Over gemeenten, de bestuurder en de burger
Reflectie
Verkiezingen, theater en burgers
Valt
het dan echt niet mee?
We noemen in deze reflectie geen namen van politici, noch toen, noch nu. Waar het over gaat is de vraag waar we het wel over moeten kunnen hebben als het om bestuur gaat in steden en gemeenten.
Sinds 1976 heb ik telkens weer als de fatidieke datum naderde de verkiezingskoorts beleefd, eerst in mijn gemeente, waar ik opgroeide, Waarschoot en later ben ik ook de andere verkiezingen gaan volgen, Federaal en Europees. Vandaag beleef ik het dus opnieuw en het moet gezegd, de media besteden vandaag oneindig veel meer aandacht aan lokale verkiezingen dan toen. Of het een goede zaak is? Bevordert die massale belangstelling voor zowel de grotere steden als de kleinere gemeenten, op Herstappe na, de transparantie omtrent inzet en toekomst?
Sinds 1976 heb ik telkens weer als de fatidieke datum naderde de verkiezingskoorts beleefd, eerst in mijn gemeente, waar ik opgroeide, Waarschoot en later ben ik ook de andere verkiezingen gaan volgen, Federaal en Europees. Vandaag beleef ik het dus opnieuw en het moet gezegd, de media besteden vandaag oneindig veel meer aandacht aan lokale verkiezingen dan toen. Of het een goede zaak is? Bevordert die massale belangstelling voor zowel de grotere steden als de kleinere gemeenten, op Herstappe na, de transparantie omtrent inzet en toekomst?
Toen die verkiezingen zich
anno 1976 aandienden – men kan het als
een soort oerbeleving van het politieke begrijpen beschouwen – stond in
Waarschoot een uitdager op die de zittende burgermeester uit het gemeentehuis
wilde verdrijven. De burgemeester was voor het eerst in 1946 verkozen en
aangetreden in 1947. De uitdager kwam van de Volksunie en zou finaal het pleit
verliezen. De campagne draaide om de positie van de burgemeester en alras bleek
dat de ludieke acties van de uitdager op een zeker scepticisme ontvangen
werden. Belangrijker was echter dat de kandidaat-burgemeester er eindelijk niet
achter kon komen hoe de burgemeester zonder veel expliciete campagne de zaken
in handen hield. Zijn dienstbetoon zat er voor veel tussen, zijn vooraanstaande
rol bij alle mogelijke verenigingen tot en met de voetbalclub toe waren
minstens zo belangrijk en wogen uiteindelijk het zwaarste door.
In 1994 kon de CVP opnieuw
winnen na een kortstondig bewind – een ambtsperiode – van Blauw en
Gemeentebelangen, Volksunie en aanverwante groepen. Toen werd de kandidaat
burgemeester voor gemeentebelangen geconfronteerd met enkele akkefietjes die
nooit expliciet werden aangedragen, dus ook niet door de lokale pers, zoals “De
Eeclonaer” waardoor die kandidaat mocht praten als Brugman, de mensen wisten
wel beter. Zogenaamd misbruik van gemeentelijke eigendom, te weten uitgebroken
kasseien, die, zo vertelde men, plots op zijn oprit lagen. Iemand die mooie
villa bouwt en kandidaat burgemeester is, iemand ook die bij een grotere
leasingmaatschappij een topjob had, zou zich toch aan enkele kasseistenen de
broek niet scheuren. Maar omdat, zoals in 1976 de geruchtenmolen draaide zonder
dat iemand die aantijgingen hard maakte, omdat ook de zuil, ACV, CM, bodes etc
het heft in handen wilden nemen, voerde men een lauwe campagne, maar werd, zo
is me tot nu bijgebleven, de tamtam zeer subtiel gehanteerd. Na zes jaar nieuw
beleid, was de gemeentelijke administratie grondig hervormd, werd transparantie
bij de loketten betracht en werd de verantwoordelijkheid van de ambtenaren
versterkt. Velen waren opgetogen over dit beleid. Andere punten van discussie
zoals de heraanleg van de dorpskom, waarbij een plan op tafel was gekomen om
een lelijke asfalt-parking te vervangen door een andere inrichting van het
dorpsplein en het kerkhof maar ook het aantal parkeerplaatsen in de dorpskom te
reduceren, zorgde ervoor dat de uitdager, deze keer de CVP een trouwe bondgenoot vond in de middenstand.
