Yeesten van Philips IV de schone
Recencie
Machtsaanspraken
en conflicten
Waarom hij “Les
affaires de Flandre” niet kon oplossen
En dat wel degelijk op
zijn maag heeft gelegen
Dominique Poirel. Philippe Le Bel, Editions Perrin. Collection Passé Simple. 461 pp. Price: 19,95 €
Ik gebruik beide schrijfwijzen, Filips IV de
schone en Philippe IV le Bel door elkaar omdat beide namen even gebruikelijk
zijn. Twintig jaar geleden kocht ik het boek en bleef mij verbazen dat de koning als historisch figuur niet steeds voldoende aandacht
heeft gekregen in Vlaanderen.
“Les rois Maudits” van Maurice Druon verhaalt
de geschiedenis van de zonen en dochter van Philippe IV le Bel, koning van de
Fransen en suzerein - hoofd van de
feodale piramide, die soms al eens leenman van een leenman kon blijken… - van een
stevig deel van de Franse adel. De positie van Philippe IV is van belang, want
hij slaagt erin de macht van de koning uit te breiden, zowel territoriaal als
in de diepte. Met de hulp van legisten van de universiteit weet hij zonder altijd
oorlog te voeren de macht van de koning om te vormen tot
een instituut dat meer is dan de persoon van de koning. Als Louis XIV zich erop
kon beroemen dat Hij de staat zou zijn, dan ligt dat in de beweging die
Philippe op de sporen had gezet. Maar hij had daarbij een bijzondere inspiratie
van de zeer geleerde doctor Gilles de Rome, die hem, Philippe later zou
terechtwijzen als die koning volgens hem zijn christelijke rol negeerde. De
werken over de vorst en de kerkelijke macht zijn blijkbaar geen deel meer van
de courante opvoeding, want over de rol van de politieke leider heeft de
theoloog en filosoof het zeer grondig, daarbij geïnspireerd door Aristoteles.
Het boek dat Dominique Poirel in 1991 liet
verschijnen en een goed overzicht geeft van de regering van Philips IV de
Schone, waarin dus ook de Vlaamse zaken aan de orde komen, kan het beeld best
aanscherpen. Toch blijft men maar beweren, in Vlaanderen dan toch, dat die
geschiedenis van de slag der Gulden sporen echt niets te betekenen heeft en
voor sommigen zoals Geert Lernout, toch een academicus, taalkundige en literatuurwetenschapper die iets
van geschiedenis af zou mogen weten, is het zelfs een mythe, een verzinsel. Men
begrijpt dit niet goed, als men de geschiedenis van onder andere de
vorstendommen in de Nederlanden enigszins kent en dan nog eens het grote
verhaal van de machtsgreep van Filips IV de Schone onder ogen heeft. Het
conflict tussen de Franse koning of liever, de koning der Franken – sinds 843 –
was endemisch doorheen de periode voor 1285, toen Philippe IV koning werd, en
de graven van Vlaanderen, omdat het graafschap zeker sinds 1127 een
begerenswaardige buit vormde. Het probleem voor de koningen in Île de France,
was dat ze hun macht alleen konden uitbreiden als ze ook hun kroondomein konden
uitbreiden. Als we zien hoe Filips van den Elzas lange tijd als een soort
hoeder van de Franse koning Filips August kon optreden, wordt duidelijk dat de
machtsverhoudingen niet zo vast lagen als men graag aanneemt . Maar men mag
niet vergeten dat de welvaart van de Vlaamse steden en de behoorlijke
grafelijke administratie voor de koningen van Frankrijk van belang waren. In
Bouvines werd een coalitie van Vlaanderen, Engeland en de Roomskoning Otto IV,
in 1214 verslagen, wat Vlaanderen duur kwam te staan. Maar nabuurschap en
vergelijkbare ambities van de vorsten in de Nederlanden, zorgden dat de
conflicten tussen Vlaanderen en Brabant, Henegouwen… bleven woekeren. Grotendeels
was Vlaanderen leenplichtig aan de Franse koning, de andere vooral aan de
Duitse Keizer en vormde Henegouwen een twistappel tussen de families Van
Avesnes en Dampierre: vele conflicten en wisselende allianties.
