelfs al rookten ze zelf niet, zien hun vrienden die wel roken niet meer opdraven. Een babbel in een café kan ook zonder rook, maar ook hier heeft de overheid conflicterende rechten wel zeer betuttelend opgelost. Onder aanvoering van juristen overigens die nooit hun volledige agenda hebben bloot gelegd. De meest extreme vorm van controledrift viel onlangs te zien op de Nederlandse televisie, de uitbuikplaatsing. Een bizar woord, waarbij een moeder nog tijdens de zwangerschap in de onmogelijkheid wordt geplaatst haar kind goed te voeden en te verzorgen en dus wordt het kind bij geboorte onmiddellijk weggenomen en bezorgd aan een pleeginstelling of -ouders. Intussen blijkt niet dat elke uithuisplaatsing gegrond is en dat   de kinderen erge psychische schade oplopen, vooral inzake vertrouwen in mensen. Maar de instellingen die zich ter zake bevoegd weten durven zich geen foute inschattingen veroorloven. Dus beter voorkomen dan genezen en aan het einde van de rit…

Het is niet zo dat wantrouwen geen grond zou hebben, wel is het zo dat er in deze samenleving weinig aandacht wordt besteedt door de media aan het ondersteunen van goed vertrouwen. Dat vertrouwen is niet altijd rationeel te argumenteren, het komt me voor dat het de nodige smeerolie levert opdat we in een samenleving, versplinterd en anoniem als die is, nodig hebben om te kunnen handelen. Vele discussies, zoals over de hoofddoek hebben in wezen te maken met een fundamenteel wantrouwen. Filip De Winter zegt dat de hoofddoek de vlag is van de onderdrukking van de vrouw, dat hij de erfenis en traditie van de Verlichting zou verdedigen, maar of dat werkelijk zo is? Die vraag kan hij niet beantwoorden zonder met zichzelf in tegenspraak te komen. Maar zijn tegenstanders? Ook zij hebben een probleem, want de gelijkheid van man en vrouw… is een universele waarde en dus moet men zich afvragen hoe men jonge moslima’s kan overtuigen die hoofddoek niet te dragen en tegelijk te aanvaarden dat ze leven volgens de regels van hun religie. Want ook dat is natuurlijk een universele waarde: de vrijheid van levensovertuiging. Men begrijpt niet voldoende dat de waarden waarmee we zo gemakkelijk leuren in de praktijk van het dagelijkse leven niet altijd zomaar ook tegelijk te hanteren zijn. Het wantrouwen is in dit opzicht vooral een symptoom van het onbehagen dat veel breder is en voor een deel op het fundamentele onbegrip wederzijds tussen de société civile en de besluitvormers zou bestaan. Maar dan komen we terecht in een discours tussen het wettelijke en werkelijke land en we weten hoe heilloos dat geweest is.

Ook de herhaalde oproepen voor meer populisme, onder meer door David van Reybrouck en door Ludo Abicht, wekken de indruk dat men de burger naar de mond moet spreken. De praktijk van het populisme is met verve bedreven door Louis Toback toen hij zegde dat hij zich voor de TGV zou werpen mocht die in Leuven passeren. Of dat hij zelfs in de woestijn voor een rood licht zou stoppen. Ook andere politici kennen er wel van, maar een deel van het probleem zit hierin dat men niet technisch uit de hoek mag komen of de argumentatie voor een stellingname mag verwoorden.