Verkiezingen op die manier
winnen of verliezen, laat zien dat een gemeentelijk mandaat niet altijd
gemakkelijk te veroveren valt. Het punt is dat de verhouding binnen de lokale
overheid en gemeenschap vaak vooral ook persoonlijk is en ook bestorven ligt in
langjarige loyauteit. Nu voert men 18 jaar later die plannen uit en is men, aan
de vooravond van de gemeenteraadsverkiezingen nog steeds bezig met het afronden
van de wegeniswerken. Plannen die er in 1994 lagen en die nu, zonder veel
grotere wijzigingen toch uitgevoerd worden – althans het is mijn indruk -, kan
men niet als eigen verdiensten aanrekenen. Bovendien heeft men slecht overlegd
met de hogere overheid, het Vlaams gewest dat de kruising van een belangrijke
gemeenteweg met de gewestweg opnieuw zou
aanleggen. Een zomer lang was het dorp moeilijk te bereiken. Dat die twee
ondernemingen tegelijk opgezet worden, aan het einde van de legislatuur is dus
vooral een kwestie van foute berekening.
De burgers klagen over de
werken? Neen, niet over de werken als zodanig want men weet dat het dorp
dringend heringericht moest en zou worden. Men klaagt over de aanpak en over
het samenvallen van werken die niet samen hoeven te vallen. Maar waar is wel
dat die werken aan de Christophe, naam van een café, waarbij een deel van het
dorp, Kere en Weststraat moeilijk bereikbaar werd en ook het dorp zelf via de
Schoolstraat onmogelijk werd evenzeer nodig waren. Alleen, het meldpunt en
overleg tussen de Vlaamse Overheid en de gemeenten is er niet voor de schone
schijn.
Het heeft wel voor gevolg dat
ons denken over verkiezingen aangescherpt is geworden. Hierbij speelt ook mee
dat sommige politici en commentatoren menen dat er te veel verkiezingen zijn,
terwijl bestuursniveaus met politieke besluitvorming in een democratie nu
eenmaal vergen dat er representatieve assemblees die besluitvorming legitimeren
en dus op gestelde tijden verkozen moeten worden. Ik heb noch Dave Sinardet
noch Carl Devos noch andere politieke commentatoren iets boeiends horen zeggen
voor of tegen het afschaffen van de provinciale besturen. Integendeel, men zegt
botweg dat iedereen weg zapt als Geert Bourgeois iets zegt, maar diens aanzet
het Vlaamse binnenlandse bestuur beter te stroomlijnen en de provincies
effectief op de schop te nemen, is bij gebrek aan interesse vanwege de
politieke analisten en commentatoren in alle mediastilte verlopen. Op het
eerste zicht een voordeel, maar wie in deze tijden geen stelling inneemt over
de noodzaak van de provincie als intermediaire bestuurslaag, met provincieraad,
deputatie en provinciegouverneur, moet mij maar eens de argumenten voor dat
zwijgen nu eens voorleggen. Ook de kranten en weekbladen hebben zich over dit
beleidsvraagstuk niet echt omstandig geuit, behalve dan dat het een veilige
haven is voor uitgerangeerde politici. Dat is een beschamende uitspraak, want
men merkt toch wel dat de kost van de provinciale besturen en de taken die zij
doen niet meer in verhouding staan.
Het besluit moet dus zijn dat
de mediaspelers hier een eigen agenda voeren, of liever menen dat ze de
gebeurlijke opheffing van het provinciale beleidsniveau maar beter niet te veel
onder de aandacht kunnen brengen. Toch moet men, in gedachte houdend dat de
bijkomende hogere bestuurslaag, Europa, ook niet van vandaag op morgen zal
verdwijnen, waardoor men onvermijdelijk met wel zeer veel bestuursniveaus te
maken krijgt. Ook al hebben we nog enige tijd af te rekenen met de eurocrisis
en de hervorming van de Europese instellingen – ook al geen prominent thema in
onze geliefde bladen, waar men liever over Herman van Rompuy, Verhofstadt en co
of de afwezige Ashton spreekt – toch zal de EU als entiteit en de bestuurslaag,
met commissie, parlement en Raad niet verdwijnen.