Weinig zinvol is het de gang van de
geschiedenis te betreuren, wel van belang is het te trachten te begrijpen hoe
een en ander zich heeft kunnen voordoen. Het probleem blijkt te zijn dat we de
verschillende niveaus waarop geschiedenis zich afspeelt niet altijd goed kunnen
onderscheiden en begrijpen. Het punt is dat je zoals in het boek van Dominique Poirel
de “faits et gestes” van een koning bijna in de vorm van annalen bekijkt, dan
krijg je een heel gedetailleerd beeld van de koning en zijn beweegredenen, van
de conflicten aan zijn hof ook, maar tegelijk, zoals de auteur het laat zien,
krijgen ook de belangrijkste antagonisten van Philippe IV le bel hun plaats in
het relaas. Toch biedt deze benadering niet altijd de mogelijkheid andere lagen
van het historische gebeuren te vertellen. Althans, dat lijkt men wel eens te
denken, want als je de aandacht ziet voor de gebeurtenissen in Gent en Brugge
tijdens de regering van Philippe IV dan blijkt toch dat hij die diepere lagen van
het historische gebeuren weet aan te boren.
Een probleem voor de historicus bestaat er
steeds weer in, zeker als het om een biografie gaat, alle gebeurtenissen op die
persoon te betrekken, terwijl het juist van belang is, voor een goed begrip de
handelingen van de onderscheiden spelers goed op de eigen merites te verkennen.
Dominique Poirel laat bijvoorbeeld duidelijk zien hoe het conflict tussen
Philippe en Bonifacius VIII door
Guillaume de Nogaret werd gevoerd. De koning volgde zijn handelingen, hield de
teugels soms strak en liet dan weer los. Het optreden van deze jurist,
Guillaume, tegen Bedenetto Gaetani, aka paus Bonifacius zelf ook magister in
beide rechten, kan als een kenmerk bij uitstek van het bewind van Philips IV
gelden. Hij had zijn curia, zijn raad die zijn hof vormde, waarbij de Pairs, de
hoogste adel van het Franse rijk de hoogste instantie vormde, maar geleidelijk
koos Philippe ervoor andere raadgevers in te zetten, die een meer specifieke
kennis konden inbrengen. De rol van de legisten in het bewind van deze vorst
mag men niet onderschatten. Hoewel voor militaire zaken de (oude) adel nog
steeds op de eerste rij stond en de vorsten van de grote (concurrerende)
prinsdommen in het rijk hun ridderschap in krijg en kruistocht konden uitleven,
was hun rol in het bestuur van wat Frankrijk zou worden, nauwelijks merkbaar onmiskenbaar
terug geschroefd. De gebeurtenissen in Vlaanderen zouden hiervan de meest
opvallende illustratie vormen.
Aan het eind van zijn boek stelt Dominique Poirel
vast dat Philippe IV le Bel postuum zichzelf wel eens als een mislukking had
kunnen beschouwen. Zijn koningschap, zijn ambities om vrede te brengen, om
rechtvaardigheid te realiseren en zijn grootvader, Louis IX le Saint – in
Brussel vereerd als Saint-Louis – te evenaren wat christelijke toewijding en
vorstelijke bescherming betreft, dat alles was op alle terreinen op conflicten
uitgelopen. Even merkwaardig is dat Poirel vaststelt dat deze vorst vooral de
oude gebruiken en traditie wilde doen herleven, maar daardoor precies heel wat
innovaties in het leven riep. Het punt is dat wie de traditie te hoog inschat
ofwel vervalt in steriele praktijken of inderdaad helemaal met de traditie
afrekent.
Voor ons is de 14de eeuw een bizarre
periode, waar we doorgaans maar enkele facetten van kennen, zoals de
honderdjarige oorlog tussen Frankrijk en Engeland, excuses tussen twee
(verwante) koningshuizen. Of zou verwant hier te zwak uitgedrukt wezen? Het
punt is dat de hoge adel van Aragon tot Denemarken en van Bohemen tot Schotland
op elke mogelijke manier vermaagschapt zijn geraakt. Neven en nichten, met of
zonder dispensatie, toelating van de paus trouwen met elkaar en verzwakken zo –
onbegrepen – zichzelf. Tegelijk zien we dat nieuwe spelers op het terrein
verschijnen, zoals de steden en bankiers, “Messires Biche et Mouche” door velen
aan het hof wat neerbuigend bejegend, maar door de koning zelf bij belangrijke
aangelegenheden aandachtig gevolgd. Dat de Joden in die periode uit Frankrijk
gezet worden, blijft verbazen, omdat zij dan toch voor handel op de Levant
konden instaan om nog te zwijgen van hun belang bij het verlenen van
kortlopende kredieten, tegen hoge rentes dus (wat echter belangrijk was om o.a.
belastingschulden te kunnen betalen). Maar de vorming van een nieuwe
samenleving, die zich voordoet, vergt ondermeer, in de ogen van de
beleidsmakers dat wie niet het christelijke geloof aanhangt en daarbij nog eens
onverkort de Roomse doctrine onderschrijft, niet in dat nieuwe Frankrijk thuis
zou horen. De strijd tegen de aanhangers van Joachim van Fiore of de aanhangers
van manicheïstische opvattingen, met centraal de strijd tussen het absoluut
goede en het absoluut slechte maakt deel uit van een politiek die niet altijd
op het moment zelf geargumenteerd wordt, zo blijkt uit het boek en later als
vormen van barbarisme beschouwd zijn geworden. Het valt op hoeveel mensen
vandaag voor die Albigenzen of Katharen een zwak hebben.
De strijd tegen de Molay en de Tempel vormt ook
zo een poging om tegenmachten in de samenleving te verdringen. De macht van de
tempel? De rijkdom die voortvloeit uit bankzaken en het netwerk van
commanderijen die zorgden voor inkomsten uit landbouw en veeteelt, maar gezien
het bijzondere door de paus gesanctioneerde statuut van de tempeliers
vrijgesteld van belastingen maakt de tempeliers tot een voor de koning geduchte
tegenmacht.
En dan “les affaires de Flandre”, door
hedendaagse contemporain historici afgedaan als een mythe. Enfin, die ene
veldslag bij Kortrijk, toen een aanzienlijk aantal ridders van Frankrijk en
afgestaan door bevriende vorsten zoals Brabant en Henegouwen de dood vond. Onder
meer omdat de troepen van Brugge en de grafelijke telgen geen gijzelaars namen
maar de tegenstanders doodden. En bovendien kreeg de slag niet het aanzien van
een groot tournooi, maar bleek het een massakker, omdat de Vlamingen wisten dat
de koning het moeilijk zou hebben op een twee drie een nieuwe “Ost” –
koninklijk feodaal leger - samen te stellen. De Vlaamse kwestie vormde voor
Philippe IV een echte breinbreker, omdat hij misschien wel kon afrekenen met de
graaf en diens uitgebreide familie, overigens behoorlijk verweven met de
familie van de Capetingen, maar vooral omdat hij geen greep kreeg op de steden.
Binnen die steden vormde zich, na ruim twee eeuwen gestage ontwikkeling een
patriciaat dat de macht voor zichzelf wilde bewaken en een nieuwe dynamische
groep van ondernemers, nog niet altijd helemaal in ambachten of gilden
georganiseerd, maar die wel de voogdij van dat patriciaat wilden afwerpen. De
discussie in Gent over de “Maltote” een accijns op bier, werd volgens de nieuwe
krachten, het gemeen genoemd, door de vroedschap misbruikt en was veel te hoog.
De koning kreeg zijn vastgesteld deel – hoewel de maltote wel degelijk een
grafelijke belasting was geweest – maar schepenen, de XXXIX (39) hielden er
zelf ook nog iets aan over. Kortom, de klassieke fiscale discussies en de
bestemming van die omgeslagen gelden vormden de kern van het dispuut. In Brugge
werd al vroeg tegen de annexatie van het graafschap door de koning gestreden,
door de adel, door het patriciaat – al steunde een deel van hen de koning tegen
de graaf – en vooral het gemeen. In het boek van Poirel vinden we zelfs Pieter
de Coninck terug die in Brugge en daarbuiten de mensen opzet om tegen de
aanspraken van de koning te strijden.
