Reducties en uitweiden over de dingen


Reflectie

Politiek, polis en het leven


Landhiuis van het Brugse Vrije. ALs bestuursinstelling
verschillende eeuwen de kern van een groter gebied en
toch lijkt het vandaag mee in de vergetelheid te
raken, want Ancien Régime. Eenvoud schaadt vaak
het begrip. 
Over een boekje van Hans Achterhuis zullen we het nog uitgebreider hebben, “Zonder vrienden geen filosofie”, hoewel een idee vandaag toch niet terzijde kunnen laten, namelijk de discussie hoe we aankijken tegenover de anderen in onze samenleving, de medemensen, medeburgers.

Men kan de discussie over de vraag of men over “dé Mens” kan spreken, dan wel het individuele en unieke van het individu niet meer aan de orde stellen moet. Tegen de idee dat alle mensen die allen in één mal zouden passen, doorgaans aangesproken als dé Mens, spreekt dat mensen zich zowel verbonden weten terwijl ze evengoed hun individualiteit en onderscheidende eigenheid onderkennen en doen kennen. Vele auteurs, onder wie Michael Foley wisten en weten al langer dat het onderscheidend vermogen van mensen leiden kan tot kuddegedrag en conformisme. Het valt eindelijk eens uit te zoeken of en hoe beide termen zich tot elkaar verhouden. Voor de idee dat we het wel over de mens kunnen hebben pleit dan weer dat het in werken van filosofie het werken met het wezen dat mens heet een noodzaak is om algemene uitspraken te doen. Maar er waren ook filosofen die het niet over de mens wilden hebben, stelt Achterhuis en dat is een benadering die niet zo vaak naar voor komt. Het punt is dan nog eens een keer dat die filosofische wandelingen ertoe hebben geleid, kunnen leiden dat men er in het politieke debat gebruik van zal maken, misschien niet zozeer gereduceerd tot kernwoorden, maar zeer zeker ingedikt tot pakkende uitspraken.

Nu zien we dat sociale wetenschappers graag en bij voorkeur spreken van de mens als een mal voor alle individuen, maar dat men ook als men verschillen onderkent, die vaak niet ziet als individuele kenmerken maar als kenmerken van groepen, communities.  De specifieke kenmerken van bijvoorbeeld de BCBG – Bon chic bon genre, vroeger de term voor jongelui en oudere zeer trendy mensen – blijven van individualiteit en uniciteit verstoken. Maar vaak zien we ook in de psychologie dat het persoonlijke – vooral als het om theorievorming gaat – niet aan de orde komt. Alleen voor de psychotherapie zal dat individuele wel een cruciale rol spelen, evenals voor psychiaters die uitgaan van een biologische benadering. Maar dan nog blijkt er een verschil te zijn tussen artsen die een aandoeningsgerichte medicatie voorstaan en artsen die een gevalsgerichte medicatie verkiezen.

Ondanks de schijn van het tegendeel is de onderliggende vraag hoe verscheiden individuen kunnen zijn voor het politieke debat van cruciaal belang. Een krant houdt er al enkele jaren een rubriekje op na, winnaars en verliezers, waarin feitjes en personen in een lijstje gevat worden, verliezers dan wel winnaars. Men kan dat grappig vinden, maar het is zo een reductie van een gebeurtenis, dat we er na verloop van tijd vooral de waanwijsheid van de journalisten in zijn gaan zien. Het is een flauwe humor op de rug van anderen. Maar het geeft ook hoe de krant een cultuur creëert die de lezer wel ongemakkelijk moet stemmen, want waarom een renner ondanks ambities een seizoen misloopt of een politicus een uitspraak doet die hij of zij naderhand moet bijstellen is belangwekkend genoeg. Doorgaans kreeg de lezer dat verhaal tijdens de week via verschillende media wel te horen, maar of het nu werkelijk iets bijdraagt? Juist, het is grappig en melig.