Maar de ergste vorm van populisme bestaat hierin dat de media niet altijd voldoende aanduiden waar bij een besluit voor  de betrokkenen de voor- en nadelen schuilen. Belastingen heffen is niet leuk en in dit land is het haast niet meer mogelijk de aanslagvoeten nog te verhogen. Anderzijds weet men dat de overheid vele verplichtingen op zich heeft genomen. Hoe een en ander met elkaar te verzoenen? Het probleem zit er natuurlijk in dat we ons niet betrokken weten bij die staat, de Vlaamse meer dan de Belgische en van Europa heeft men vandaag vooral de indruk dat het een nare aangelegenheid is. Kritiek op de staat? Op politici en vooral regeringen? Uiteraard moet dat kunnen, maar men dient toch te weten dat er een verschil is tussen het onderzoeken en indien nodig afwijzen van het beleid op concrete stukken, bijvoorbeeld het beleid van Crevits om de wegen te verbeteren. Of van Bourgeois die veel energie steekt in integratie of het beperken van de uitgaven van de provincies. Afschaffen lukt vooralsnog niet, net zo min als de fusie van de te kleine gemeenten. Het zijn kwesties die het algemeen kader niet in vraag stellen. De discussie over het wantrouwen laat echter zien dat we het algemene kader en de geplogenheden niet meer begrijpen of accepteren.

Het verhaal zal hiermee niet afgerond zijn. Maar men kan onderzoeken hoe het met het wantrouwen is gesteld en hoeveel vertrouwen mensen nog hebben in instituties, bij afroep per institutie? In de krant vertelt een meisje dat ze het toch lastig vindt dat haar ouders gescheiden zijn. Dat wil men niet helemaal gezegd hebben, maar wie het goed leest merkt dat dit meisje in feite ontgoocheld is over dat gebeuren, dat haar ouders afzonderlijk een eigen leven zijn begonnen. Het goede recht  van die ouders? Uiteraard. Maar men mag zijn vrijheid niet zo hanteren dat de vrijheid van anderen niet geschaad wordt. In dat geval is er niets aan de hand. Maar men mag ook anderen niet schaden, toch? En dan kan men zich afvragen of dit meisje niet geneigd zal zijn instituties te wantrouwen? Men heeft, we weten het, decennia lang het gezin een hel genoemd. Men heeft vele aspecten van het wettelijke huwelijk om allerlei redenen afgerond, afgeveild.   

De onzekerheid van het leven is een oud thema, in de kunst te berde gebracht in vele memento’s. Doodskoppen in een stilleven als garantie van het bewustzijn dat de welstand en ook het goede leven eens over zijn. Die kwestie is echter behoorlijk algemeen. De vraag over vertrouwen kan men niet zomaar voor alle instellingen in hun algemeenheid benaderen. Hebben mensen goede contacten in hun directe omgeving? Is de autoriteit van de ouders voor een kind, kinderen ook een borgen van hun welbevinden, vinden ze zich in goede handen. Men kan de autoriteit van ouders, leerkrachten en andere volwassenen niet zomaar gunstig beoordelen, maar het kan ook niet dat men die altijd en vanzelfsprekend onderuit haalt. Foucault vond dat men de taal van het gezag diende de wantrouwen. Maar de kwestie was en blijft of men het gezag in het democratische samenleving op dezelfde manier kan, mag wantrouwen als men het gezag in een dictatuur zal wantrouwen - als men het gezag niet meer vertrouwt. Het gezag in een democratie staat onder controle, van de parlementen, van media en van mondige burgers. Aangenomen dat iedereen zich naar best vermogen inzet, zal het systeem wel naar behoren werken.  Die overtuiging blijkt niet uit het onderzoek. De vraag is of we nog wel doorhebben hoe die verschillende structuren en mechanismen op elkaar inwerken.

We weigeren dus aan te nemen dat ons bestel zozeer ondergraven is dat het hele systeem niet meer zou functioneren. Want daar wijst het onderzoek op, terwijl men in Vlaanderen en in Europa inderdaad enige twijfels, zelfs sterke twijfels heeft over de politici. Maar aan de andere kant bestaat een stilzwijgende consensus over algemene normen – ondanks alle stennis – en waarden die een grote meerderheid van het publiek wel degelijk in acht neemt. Waarom? Die vraag zou men toch eens moeten onderzoeken. Omdat, ruw geschetst velen in onze samenleving begrijpen dat een bepaald gedrag wel degelijk het eigen welbevinden ten goede kan komen.

Het herstel van het vertrouwen zal men niet pimpen. Het vertrouwen zal maar hersteld raken als we opnieuw begrijpen dat het politieke gebeuren belangrijk is op een algemeen niveau en werkt voor het geheel. Maar de wijze waarop politici met het particuliere omgaan dient wel onderzocht en in zekere mate ook onder controle gehouden. Maar ook daarvoor zijn er instellingen, zoals de Raad van State en het Grondwettelijk hof. Deze instellingen blijken soms wat te zeer als politieke pionnen ingezet te worden, ook door burgeractivisten… want ook zij moeten er zich van vergewissen dat hun retorische aanpak verifieerbaar is. Het verhaal blijft verbazen, dat men fijn stof in een deel van Antwerpen zegt te willen aanpakken, terwijl men daardoor anderen met de problemen ervan blijft opzadelen. Ook daar blijkt dat mensen het vertrouwen niet zomaar kunnen schenken.

Tot slot, we zijn geen wezens die zomaar een sociaal contract aangaan. Het verhaal is wat het is, een mooie idee, maar als men alleen die benadering voor ogen heeft, kan men de complexiteit van de menselijke aard niet begrijpelijk maken. Het punt is natuurlijk ook dat dit mee aanleiding heeft gegeven niet sinds gisteren, ook niet sinds de Verlichting maar sinds de ontwikkeling van de middeleeuwse samenleving van omgangsvormen en gebruiken die de moeite waard waren omdat ze precies veiligheid beloofden: geen wapens in de openbare ruimte, open vizier, de rechterhand schudden… uiteraard was het nog geen paradijs en geweld valt niet helemaal te vermijden, omdat we het individuele handelen niet altijd kunnen controleren. Men heeft gedurende een lange tijd de klassieke ethische regels gebonden aan de kerk terwijl de kerk hier een proces op gang had gebracht dat finaal de samenleving wel degelijk ten goede kwam. Tom Holland heeft dat in “de gang naar Canossa” mooi beschreven. Het ging erom, dat de kerk als enige de bron van kennis – vanuit de oudheid – inzichten in handen had over het (stedelijke) samenleven en die om pragmatische, staatvormende redenen via vormen van “vrede”, veilige plaatsen voor burgers, boeren en buitenlui wilde organiseren. Het feit dat men vandaag de hele organisatie van de samenleving vooral in een negatief kader plaatst, kan men gemakkelijk verbinden aan sommige filosofen, om Foucault of Derrida niet te noemen, maar bij nader toezien kan men zich afvragen of hun analyses zo eenduidig waren als we het vandaag graag voorstellen. Het onderzoek van Foucault heeft de taal van de autoriteit geproblematiseerd, maar hij heeft niet gesteld dat elke autoriteit an sich per se dezelfde bedenkelijke achtergrond en verdoken vormen van machtsuitoefening aan de dag legt. De conclusie mag noch kan zo eng geformuleerd worden. Zelf heb ik in mijn onderzoek naar de rol van de angst in de vroegmiddeleeuwse samenleving vastgesteld dat er een ruimer kader is waarop de samenleving menselijke ervaringen en emoties heeft leren te kanaliseren. Even vaak waren er pogingen dit voorbij het redelijke door te trekken en dan ontstonden er problemen.

Met deze bedenking kan ik wel afsluiten en vaststellen dat een van de redenen van argwaan, wantrouwen nu net te maken heeft met het vergeten van de jacobsladders waarlangs de samenleving met vallen en opstaan vormen heeft gevonden de samenleving niet zozeer te ordenen, dan wel grote spanningen te vermijden tussen individuele verwachtingen en maatschappelijk aanvaardbaar gedrag. Dat was noch is een zaak van zwart of wit, maar er was en is eerder sprake van speelruimte, een zekere bandbreedte. Onderzocht zal dus maar eens moeten worden waarom we vandaag zo scherp de aandacht vestigen op wat kan en niet kan. Om het met Stephen Toulmin te zeggen, de zaak is niet of het juist of fout is, maar of we er redelijke argumenten voor hebben. Helaas, vandaag is God een begoocheling. Maar soms kan die begoocheling gunstig uitpakken. Ook de rede kan een begoocheling blijken, als men er geen gebruik van weet te maken.

Bart Haers 

Reacties

Populaire posts