Intussen zorgt de koning voor rust door in
steden als Dowaai en Gent een ruwaard aan te stellen, inderdaad, een soort
stadhouder die de belangen van de koningsgezinde partij moet verzekeren. En dus
was, tot spijt van bijvoorbeeld Adiel de Beukelaere, de ruwaard een instrument
van de (vreemde) vorst. Maar hier wordt het verhaal van de feodaliteit pas echt
complex en tegelijk modern. Aan de ene kant betekende de feodaliteit lange tijd
dat de soezerein niet kon optreden in de fief van een leenman, tenzij deze niet
bij machte bleek de orde te bewaren. De koning heeft, zo blijkt uit dit boek
wel eens geprobeerd de orde te verstoren, maar finaal was de clan van de
Dampierres te groot en te verweven met andere vorsten, opdat deze zomaar
terzijde geschoven kon worden. Meer nog, een van de leden van de raad van de
graaf diende door Philppe IV le bel als actor erkend te worden, om ze tegen de
graaf en co uit te spelen, met name de steden. Maar Brugge en de graaf zouden
gemene zaak maken.
Dit blijft onvoldoende om alle facetten van het
heftige conflict tussen de Franse koning en het graafschap Vlaanderen, vorst en
bevolking helemaal te vatten. Dat er nadien een boete betaald diende te worden
voor de Brugse metten, een opstandige daad waarbij ook al enkele belangrijke
ridders en veel voetvolk gedood werd, spreekt voor zich. De sommen die opgebracht
dienden te worden liepen hoog op, maar het lijkt erop dat Vlaanderen bereid en
in staat was die sommen op te brengen. De groei van de welvaart van het
graafschap, van de steden in het algemeen en Brugge in het bijzonder kan men
maar moeilijk negeren.
Wat waren de doelstellingen van de koning om zo
hard tegen de graaf van Vlaanderen, een 60-jarige met een grote staat van
dienst, want de man had nog Louis IX bijgestaan op kruistocht en nadien Philippe
III le Hardi, inderdaad, de vader van de koning over wie het hier gaat. De
koning zat om geld verlegen, om zijn oorlogen te voeren in de Spaanse
vorstendommen, maar dan was meteen ook Sicilië en Napels betrokken partij en
evenzeer de Balearen, om nog te zwijgen van Constantinopel en Griekenland, waar
Villerdhouins, Dampierres en Avesnes vorstentitels droegen. Kortom de
Middellandse Zee was voor de Franse koning een belangrijk strijdgebied. De
strijd tegen de Albigenzen en Katharen, die al afgelopen scheen, werd nog maar
eens opgevoerd om de Languedoc helemaal te onderwerpen. De oogmerken in
Vlaanderen? Die hingen nauw samen met die strijd in het Zuiden. Philips kon
rekenen op Henegouwen en Brabant, maar vreesde dat Vlaanderen van de
omstandigheden gebruik zou maken om Artois of Vermandois te heroveren. De koning
had ook geld nodig, nog eens moet dit herhaald. De kwestie was dat de oorlogen
in het Zuiden lang niet altijd veel geld opbrachten. Het was duur en de
revenuen bleven beperkt.
Uiteraard is er ook de strijd om de gebieden
die voorheen Aquitanië heten, waarvoor de Engelse koning leenman was van de
Franse koning. Bij elke poging het geschil te regelen stond dan ook de vraag of
de koning van Engeland als gelijke dan wel als leenman behandeld diende te
worden. Die discussie kon niemand beslechten, ook al deed paus Bonifacius een
aardige poging in die richting. De macht van Filips groeide tijdens zijn lange
regering, maar ook kwamen de zwaktes van de middeleeuwse bestuursvormen duidelijk
aan het licht.
