De waarde van een recensie? of van het besproken werk?


Reflectie

Boeken, boeken, altijd zo anders,


De evoulitetheorie kent in principe geen richting... dus
moet theoretisch de terugkeer naar een andere levensvorm
mogelijk zijn... 
Deze week las men in de krant De Standaard een artikel over het gevaarlijke stormweer waarin de uitgevers – maar laten we ook de boekhandels niet vergeten – zich bevinden. Een belangrijke tussenschakel vormt het betere boekenblad en uiteraard de literaire bijlage in de betere dag- en weekbladen. Over de idiote opdeling in fictie en non-fictie had ik het al. Het lezen van een recensie over een specifieke titel, Identiteit, van de hand van Paul Verhaeghe, laat zien hoe erg het met de recensies vandaag gesteld is in ons taalgebied. Want tja, voor velen is Nederland stilaan een ander taalgebied geworden. Horresco referens.

Pas onlangs las ik nog eens een boek over wetenschappen, de echte dan en heb ik vast moeten stellen dat het boek na zeven jaar in dit leven nog nauwelijks sporen nalaat. Het  gaat over “Requiem voor Newton” van Klaas Landsman. Intussen merkte ik dat een kenner van Spinoza mijn aantekeningen bij het verhaal van Irvin Yalom te welwillend en blijkbaar ook te weinig ter zake doende vond. Het kan zo zijn. Maar de redenen worden niet helder. Toch viel me op dat de recensent zich de moeite getroost andere recensies te bekijken en dat ook aangeeft. En meteen krijgen we er een recensent bij. Ik las ook een paar werken van Steven Nadler, over diezelfde Spinoza en ik heb niet de indruk dat die boeken hier echt in de etalage gezet zijn. Ook het boek van Herman de Dijn, de Roos en de Doornen, was naar mijn ervaring hetzelfde lot beschoren. Was de auteur misschien te katholiek? Kantieke schoolmeester? Of ging het boek te diep op de materie in?

Laten we maar eerlijk zijn, de boekenmarkt en het gilde van de recensenten houden niet van moeilijke boeken en al helemaal niet van boeken die hun ertoe zouden brengen hun eigen visie bij te stellen. Het viel me vrijdag weer eens op in De Standaard der Letteren, waar Gilbert Roox ons vertelt – aan het einde van de recensie – dat de auteur een punt helder maakt:

Maar de kern van zijn betoog blijft overtuigend overeind: de mens is een
bij uitstek sociaal dier. En een maatschappij die dat ontkent,
kan alleen maar een gefaalde gemeenschap zijn.


Bovendien neemt de recensent het de auteur kwalijk dat hij te veel… een psychoanalyticus blijft en te weinig als socioloog spreekt. Wat horen we daar? Een psychoanalyticus mag er niet op vertrouwen vanuit zijn discipline over enkele facetten van deze tijd te schrijven. Hij had een andere pet moet opzetten, die van socioloog. Eerlijk is eerlijk, van een recensent mag men toch meer ernst verwachten. Aan de bedenking van de recensent valt niets goed op te merken, omdat de auteur een psychoanalyticus is en geen socioloog. Overigens viel bij lezing op dat Paul Verhaeghe wel degelijk te rade gaat bij sociologen.


Zou het toegestaan zijn zo een opmerking aan een auteur te maken, dan is het zeker nodig ons af te vragen waarom Gilbert Roox deze uitschuiver maakt. Een uitschuiver is het, want de gedachte is intellectueel oneerlijk en maakt het einde van het stuk alleen maar ongeloofwaardig. En oh ja, het boek steekt te vol. Nu ik halfweg het essay ben, moet ik zeggen dat elke pagina weer een kleine of grotere verrassing brengt,  niet als een soort detectieve, of beter nog, precies zoals een onderzoeker ons kan overtuigen met argumenten.


De recensent maakt het ons moeilijk te geloven dat hij het boek gelezen heeft en vooral of hij wel echt de inzet, de impetus van de auteur gevat heeft. Het was me al opgevallen dat iedereen vandaag spreekt over neoliberalisme, maar steeds duidelijker is wel dat noch de auteur noch de recensent er zich rekenschap van geven dat bijvoorbeeld een Marc Hooghe, toch niet bepaald een neoliberaal socioloog ons er enige tijd geleden van overtuigde dat het meritocratische wetenschapsmodel best wel goed functioneert, waarbij we voor het gemak wegkijken als de heer Diederik Stapel zich vergrijpt aan zijn facts and figures, meer nog, ze zelf schept en invult.


In de recensie merken we niets over de discussie die prof. dr. Paul aangaat met het inzicht van Frans der Waal en diens inzichten omtrent het ingesleten vermogen van de meest aan de mens verwante primaten van de mens. Het komt me voor een fraai subtiel onderzoek te zijn. Maar wellicht zijn het net dat soort stappen in het grotere onderzoek van de hoogleraar die de recensent niet nuttig of van node vindt, want het boek is te vol. We zouden in het voorbijgaan ook kunnen denken dat Roox het eindelijk lastig heeft met de psychoanalyse, met Lacan en Freud.


Kortom, om tot de conclusie te komen dat de mens een sociaal dier is, bij uitstek… moet Roox zonder meer het hele opzet van de auteur negeren. Niets weet de recensent te melden over de controversiële maar wel te onderschrijven gedachte dat het nazisme een uitdrukking gaf aan het modernisme en dat we latere woekeringen van dat modernisme zelfs niet erkennen, zodat we wel moeten beseffen dat wat Roox schrijft over het neoliberalisme niet meer kan zijn dan een begripsverenging, of liever, het neoliberalisme zelf wordt de “bouc émissaire” waarmee hij andere misvattingen, die hij wel huldigen wil, zoals het concept van de maakbaarheid van de mens en waar Verhaeghe vraagtekens bij plaatst, onder het tapijt kan vegen.


Kortom, vertrouw die recensent niet, zouden we zeggen, maar het is eindelijk nog erger. Al zowat dertig ben ik zelf een lezer en merk ik vaak dat in kranten en bladen, op radio en televisie over boeken gesproken wordt alsof het allemaal hetzelfde is.  “Mannen komen van Mars – vrouwen van Venus” zou van dezelfde portée zijn als “Respect” van Richard Sennett? Moeilijk zomaar te zeggen maar het aantal goede recensies en blurbs over het eerste overtreft zozeer wat over het tweede te lezen viel – zeker in onze contreien – dat het voor de boekhandel niet moeilijk te kiezen welk boek vooraan in de etalage zou staan. Karel van het Reve kwam al tot de vaststelling, dat literatuurwetenschappers van een gedicht of een boek alle kenmerken kunnen opsommen en dan blijkt dat een goed boek en een minder goed boek niet van elkaar onderscheiden kunnen worden. Dus, tja, ze staan allicht te vol. Of men heeft te doen met een ideeënroman. En dat geldt dus ook voor het soort essays waar wij het bij voorkeur over hebben.


De kern van onze ergernis is dat men op die manier alles wat van waarde is, bewust bloot stelt aan het waardeloze en banale. Al zijn er prachtige gedichten en romans, novelles die het banale net zo bijzonder maken. Er moet onderscheid zijn en dat berust niet op enkele aannames. Als ik Pascal Mercier en diens expliciete respect voor de leraar Latijn en voor Grieks Gregorius Mundus mag aanhalen, dan speelt ook mee dat de auteur en filosoof Peter Bieri, aka Pascal Mercier dus, gelooft dat jongeren echt niet zoveel last hebben met een leraar die iets te vertellen heeft, die niet leuk staat te zijn voor de klas, maar door zijn rustige aanwezigheid en autoriteit, aangevoeld en ervaren, de leerlingen inderdaad de geheimen van de Griekse syntaxis aan de hand van de Ilias leert kennen, maar hen zo ook een aantal waarden bijbrengt.


Want misschien, zoals in een verdere recensie zal blijken, is het dat wel wat de heer Roox ergert, dat Paul Verhaeghe duidelijk wel gefixeerd is op het neoliberalisme, enfin, het valt geen enkele journalist moeilijk hem daar een en ander over te laten uiteenzetten, maar het kan ook zijn dat men daarbij andere dingen niet behandelen wil. Belangrijk is immers dat we in “Identiteit” lezen hoe identiteit, normen en waarden ten nauwste met elkaar verweven zijn en niet zonder elkaar bestaan kunnen. Men wordt namelijk ook datgene wat men vanwege anderen aangeboden krijgt en kan aan dat aanbod niet ontkomen, zelfs al wordt men opgevoed door een… geit, zoals Herodotos leerde. Normen en waarden gaan niet verloren, ze veranderen, aldus Verhaeghe en wel in functie van aannames en inzichten die wild rond zoemen. Authenticiteit is dus inderdaad iets dat niet zomaar uit de lucht komt vallen. Het zal er, zo begrijpen we uit de beschrijving van het volwassen worden in het essay, zelf een en ander ter hand te nemen, het voor sommigen horribele dictu begrip Bildung; De hele discussie over de onderwijshervormingen krijgt hier een echo, waar we in de recensie niets over te horen krijgt.


Waarom ik mij zo verbeten over deze recensie buig? Omdat het steeds duidelijker is, dat men, de recensenten in de brede media, wel graag over boeken spreken wil, want, zoals een gewezen premier van dit land begrepen had, men kan zich onderscheiden door te laten zien dat men boeken gelezen heeft. Liefst de juiste boeken. Nu, als diezelfde man dan beweert Don Quichotte te zijn, een wat vreemde identificatie voor een actief politicus en premier – toen hij die quote liet optekenen – dan wordt duidelijk dat men van boeken of kennis van boeken best een hoax kan maken.


Tot slot, de discussie over sciëntisme is wellicht een van die elementen die Gilbert Roox liefst niet had willen lezen. Ik vrees dat men vandaag gemakkelijk over neoliberalisme spreekt, terwijl, zo menen we samenvattend te mogen stellen, andere facetten die om aandacht smeken, niet hoeft te belichten. Want juist in wat Verhaeghe over onderwijs zegt, over normen en waarden kan men vaststellen dat velen net aan die benadering een broertje dood hebben. En dan hoeft het echt niet te gaan over Jacques Lacan. Daarom schrijf ik u met liefde deze enkele kanttekeningen, geef ik u dit als geschenk. Want klagen over een gebrek aan debat en zwijgen als men zoiets leest, geeft blijk van een gebrek aan toewijding. Toewijding? Ach, men zal wel weten waaraan de auteur van deze blog toegewijd is.


Bart Haers   


Hoe goed we kunnen lezen wil ik graag onderstaand met een simpel voorbeeld aangeven:


My mind seems to have become a kind of machine for grinding general laws out of large collections of facts, but why this should have caused the atrophy of that part of the brain alone, on which the higher tastes depend, I cannot conceive [..] The loss of these tastes ia a loss of happiness, and may possibly be injurious to the intellect, and more probably to the moral character, by enfeebling the emotional part of our nature. (Dagboek)


Op een andere site vindt men dan:


My mind seems to have become a kind of machine for grinding general laws out of large collections of facts.
Charles Darwin (http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/c/charlesdar166335.html)


Het verschil is duidelijk genoeg en toch kan men zomaar de helft van de zin, van de gedachte achterwege laten. Tja, er blijkt wel eens iets mis te gaan met citaten. Helaas is men als historicus er enigszins toe geneigd te proberen de juiste bewoordingen terug te vinden en blijkt hoezeer Professor Verhaeghe de moeilijkheden dicht op de hielen zit. Het betekenisverschil tussen de halve en de hele zin blijkt meer dan frappant en laat men het op zich inwerken, dan breekt er een heel magazijn klompen


Uit Darwins Dagboeken:


 ‘Mijn geest schijnt een soort machine geworden te zijn die algemene wetmatigheden uit grote verzamelingen van feiten weet te

destilleren. Waarom dit groeiende vermogen maakt dat tegelijkertijd de hersendelen in mij verkommeren waaraan ik mijn hogere

smaakvermogen ontleen, kan ik niet begrijpen (...) En als ik mijn

leven nog eens over zou mogen doen zou ik er als leefregel voor

zorgen elke week wat poëzie te lezen en wat muziek te horen. (...)

Het verlies aan gevoelige ontvankelijkheid voor die kunstvormen

veroorzaakt een gebrek aan geluk en zou ook wel eens een nadelig gevolg kunnen hebben voor het morele karakter; dat verlies

verzwakt de beweeglijke aanleg van onze gevoelige natuur.’

‘Ik ben geneigd dat alles zo te zien dat het uit ontworpen wetmatigheden voortkomt, waarbij de details, of ze nu goed of slecht uitpakken, door iets wat we toeval kunnen noemen bepaald worden.


Niet dat dit idee me echt bevredigt. Ik voel diep in mijn hart dat dit

hele onderwerp het menselijk intellect te boven gaat. Alsof een

hond zich gaat afvragen hoe het denken van Newton zou werken.’

‘Een goede reden om aan het bestaan van God te geloven.... is

gelegen in de extreme moeilijkheid, of zelfs onmogelijkheid, om

ons wonderbaarlijke universum, inclusief de mens met zijn vermogen in het verleden te kijken zowel als ver in de toekomst, als het

resultaat te zien van blind toeval of blinde noodzaak. Als ik er zo

over denk.... moet ik dus theïst genoemd worden.


(Jena, 1895) Deze Bronvermelding is niet helemaal bevredigend maar voorlopig vertrouw ik de betrouwbaarheid toe aan (http://www.petrapen.nl/darwin.pdf). Dat is immers niet het meest knellende probleem, wel de bewuste manipulatie van inzichten. De zaak of men op basis van de inzichten van Darwin atheïst moet worden vormt uiteindelijk een inperking van diens inzichten en laat inderdaad niet zoiets geks toe als verwondering.


Reacties

Populaire posts