Het politieke debat voert men op verschillende manieren en de feitelijke debatten zijn niet altijd de beste vorm ervan. Er zijn nog weinig politici die zich de moeite getroosten van tijd in een uitgebreider geschrift hun inzichten, maar ook hun twijfels en verwachtingen te boek stellen. Een boekje, geschreven door de politicus moet uiteraard en onmiddellijke politieke relevantie hebben. Zelfs columns van politici dienen om zichzelf aan te melden als vertegenwoordigers van zoveel mogelijk mensen; weinigen willen er een eigen verhaal in vertellen. Spreken over Noam Chomsky kan natuurlijk wel, maar als men zich gaat vermeien in de taalfilosofie, zal men als lezer zelf al eens moeten gaan nadenken. Mag men stellen dat de erkenning van de onmogelijkheid de werkelijkheid en de hele werkelijkheid in taal te omschrijven een noodzakelijke voorwaarde vormt voor een waarachtig politiek discours? We gebruiken het woord authentiek niet, al vinden we niet dat we het woord moeten laten verdwijnen omdat het vaak onterecht wordt gebruikt. Authentiek gedrag kan men vinden in de visie op opvoeding van Jean-Jacques Rousseau, die ons dan weer laat zien hoe gekunsteld dat dan weer is, maar ook in de visie van Alicja Gescinska als die het over de verovering van de vrijheid gaat en waar authenticiteit juist ligt in het verwerven van mogelijkheden. En toch kan men in het politieke debat niet om die authenticiteit heen, doen zij, politici en commentatoren er graag beroep op, maar dan in een dialectisch discours, want ze willen authentiek en gewoon zijn, terwijl vooral dat laatste een twijfelachtige kwaliteit vormt. Maar het gaat om het streven zich als een van de bende, de groep, de “gewone mensen” te presenteren. Terwijl zoiets als gewone mensen in een samenleving als de onze een bizarre term is. Want de idee van de verdraagzaamheid, maar vooral de gelijkheid – voor de wet – impliceert al dat er voldoende verschillen onder mensen zijn, dat men op bepaalde niveaus wel degelijk met die verschillen en gelijkheid moet gaan werken. Toch zal men mij voor de voeten werpen dat we genetisch wel erg op elkaar gelijken, zelfs na vergelijking met onze meest stamverwante buren op de levensboom, de primaten zijn de verschillen qua DNA niet groot. Alleen, de genetische aanleg is een ruwe bedrading, waar nog van alles mee kan gebeuren. De discussie onder neurowetenschappers over de vraag of we volledig door ons brein bepaald zijn zal nog wel even aanslepen, zonder dat iedereen er zich ten volle van bewust is dat de visie van Swaab dichter bij het donkerste Calvinisme staat dan men graag wil aannemen. Aan de andere kant kan men in een boek als “Nachtzug nach Lissabon” wel onderkennen dat mensen ook voor zichzelf onvoorspelbaar, zelfs onvoorstelbaar zijn.

Hoe het ook zij, voor politici en voor burgers stelt zich een huizenhoog probleem als zij het over het werkgebied hebben van de politicus en waar het politieke over gaat. De kwestie is namelijk dat we vandaag in massasamenlevingen te leven hebben, waar het begrip massa gemakkelijk rijmt op gelijkschakeling. Maar voor de betrokken burgers, met een eigen bewustzijn roept dat vragen op. Bovendien mogen we niet uit het oog verliezen dat ook de markt een voorkeur heeft voor grote massa’s en dus graag de mensen zoveel mogelijk in duidelijk te bereiken groepen bekijkt. Dat individuen zich nog laten vangen aan het exclusieve aanbod van Dom Perignon of Louis Vuiton, zal wel een onoplosbare paradox blijven. Voor het bedrijf, de krant is een aanbod exclusief, maar voor de consument biedt het kans op onderscheiding en mimetisme tegelijk. Het eerste impliceert dat men zich als “firtst owner” onderscheid van de simpele medemensen, het tweede dat men met andere “First owners” een community gaat vormen, minstens imaginair, vaak zelfs ook ideologisch of in de vorm van een gedachte identiteit – die men uiteraard zal afwijzen.