En dus komen we weer bij de
vraag, of het nu om Europa gaat, dan wel om een gemeente of stad, wat zoal
gezegd kan worden in een campagne. Het gaat om de financies van de gemeente,
dus ook de belastingen op inkomsten en op onroerend eigendom, maar ook over
voorzieningen. De organisatie van de publieke ruimte, het mogelijk maken van
inwijking en tegelijk het open houden dat jongeren in de eigen gemeente een
stek vinden, grond of een huurhuis, blijven belangrijke kwesties. Opvallend is
dat ik bij deze gemeenteraadsverkiezingen in Waarschoot voor het eerst merk hoe
de gemeentenaren veranderd zijn, vaak inwijkelingen, maar zelf woon ik ook in
Brugge en van onze familie zijn de leden uitgezwermd tot in Spanje en het UK.
Het is van belang te begrijpen
dat onze gemeenten minder dan vroeger relatief gesloten samenlevingen vormen,
maar dat inwijking en verhuis naar elders veel vaker voorkomt. Voor
gemeentenaren van oudsher is het dan moeilijker om de spelers goed te kennen.
De diversiteit neemt ook toe, maar de taken van de overheden nemen eerder toe
dan af en vergen veel mankracht, ondanks de digitalisering. Over wat er op
langere termijn moet gebeuren, inzake veiligheid, voorzieningen en ruimtelijke
ordening kan men over de partijen heen vaak een behoorlijke consensus vinden,
al zal de uitwerking en het plan van aanpak wel eens verschillen. Maar voor de
media zijn dat zelden opvallende en belangwekkende aangelegenheden. Aan de
andere kant merkt men niet of nauwelijks dat zogenaamde beleidsspeerpunten
oftewel prioriteiten die partijen voorleggen goed overlegd zijn. Het probleem
dat de steden al eens veel bemiddelde burgers verliezen, terwijl de gemeenten
rondom die steden wel degelijk juichen om de toename van de belastbare massa,
heeft invloed op de wijze waarop men in het verleden in sommige steden weinig
gedaan heeft om de stadsvlucht te voorkomen. Een stad als Brugge heeft dat vrij
goed opgelost door via de fusie de ruimte voor riante en eerder bescheiden
buitenplaatsen binnen het stadsgebied op te nemen. Maar de band tussen de
deelgemeenten, Sint-Andries of Koolkerke en de stad is echter niet altijd
voorwerp van gesprek. Het lot van Lissewege en alles wat op de as tussen
Zeebrugge en de stad ligt, blijft nagenoeg onbesproken.
Waarover gaat het dan wel? In
alle eerlijkheid, hoor ik weinig partijen inhoudelijke commentaren geven. Maar
voor de bestuurders is het meegenomen dat de mediamensen zelf ook bepaalde
discussies niet aanscherpen. Brugge heeft een prachtig patrimonium maar dreigt
wel eens door de ruimtelijke ordening en de druk op het beeld in de verdrukking
te komen. Dat we niet begrijpen waarom er geen creativiteit aan de orde komt om
tegelijk het patrimonium goed te onderhouden en in stand te houden én de stad
meer te laten wezen dan een museum, weten velen. Het gaat niet op dat men
brieven stuurt naar de UNESCO om de bestuurders in de tang te nemen. Brugge is,
ook dat weet men, een stad met een lange bouwgeschiedenis, waarbij ook sinds WO
II heel wat ingrepen het stadsbeeld bepalen. Sommige lijken niet echt gelukkig,
maar zijn intussen in het stadsbeeld opgenomen, andere vallen nauwelijks op.
Wil men het stedelijke weefsel vitaal houden, dan zal men op verschillende
niveaus, dus zowel de wegen en bestrating, als in het aanbrengen van
voorzieningen heel wat subtiliteit en creativiteit aan de dag moeten leggen.