Het felle conflict met de paus waaruit Unam
Sanctam voortkwam, een bulle van de paus met grote betekenis omdat het dan wel
een poging vormde de wereldlijke macht ondergeschikt te maken aan de
geestelijke macht, het impliceerde niet enkel de distinctie tussen beide, maar
met die distinctie ontstond ook ruimte die pas enkele eeuwen later tot de idee
zou uitgroeien van een scheiding van kerk en staat. Maar men kan het bizar
vinden, tot dan toe was er van een idee dat macht zich op verschillende
terreinen kon bewegen, wereldlijk en geestelijk wel aanwezig maar niet echt
gearticuleerd. De koning kende de verhalen over Canossa en de lotgevallen van
de Roomskoningen – niet elke door de keurvorsten aangeduide Roomskoning werd
ook effectief tot keizer gekroond - , maar hij kon niet aanvaarden dat de
geestelijkheid van Frankrijk niet aan hem ondergeschikt zou wezen. In Unam
Sanctam laat de paus zien dat hij goede argumenten heeft om de oppermacht te
claimen. Een geestelijke macht evenwel die de formeel door god verleende macht
van de koning zou overstijgen was evenwel moeilijk denkbaar. Het vormt de kern
van het middeleeuwse machtsconflict binnen de clerus en de adel. Uiteraard, er
is nog een ander machtsconflict, binnen de steden en tussen de steden en de
vorstelijke macht die evengoed vele eeuwen zal aanslepen en altijd weer voor
een immens probleem kon zorgen. De legitimatie van de macht leidt tot een
permanent dispuut, waarvan Unam Sanctam een voorlopig hoogtepunt is Het blijkt bij nader toezien dat het zoeken naar oplossingen voor grote
dynamiek zorgde. Kort gezegd staan de legitimatie van onder op en de
legitimatie door genade van bovenaf lijnrecht tegenover elkaar. Het ene leidt
tot democratie, het andere tot theocratie, maar tussen beide staat de andere gedachte,
dat de verschillende geledingen zouden moeten samenwerken. Voor elk van die
lijnen zijn soms zeer vernuftige figuren uitgewerkt, op basis van de bijbel,
maar vooral ook van het Romeins recht, Aristoteles en anderen. Belangrijk is
vast te stellen dat beide partijen, de Paus en de koning zich van hetzelfde
discours bedienden en dat de legisten van de koning op gelijke voet stonden met
die van de Paus. Het mimetisme van Philippe IV staat dan ook buiten kijf en dat
werd hem aangereikt door Gilles de Rome, een filosoof die was opgeleid door
Thomas van Aquino en een vorstenspiegel
produceerde, zoals ook Erasmus er een schreef. De filosoof die de machthebber
inspireerde? Maar Aristoteles zelf was de leermeester van Alexander de Grote en
precies de vormgevers van de Scholastieke theologie en filosofie keken naar
Aristoteles, zodat het niet vreemd mag heten dat deze filosoof, Gilles de Rome
ook nog eens een vorstenspiegel schreef, gevolgd overigens door een kritiek van
het beleid van Philips IV le Bel. Dat, zo dunk het me nuttig te verzuchten, was
nog eens een intellectueel.
Bekijken we het allemaal goed, dan had Filips
IV de schone te vechten op vele fronten tegelijk en het was niet altijd
duidelijk welke richting hij uit wilde. Aan de andere kant, zijn strijd met
Eduard I van Engeland bracht met zich mee dat de feodale verhoudingen voor deze
vorst als uiterst hinderlijk ervaren werden. Niet enkel omdat hij in zijn
handelen beperkt wordt ten aanzien van de Franse koning, ook en evenzeer omdat
al zijn drijven in Aquitanië voor de Welshmen en de Schotten koren op de molen
is voor hun eigen handelen tegenover hun suzerein, juist, de koning Eduard. Het
feodale systeem staat op die manier op springen, want ook in Vlaanderen blijkt
de koning er bij leven niet in te slagen zelfs de verdragen, zoals dat van
Athis sur Orges en van Pontoise te doen naleven. Tot het eind zal het conflict
met Vlaanderen en met de graaf, zowel Robrecht van Bethune als Jean de Nevers
aanslepen en ook de steden, vooral Brugge blijven tegenspartelen. De koning kan
overigens niet meer dreigen, met oorlog, met een interdict en met
excommunicatie. Het interdict was een pauselijke sanctie die vanaf de twaalfde,
dertiende eeuw in vredesverdragen werd opgenomen, maar de paus diende dit dan
nog expressis verbis in een bul te promulgeren. Philippe IV le Bel ging echter
verder want in het verdrag van Pontoise liet hij opnemen dat een schending van
het verdrag en van de manschap met interdict en excommunicatie gesanctioneerd
diende te worden en alleen opgegeven worden op eenzijdig verzoek van de Franse
koning of zijn opvolgers.
Lang heeft de paus dat laten liggen, maar toen
de zaak van de Tempeliers de paus uit de klauw liep, toen de pogingen van het
Franse hof om Bonifacius als antipaus te laten bestempelen door een concilie en
ook nog eens daarmee de bullen van die paus en Benedictus XI, onder meer Unam
Sanctam nil en zonder gevolgen zouden blijven, begon de Fransgezinde paus uit
Aquitanië te riposteren en kon de koning de paus niet bewegen tot enige
tegemoetkoming in verband met het sanctioneren van het verdrag van Pontoise. De
koning diende overigens aan het einde van de rit, in 1313 nog eens de
Koninklijke Ost op te roepen, dat wil zeggen alle leenmannen uit het hele rijk
om tegen de graaf van Vlaanderen en diens graafschap op te treden. Tot vechten
is het niet meer gekomen, tot een nieuw verdrag onder invloed van Jan van Namen
en Engueran de Marigny wel. Dat kwam deze
laatste als hoge ambtenaar op veel achterdocht kwam te staan. Er was sprake van
corruptie en zelfverrijking, maar de koning zag in Marigny een trouwe en
toegewijde ambtenaar. Maar wat hij ook merkte was dat de graaf van Vlaanderen
en diens zoon voortaan ook beroep deden op legisten en dus evenzeer als de
koning een uitweg zochten uit de feodale logica. Bovendien was het Philippe le
Bel ook wel al duidelijk, na tien jaar al helemaal, dat hij misschien wel de
graaf en diens familie kon treffen, maar nooit zomaar alle steden van het
graafschap kon onderwerpen en al helemaal Brugge niet. Tegelijk kon Robrecht,
de graaf terecht klagen dat de koning sinds 1300 ten laatste de steden van het
graafschap en individuele burgers te woord stond en hen steunde als of zij
rechtstreeks van hem en niet van de graaf afhankelijk waren. De graaf had dus
terechte grieven, die door een legist werden voorgelegd aan de curia comitis.
De oorlog was nog meer dan voor 11 juli 1302 een laatste en liefst te vermijden
machtsmiddel.
We staan – uiteraard – stil bij de afwikkeling
van de “affaires de Flandre” – zoals het transport van Vlaanderen, waarbij de koning
en de graaf rechten wederzijds uitwisselden, zodat aan de ene kant de koning
afstand deed van rechten en renten met als buit Douai, Bethune en Rijssel met
het respectieve ommelanden, c.q. kasselrijen, terwijl de graaf ontslaan zou
zijn van betalingen van vergoedingen aan de koning. Bekijken we, ondanks alle
gedoe over de mythe van Kortrijk en de slag der gulden sporen, dan moet men
opmerken dat van begin af aan, toen Philippe III le Hardi gestorven was en
Philippe IV le bel de troon had bestegen de verhoudingen met Vlaanderen voor
veel discussie zorgden. De slag op 11 juli 1302 was voor de Franse ridderschap
een zware slag, maar voor de koning zelf stelde
Vlaanderen als samenleving hem voor een onoplosbaar probleem omdat de
feodale regels niet meer van toepassing leken en omdat hijzelf de positie van
de graaf en diens opvolgers, Robert van Bethune en Jean de Nevers had
ondergraven door gehoor te geven aan de steden, aan de patriciërs. Zo had hij hun
rechten op inspraak nu eenmaal de facto erkend. Doorheen de verdere veertiende
en vijftiende eeuw zou dit probleem ook voor andere vorsten in die mate blijven
opspelen als ze blind waren voor de bijzondere verhoudingen in dit vorstendom.
Met andere woorden, Prins en Pair van Frankrijk
kon de koning sancties vragen aan de raad van de pairs, maar hij kon niet
ingrijpen tegen Brugge dat tien jaar lang bleef weigeren belastingen om te
slaan en de koning ter wille te zijn wat de herstelbetalingen betreft. Maar
hieruit volgt ook dat de Franse koning wel heel stijfhoofdig zijn beleid moet
hebben verder gezet, hierin verder gestijfd door het conflict met de pausen, zelfs
met de meer Fransvriendelijke Clemens V, omdat de discussie over de
wereldlijke, temporele en de geestelijke of hemelse macht niet in het voordeel
van de koning kon beslecht worden. Toch kan in het geval van Philippe IV niet
van een mate van echec spreken als de Keizers, vooral de Ottonen te beurt was
gevallen, die tot en met de knieval in Canossa hun waardigheid verbeurd zagen
worden. De machtstrijd van de paus over wereldse zaken verzwakte evenwel ook de
paus en de hele verdere evolutie zou ertoe leiden dat de paus in zijn kleine
territorium nog hoogstens de schijn van een aardse, temporele macht zou
overhouden.
Dynastieke spanningen hebben in de veertiende
eeuw niet enkel geleid tot oorlogen, al kan men natuurlijk niet om de gevolgen
van de honderdjarige oorlog heen. Maar waar mogelijk werden rechtsregels en
interpretaties ervan in het geding gebracht. Aan de groene tafel van de arbitrage
werden dure oorlogen vermeden. Meteen werd duidelijk dat het huis Capet, hoewel
ongetwijfeld met Philippe IV op een hoogtepunt van macht gekomen, tegen de
machtigste leenman minder vermocht dan hij in zijn ergste nachtmerries had
durven vrezen. Vlaanderen was, hoe dan op dat ogenblik meer dan een graafschap,
meer dan de som van de steden, de adel en de clerus onder leiding van de graaf
tot een graad van bewustzijn gekomen, dat zelfs de koning na 1302 nog
nauwelijks tot zware strijd dorst te bewegen. De slag bij de Pevelenberg werd
verloren, zij het eerder symbolisch dan feitelijk, maar de overwinning bracht
Filips geen soelaas. En als gezegd, het verdrag van Athis-sur-Orges bleef
uiteindelijk dode letter, althans bij het leven van Philippe IV le Bel.
De ambitie om op kruistocht te gaan, het kruis
op te nemen dat ook nog Bourgondische hertogen in verleiding kon brengen, heeft
de koning niet kunnen waarmaken, maar de vernietiging van de orde van de
Tempeliers lukte hem dan weer wel. Valse beschuldigingen van allerlei
euveldaden, volstonden wel voor de koning, maar ook hier werd de paus
terughoudender en uiteindelijk zou Clemens zich verzetten tegen zowel de
beschuldigingen aan de personen die de leiding hadden van de tempeliers als aan
de vernietiging van de orde op grond van schuld. Wel werd de ridderorde
afgeschaft op grond van administratieve redenen. De bezittingen van de orde
Tempeliers? Die werden vooral in Frankrijk opgeëist door de Franse Koning, al
wilde die nog steeds het kruis opnemen en de Heilige plaatsen gaan heroveren.
Maar dat zou hem helemaal niet meer lukken. Wellicht, zo vermoed ik, omdat de
politieke verhoudingen voor de koning niet meer de garantie boden dat zijn rijk
en zijn macht een lange afwezigheid zouden verdragen.
Over de betekenis van de kruistochten in de
Europese geschiedenis kan men niet zomaar zeggen dat het om wreedheid zonder
meer ging. Ook de heer Saladin en zijn opvolgers met als succesvolle
strijdmacht de Mamelukken waren op dat vlak moeilijk te verslaan. In 1310 moet
er tussen de Paus en de Khan die via Syrië tegen Saladin en Mamelukken wilde
optrekken, gelijktijdig met de Europese vorsten die vanuit het Westen zou
optrekken, een begin van akkoord zijn ontstaan. De Paus meende hierin een
middel te zien om opnieuw een Ost op te roepen tegen de Sarracenen op te
trekken. Het zou er niet meer van komen.
De tijd waarin Philippe IV le Bel de macht in
handen kreeg en wist uit te breiden, dwong hem tot nieuwe machtsmiddelen, die
de feodaliteit ontstegen. Op aangeven van Gilles de Rome ontwikkelde hij een
visie op het koningschap die nieuw was en hem enige tijd een voorsprong gaf op
zijn concurrenten. Maar de bijstand van de legisten gaf hem mogelijkheden
juridische concepten scherp op snee te hanteren, waarna bijvoorbeeld de graven
van Vlaanderen hun toevlucht zochten tot de doctores in beide rechten, het
kerkelijk en het burgerlijk recht en zo kon men de koning zelf in het bankje
van de beschuldigde zetten. Dertig jaar macht uitoefenen was in die tijd niet
iedereen gegeven, maar toch bleek het niet mogelijk de kennis voor zich te
houden.
Overdrijven we als we stellen dat zowel
Bonifacius en zijn opvolgers als de Franse koning al voor Macchiavelli aangaven
hoe men pragmatisch met het recht kon omspringen, dan is de bedenking van
Francis Fukuyama over de wijze waarop in de Europese geschiedenis en in de
geschiedenis van de andere grote rijken ideeën en concepten een ongemeen grote
rol speelden, maar dat inventiviteit om concepten in een andere context opnieuw
te hanteren machthebbers én onderdanen kansen gaven de macht of een deel ervan
naar zich toe te trekken. En dan wordt de geschiedenis van het conflict tussen
Vlaanderen en koning Philips IV de Schone best meer dan een mythe, behoort het
tot de kern zelf van de Europese ontwikkeling van de staten en gaat met
Philippe IV, zo belangrijk als persoon tegelijk de macht een minder
persoonlijke vorm aannemen.
Wie dus blijft stellen dat de slag op de
Groeninghekouter een mythe zou zijn, dient zich toch eerst eens van de
geschiedenis van de vroege veertiende eeuw te vergewissen. Dat Hendrik de
Conscience de bal enigszins mis heeft geslagen, doet niets ter zake. Dat een
gediplomeerd historicus als Marc Reynebeau en een literatuurwetenschapper zich
ertoe lenen kenbare geschiedschrijving, zoals die over het bestuur van het
toenmalige graafschap Vlaanderen door historici als Van Caeneghem, Walter Prevenier,
Jan van Rompaey en Marc Boone, om de jonge generatie historici niet te
vergeten, te miskennen, roept vragen op. Alsof alles wat voor 1830 gebeurde zonder
betekenis zou zijn. En inderdaad, het was de lectuur van Maurice Druon die ons
ervan overtuigde dat de oorlog tegen Vlaanderen voor de Franse koning en zijn
hof van groter belang was geweest. Veronique Lambert heeft in haar doctoraat over
het begin van nationaal besef in Vlaanderen onderzoek gedaan en vastgesteld dat
de verschillende conflicten die zich toen voordeden minder voor Frankrijk maar
wel voor Vlaanderen een grote invloed hadden op het besef dat men samen
strijden moest. Aan de andere kant, Dominique Poirel geeft toch ook aan dat
bekeken vanuit de andere kant die geschiedenis van de Vlaamse aangelegenheden
voor Phippe IV le Bel echt wel belangrijker waren dan velen menen te mogen
afleiden. Uit wat? Een romancier die zijn volk leerde lezen? Maar goed,
Conscience of Druhon, hoe groot het verschil ook mag zijn, blijven romanciers,
terwijl Poirel dan toch historicus is. Het boek is vooral bedoeld als een
verhaal van de “faits et gestes” van de Franse koning, maar hij laat meteen,
zoals het een modern historicus betaamt, zien hoe ambities en percepties door
de feiten, te weten de reacties van zijn
talrijke tegenstanders al dan niet tot hun juiste proporties herleid werden.
Van belang is daarom dit boek omdat het vlot geschreven toelaat zich een beeld
te vormen van de politieke, institutionele en ook culturele ontwikkelingen die
zich in de Lage Landen en grote delen van Europa hebben voorgedaan. Dat het
recht als wapen in de machtsstrijd kon dienen, was wellicht de belangrijkste
bevinding van Philips IV de schone en zijn tegenstanders hebben dit vrij vlug
ingezien. In die zin was de rol van de universiteit van Parijs en het Parlement
van Parijs – als rechter – belangrijker dan we vandaag meekrijgen in het
onderwijs en soms ondermaatse gesprekken over geschiedenis in de media. En
toch, het verhaal van Philippe IV le bel gaat over geweld, moord, vergiftiging
en echtbreuk, sluwheid en geslepen machtsspel. Wat wil men nog meer? En het is
geen mythe, maar wat op grond van goed en gedegen onderzoek uit te bronnen blijkt
te halen.
Bart Haers
Hey, I think your ѕite might be having broωser comρatibіlity
BeantwoordenVerwijderenіѕsues. When I look аt yοur wеbsite in Operа, іt lοoks
fine but when opеning in Іnternet Explοrer, it hаs sοme overlapping.
I јust wanted to giѵe you a quiсk heads up!
Otheг then that, ѕuperb blog!
Also visit my webpage resources