Voor de politiek, voor het politieke debat zijn dit soort distincties niet enkel niet te  behandelen want ze maken een onderscheidend denken mogelijk, maar het is zoveel gemakkelijk in de clichés weg te duiken. Durf te denken! Dit gaat niet vanzelf, noch voor de politicus (m/v) noch voor de burgers want dat betekent dat men wel eens de platgetreden of de communis opinio in eigen kring moet gaan bekijken en eventueel verfijnen of zelfs afwijzen. Het politieke debat vandaag is daarom zo voorspelbaar dat de meeste politici en hun hofhouding inderdaad een grote gelijkenis qua opleiding en vooral qua beleveniswereld kennen. Vele politici lijken zich niet altijd bewust dat ze hun kiezers aanspreken op onderwerpen die hen niet liggen. Zou het echt zo zijn dat 1,2 miljoen leden van Touring telkens weer klachten spuien over wegeniswerken? Of zouden er klagers zijn die menen dat dit hun bestaansreden is. Het herstel en onderhoud van bestaande wegen is lange tijd een zaak van oplappen geweest. Maar evengoed kan men toch maar moeilijk begrijpelijk maken politici die lokaal graag trots zijn op hun stedelijke academie voor schone kunsten bij verkiezingen vinden dat ouders te veel chauffeur zijn voor hun bloedjes. Dat was in 2004 bij de verkiezingen voor het Vlaamse parlement een topic voor Steve Stevaert en Patrick Dewael in een verkiezingsprogramma op radio. Niemand heeft daar echt over gesproken, maar de ouders rijden op woensdag en zaterdag of op vooravonden rond met zoon en dochter naar balet, tekenacademie of muziekles. Waarom heeft niemand die politici van antwoord gediend? De ouders vonden de commentaar onzin, de journalisten die zich mee hadden ondergedompeld in een bad van anti-elitarisme én de geleerden van de universiteiten, enfin, sociale wetenschappers hadden dit bad gevuld. De mensen die zoon- of dochterlief buitenschoolse bezigheden aanbieden, die trokken er zich niet zo heel veel van aan. Maar ten gronde bleek hier – zowel bij de sociaaldemocraten als bij de liberalen – dat zelfs de eigen achterban dit discours, losjes gebaseerd op inzichten van Pierre Bourdieue, zich kerend tegen de middenklasse en het elitisme/snobisme van die (veronderstelde) klasse. Reynebeau had in “Het klauwen van de leeuw” (1995) al een aardige aanzet gegeven door te verwijzen naar de vele piano’s die bij de collaborateurs – al dan niet naderhand gewoon vrijgelaten – door de ruiten zouden zijn gevlogen na de bevrijding. Mensen met enig inkomen en een ravissante dochter kochten zich nu eenmaal een piano. Elsschot beschrijft niet voor niets in Tsjip/De Leeuwentemmer of zijn dochter die zich verloven zou met een Poolse student dat ze bij spannende momenten wel eens wat harder op de toetsen sloeg. En in het huis met zes dochters waar mijn moeder opgroeide stond een piano, speelde een andere viool en was zingen niet verboden.

Het tekent die benadering, ook bij iemand als Patrick Dewael, die ooit beviel van een boek over cultuur, “de nachtwacht in het donker”, dat men de middenklasse echt denkt te kunnen schofferen, terwijl iedereen er eindelijk wel deel van uit wil maken of erbovenuit stijgen. Hoe kan de zoon van een beestenkoopman – veehandelaar dus – beweren in armoede te zijn opgegroeid zoals we van en over Herman Brusselmans mogen vernemen. Hoewel Karl Woytila behoorde tot de Poolse landadel, althans zijn familie, leerde hij wel ontberingen kennen als gevolg van de wereldoorlog en de latere communistische dictatuur. Maar hij kende ook, zo blijkt toch, die typische Poolse bourgeoiscultuur, hield dagboeken bij, schreef poëzie en werkte aan zichzelf, deed dus aan Bildung. Men kan erop afgeven, zoveel men wil, men kan het elitair noemen, het lezen van boeken, het bezoeken van theater en Europa en proberen via een cultuurbeleid iedereen te laten participeren – ook hier dus weer een aperte contradictie – toch is die cultuur niet eenduidig. De ene zal zich specialiseren of een voorkeur ontwikkelen voor de werken van de negentiende eeuw in Brussel, zoals de gebroeders Oyen of Stevens. Anderen zullen dat volkomen onzin vinden en kiezen voor mosselpotten of zelfs volkomen conceptueel werk. De onderscheidingsdrang mag het eigen fanatisme niet doorbreken, al blijken de meeste mensen minder gericht op een richting, maar zoekt men de veelheid en verscheidenheid op.

Dat dit alles in het politieke debat weinig of niet aan bod komt want het gaat precies om zoveel mogelijk te behagen en mensen aan te spreken. Het punt is natuurlijk dat bijvoorbeeld in de 19de eeuw de democratie niet een massademocratie vormde, maar precies omwille van het cijnskiesrecht een zeer duidelijk afgebakende kring van mensen betrof. De betrokkenheid onder de kiesgerechtigden en de gekozenen was dus vanzelf groter, herkenbaar en werd ook onderhouden.

Na de uitbreiding van het stemrecht tot een individueel en universeel stemrecht – binnen de eigen natie – heeft men een zaak over het hoofd gezien, waarover we al vaker ons hoofd gebroken hebben – met name dat de samenleving enerzijds complexer is geworden, vervolgens hoger geschoold en minder gekenmerkt door strakke onderscheidingen tussen elite en “het gewone volk” – maar dit cultiveert men vandaag volop en sommige politici kunnen het niet laten te proberen zich tegelijk te bewegen in een elitaire kring en toch gewoon te schijnen.

Onze democratische instellingen en de samenhang, betrokkenheid hebben onder de bedrijfsblindheid die uit die schizofrenie voortkomt te lijden. Het onderwijsdebat blijkt opnieuw te zijn stilgevallen, maar men blijft laatdunkend doen over bakkers, beenhouwers en zelfs over artsen. Niemand deugt in de ogen van de specialisten en politici, journalisten volgen vaak dit discours. Maar een aperte miskleun als Diederik Stapel, die onderzoeken in het veld van de sociale psychologie werden niet erkend als vals, tot bleek dat de man zijn onderzoeksformulieren zelf invulde. Dat men de vervalsing niet zag, blijkt voor mij althans een belangrijker gegeven, want het gaat erom dat men de onderzoeksresultaten wel graag zag komen, bijvoorbeeld dat vleeseters agressiever zijn.  Men heeft zijn bevindingen graag aanvaard zonder er verder bij na te denken. Dat is ook wat met het discours van politici aan de hand is: Men neemt van sommige politici aan dat ze authentiek zijn. Men heeft de laatste tijd veel gesproken over neoliberalisme, maar het is me niet duidelijk hoe men dan kan vergeten dat een politicus die zich zo met von Hayek én met Popper heeft ingelaten als Guy Verhofstadt mee het neoliberale discours heeft vorm gegeven . Maar die vergetelheid laat toe het vandaag als beschuldiging aan een andere politicus, Bart de Wever toe te schrijven.

Het neoliberalisme, met de idee van de blinde hand, de staat die zich uit alles terug trekt en zo de samenleving opgeeft of overlevert aan de markt, kan men niet ernstig nemen, want dan ontstaat pas de wet van de stadsjungle en zal men ook geen recht meer laten wedervaren. Economisch, sociaal en cultureel levert men dan mensen uit aan de barbarij en negeert men de culturele erfenis, de filosofische erfenis van de Europese traditie. Men kan als Europeaan de verworvenheden van die traditie niet negeren, laat staan afwijzen, vooral omdat de inzichten van de Aufklärung vooral te maken hebben met methodes van nadenken en vooral niet met slogans als “De gelijkheid van man en vrouw”. Uiteraard is dat inzicht belangrijk, maar herhaald als mantra roept degene die de mantra uit de verdenking op zich er intussen niet zo aan te hechten.  Ook over de relatie tussen geloof en staat kan men meer te brengen dan de mantra van de scheiding van kerk en staat. Hoe belangrijk ook, de staat zelf, of liever de natie – wat is het heerlijk te vloeken in de kerk – kan evenmin functioneren als andere groepen en dus heeft die groep nood aan een  geloof in die identiteit van de groep. Net omdat het om een massaal en zelfs massief gegeven gaat, kan men in het particuliere leven wel degelijk relativerend over de werking van de staat nadenken, zonder daarom te moeten menen dat men niets met die staat te maken heeft.