Toch vormt dat bij deze verkiezingen geen groot thema. Ook de mobiliteit binnen
de stad maakt er deel van uit, dat wil zeggen, dat men geen goede circulatie in
de stad heeft en voldoende parkeerruimte voorziet, men het bezoeken van de stad
zonder meer onnodig lastig maakt. De discussie over de parking onder Sint-Jan
is van beide zijden in de soep gelopen. Een van de redenen is dat de
verkeersstroom tussen Katelijnestraat, Zonnekensmeers en Oostmeers voor de
bewoners wellicht zeer zwaar zou kunnen uitpakken. De beschikbare ruimte is
immers beperkt en de keuze voor een vorm van lussen tussen de ringweg en de
binnenstad maakt het nog veel moeilijker om op die plaats een grootschalige
parking te voorzien.
Dit is een kwestie die veel
facetten heeft maar vandaag met stilte lijkt te worden omgeven en argumenten
voor of tegen deze oplossing blijken moeilijk aanvaardbaar gemaakt. Want de
afwegingen zullen laten zien dat deze of gene oplossing altijd wel aangevallen
wordt, hetzij publiek, hetzij in clubs als Rotary en andere. Het is niet van
belang gespeend te beseffen dat een bestuursploeg zichzelf vaak met een hoop
ambities overlaadt om vervolgens tijdens de rit de frustratie van het niet
kunnen leveren te moeten ondergaan. Bovendien weet men dat de kleine
gebeurtenissen en grote rampen die een stad kunnen overkomen, de sluiting van
een bedrijf, de brand van een gebouw of financieel onheil, zoals het omvallen
van de financiële holding, het allemaal
niet eenvoudiger maken. Dat de gemeentelijke Holding werd meegesleept in de
ondergang van Dexia hield in dat sommige gemeenten veel beleggingen en
inkomsten hadden te verliezen. Men heeft er weinig over gesproken, de afgelopen
weken. Kan niemand, dus ook ondergetekende niet beweren dat de leden van de
raad van bestuur van de gemeentelijke Holding zonder meer schuldig zijn aan
ambtsverzuim of wat dan ook, dan merken we toch dat de verantwoordelijkheid van
de leden van de Raad van Bestuur van de holding toch wel als een paal boven
water staat. Wisten zij het niet, dat
het mis liep met Dexia, dan was het erg, wisten zij het wel dan hebben ze aan te geven hoe ze het belang van de
gemeentelijke holding hebben gevrijwaard, het belang dus van de stad of
gemeente die ze vertegenwoordigen. Brugge zou aan de gemeentelijke holding niet
zo heel veel verloren hebben, maar toch moet het me van het hart dat het
onbegrijpelijk is waarom dit geen beleid is. Als er in de afgelopen jaren een
domein was waar politici het verschil hadden kunnen maken, voor hun gemeente,
dan zeker in het vrijwaren van de belangen van de gemeentelijke holding. Hoe
dan, zal men mij vragen, had men dit moeten doen? Want teveel ruchtbaarheid
geven aan het omvallen van Dexia was ook de aanleiding geweest van een run on
the bank. Ook hier dient men te betreuren dat de bestuurders, tja, bestuurder
waren.
Wat mij betreft zijn de
vergissingen voordien gemaakt, maar men kan van bestuurders van de
gemeentelijke holding niet aannemen dat ze zich beperkt zouden hebben tot de
rol van notaris. Uiteraard wringt het schoentje bij het feit dat men de
ambities van Dexia had moeten inperken, de rol van depositobank en van
financier van lokale besturen in Vlaanderen had moeten vooropstellen. De fusie
met de Franse kredietinstelling “Crédit
Communale” was in die zin onlogisch dat die Franse tegenhanger van het
gemeentekrediet geen depositobank was maar een vehikel om de zwakke
leningcapaciteit van de gemeenten te versterken. De bank leende middelen aan de
gemeenten en ontleende daartoe op de geldmarkten. Ergens is het mis gegaan en
men niet kan beweren dat dit in de sterren geschreven stond, zegt men. Maar dat
was nog niet voldoende, want de bazen van Dexia wilden van Dexia de grootste
wereldspeler worden ten behoeve van lokale besturen. Is dat een zinvolle
ambitie? Er is vooraf weinig over gesproken, maar naderhand heeft niet een zich
over die, excusez le mot, nalatigheid uitgelaten, er zelfs maar een morele
verantwoordelijkheid voor opgenomen.