Het cruciale punt dat we moeten onderzoeken en waar ik hiermee wel de aanzet wil geven, is hoe we ons inderdaad als burger met de polis, zeg de lokale samenleving, c.q. Brugge verbonden kan weten, maar tegelijk ook met de grotere verbanden waarin we leven, niet zozeer de provincie, wel Vlaanderen en Europa zonder mondiale facetten van ons bestaan uit het oog te verliezen. Betrokkenheid omwille van het feit dat die anderen om ons heen wel degelijk hun eigen bestaan leiden en dat het best goed is te vatten dat die mensen eigen inzichten verwachtingen koesteren. Verder is het van belang, niet enkel in naam van de solidariteit, dat wie zich de publieke zaak wil aantrekken enig empathisch vermogen te ontwikkelen wat wil zeggen dat niet iedereen dezelfde verwachtingen heeft. Iemand zegde mij ooit dat je niet alle mensen te vriend kan houden, maar dat hoeft ook niet, zelfs niet voor een politicus. Wel kan die politicus  zich maar beter over de vraag buigen hoe we het samenleven in zo een diverse maatschappij kunnen realiseren. In die zin is de eis tot integratie van nieuwe medeburgers een zaak van belang voor de polis en voor de afzonderlijke medeburgers. Van Chinese migranten hebben we zo te zien minder last dan van Maghrebijnse. Het punt is, denk ik, dat we er niet uitkomen als we hen aan ons doen gelijken noch als we hen in hun eigen ghetto en leefwereld opsluiten want we kunnen hen ook niet buiten de polis laten staan. Maar dat geldt ook voor andere nieuwe medeburgers.

Het blijft, denk een zaak van gewicht dat we niet tot een soort culturele en psychologische gelijkschakeling van mensen komen, want dat zou  de samenleving en de toekomst hypothekeren. Belangrijker is dat we ertoe bijdragen dat die onderlinge verschillen de dynamiek versterken en persoonlijk initiatief op verschillende terreinen aandrijven. Uiteraard zal men zich afvragen waarom er plots 5000 mensen naar een stadje begeven om er de boel kort en klein te slaan. De aanstokers en belhamels kunnen maar beter goed aangepakt. Het komt me voor dat de juridische aanpak een eerste stap vormt, maar dat vervolgens andere instanties hun duit in het zakje mogen en moeten doen. We huiveren voor de moralist die deze jongeren zal vertellen dat het fout was wat ze deden of die beter nog dan dat een beroep doet op hun zich vormende geweten. We huiveren omdat we geleerd hebben betweterige uitspraken af te wijzen. Maar we zien wel dat journalisten, politici en zelfs toevallig tot roem gekomen lui, jongens en meisjes, zich ertoe laten verleiden.

Met Hans Achterhuis zijn we het eens dat men van filosofen noch van politici kan verwachten dat hun denkbeelden naadloos aansluiten bij hun diepste overtuigingen of gedebiteerde inzichten. Het kan zijn dat men ernaar streeft een beter mens te worden dan men is. Toch kan de filosoof noch de politicus aanspraak maken op diepgaande wijsheid als die tegelijk zelf meent dat zijn of haar persoonlijke handelen weinig met de boodschap te maken hebben. Het gaat er dus omdat we accepteren dat we mensen zijn, met deugden en ook wel tot ondeugd bereid, maar dat we tegelijk moeten hopen dat politici er zich bewust van zijn dat als hun woorden niet terug te vinden in hun levensstijl misschien toch niet zo overtuigend zullen zijn.

Kortom, we merken het telkens weer dat we moeilijk tot eenduidige en sluitende conclusies kunnen komen. Voor sommigen lijkt het ongehoord dat men iets schrijft waar men vervolgens geen slotsom aan kan breien. De samenleving kan toch niet zo moeilijk te begrijpen, laat staan de mens? Gelukkig, denk ik dan, is het niet zo eenvoudig en begrijpen velen dat mensen nu net mensen zijn, met eigen inzichten en met soms tegenstrijdige verlangens en verwachtingen. Het maakt het er voor de bestuurders van de polis niet eenvoudiger op, maar als ook de commentatoren zich wat meer van die complexiteit bewust zouden wezen, zou het politieke discours er misschien wel boeiender op worden.

Bart Haers

Reacties

Populaire posts