Want als er iets in de
politiek, ook in de samenleving aan de orde is, dan is het wel de juridisering
van dat soort zaken. Wat opvalt is dat niemand, ook in de media niet vandaag vragen stelt over het mislopen van de
financiële wereld. Banken zijn gered met publieke middelen, maar waarom die
banken plots verzekeraars konden worden of waarom banken plots aan investment
banking gingen doen, legt men niet uit. Goed, in de VSA heeft Reagan de
schotten tussen de depositobank en de investeringsbanken weg geslagen en in
Europa heeft men bank- en verzekeringswezen ook tot een amalgaam versmolten.
Voor de banken is het optreden op verschillende domeinen voor de klanten
misschien ook niet de beste zaak, behalve dan dat we gretig de dividenden van
de groei en de waardevermeerdering hebben genoten.
En toch, geachte lezer zal
over u over al deze kwesties niet veel vernemen. Wat we zullen zien en horen?
Theater, soms fraai, soms niet om aan te zien. Het gaat er toch om dat
bijvoorbeeld over cultuurbeleid de inzichten van sommige commentatoren vandaag
niet onvindbaar zijn. Men begrijpt dat de academies en stedelijke conservatoria
voor de burgers van belang zijn, want ze hechten eraan dat hun kinderen,
vooropgesteld dat ze over enig talent beschikken, er wat van hun vrije tijd aan
kunnen besteden. Zo zal ook niemand over investeringen in sportvoorzieningen
struikelen of de vraag stellen of al die monitoren wel van node zijn. Men zou
overigens ook eens enkele monitoren op de sportveldjes aan ‘t werk kunnen zetten
om hangjongeren mee te slepen wat in sommige gemeenten wel wordt opgenomen. Op
andere speelveldjes in de stad klagen omwonenden over het mogelijke lawaai. Als
je ziet hoe die gasten met hun skateboard aan het station van jetje geven, dan
kan men zich afvragen of dat niet in de buurt op een goede manier georganiseerd
kan worden. Het ware beter dan het verlagen van de leeftijd voor wie voor
gasboetes in aanmerking komt. Nu zal men de GAS-boetes ook aan knapen van 14
jaar kunnen uitschrijven. Dit moeten we niet willen. Een gesprek met oom agent
en de bereidheid van ouders om hun bloedjes op het rechte pad te houden, zou
niet volstaan? En voldoende ruimte voor
die gasten om te spelen? Men neemt vandaag veel ruimte weg, ook in het
dorpscafé voor mensen waar ze eens lomp kunnen zijn zonder brokken te maken. De
tussentijd om eens niet effectief te handelen, maar gewoon te kijken en te
luisteren, te zeveren vooral snoeit men weg. Het blijft maar een zaak van even niets te
doen en dat is een persoonlijke aangelegenheid, waar de staat, de stad weinig
aan te doen heeft of mee te doen heeft… tenzij iedereen beseft dat bijvoorbeeld
de openbare ruimte toch wel belang heeft.
We kunnen nu zelf als Brugman
gaan praten over wat de (lokale) overheid voor taken heeft – over het gemeentelijk
kerntakendebat is in de media ook al weinig te horen – en ons afvragen waar de
overheid een rol kan spelen en waar mensen het beter zelf aanpakken, in
verenigingen, in het amateurtheater en wat al niet meer maar ook individueel.
De overheid kan dit met gerust gemoed subsidiëren, al was het maar als een
blijk van erkentelijkheid en waardering.
We moeten besluiten, denk ik
dat de openbare omroep misschien grappig uit de hoek komt als ze de affiche van
deze of het filmpje van een andere kandidaat kan bijwerken. Men zich afvragen
of het wel opgaat te zeggen “niet tevreden stem terug”, want een stem is nu
eenmaal geen koopwaar. Er hangt wel eens een geurtje van cliëntelisme of zelfs
nepotisme aan lokale verkiezingen, toen in 1976 met een standvastige
burgervader die de leden van zijn organisaties er goed onder hield en vandaag omdat
de politieke lijsten wel eens zonen en dochters tellen van de oude garde. Kan
men in gemoede stellen dat die oude garde het goed heeft gedaan? Anno 2012 is
dat een pertinente vraag, maar helaas zal die impertinent overkomen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten