Wandelen in de beschilderde Stoa


Recensie

Binnensmondse en andere gesprekken
Met filosofische vrienden

Hans Achterhuis, Zonder filosofie geen vrienden. Lemniscaat 2011; pp. 116. Prijs: 12,50

Filosofische boeken hoeven niet lijvig te zijn om te beklijven. Met enige vreugde vond ik eindelijk het boekje van Hans Achterhuis met de titel: Zonder vrienden geen filosofie, waarin hij zich en ons rekenschap geeft van de vele vrienden, waarmee hij soms op het scherp van de snee kan discussiëren.

Nu hebben velen de filosofie willen herleiden tot iets als een mooi verhaal en zweverig de indruk wekken te begrijpen waar het over gaat. Jongeren, zo lazen we in Doctor Faustus, maar ook in “Reis naar het Morgenland” zoeken inderdaad wel eens op die manier naar inzicht, in onderlinge gesprekken. Overigens, de realiteit ervan blijkt ook uit Inge Scholl’s boekje over haar zus en broer, “Die Weisse Rose”. Zelf hebben we ook wel eens eindeloze uren zitten doordrammen op allerlei kwesties. Dat verloopt niet altijd gestructureerd, want nu eens gaat het over de vraag of de Bijbel en de evangelies wel historisch zouden zijn, dan weer hoe we in deze of gene omstandigheid moeten handelen. Let wel, we gebruiken hier het historisch presens, want die gesprekken dateren van uit een andere tijd, aan het einde van de jaren zeventig en nog wat later. Maar het zijn, denk ik, oefeningen om te ontsnappen aan wat ons telkens weer wordt voorgehouden en hoe we er zelf over denken. Inge Scholl laat ons zo lezen hoe ze in haar groepje van de Bund Deutscher Mädel de uitlatingen over joden en arische mensen haar wel erg verschrikt hadden – we spreken jaren dertig en het gaat om iemand wiens broer en zusje wel in verzet zijn gegaan. De discussies gaan dan over wat we kunnen weten, wat we horen te doen en wat we mogen hopen.

Het zijn de drie hoofdassen die volgens Luc Ferry – Frans filosoof en een tijd lang minister van cultuur – in het filosofische denken te onderscheiden vallen en waarover ook Hannah Arendt en verder ook Susan Neiman het hebben. Immanuel Kant is ook hier de wegbereide… Hans Achterhuis durft het aan, zo lijkt het, in deze tijden waarin het geordend denken gelijk wordt gesteld aan wetenschappelijk denken, desnoods in wiskundige taal, het brede pad van de filosofie te bewandelen. De filosoof is niet in ruste, al verkreeg hij zijn emeritaat aan de universiteit Twente, waar hij zich met techniekfilosofie heeft ingelaten. Het is een merkwaardige vaststelling dat men inderdaad op academisch niveau over techniek wenst te spreken in filosofische zin. Uit deze aan- en kanttekeningen kan de lezer opmaken dat voor Hans Achterhuis spreken over de betekenis van technologie en techniek geen ijdele bezigheid is. In het licht van de gebeurtenissen te Haren (provincie Groningen) waar jongeren heibel kwamen schoppen, kan zijn opmerking dat men technische veranderingen niet hoeft te vrezen, maar dat een beetje filosoof er wel aandacht voor heeft en erover gaat nadenken. Niet facebook is negatief, wel de wijze waarop sommigen er gebruik van menen te mogen maken. Ook Hitler schreef in dat verrukkelijke instrument dat het alfabet is – hij liet het optekenen, moet ik zeggen – en maakte gebruik van de boekdrukkunst. Ook anderen hanteren beeldtechnologie voor het tonen van moord, vernedering en ontmenselijking. En toch kan men met die technologie heel wat meer aan de orde brengen.

De vraag hoe we als Europeanen andere benaderingen ernstig kunnen nemen en hoe anderen met die Europese, of zeg maar Atlantische traditie – kunnen omgaan laat Achterhuis niet onvermeld. René Descartes vond al dat men bij het denken tegelijk tabula rasa kan maken met wat anderen gezegd en gedacht hebben, terwijl men tegelijk dat wat verworven is, bijvoorbeeld aan methodologie en terminologie best kan behouden. Franz Fanon, een zwarte psychiater en filosoof meende het al en schreef zonder handschoenen aan te trekken, dat men een andere richting moet opgaan, zich niet verliezen in geklaag en aanklachten of in walgelijk mimetisme. Via of dankzij Ivan Illich is die Franz Fanon een van de vrienden van Achterhuis. De kwestie werkt hij verder uit aan de hand van de roman van Coetzee, In Ongenade, waarin Achterhuis een wijsgerige idee bepaald concreet uitgewerkt zag.

De vraag die in de aantekeningen aan de orde centraal staat is hoe men persoonlijk kan schrijven over kwesties die vooral maatschappelijk blijken en inderdaad, vanwege de aard van de filosofie het algemene betreffen. Doorheen het boek blijkt hoe de auteur zich met vrienden, van Aristoteles tot Ivan Illich en ook wel jongere filosofen, zoals Ann Meskens, over die moeilijke kwestie heeft gebogen. Persoonlijk schrijven is voor auteurs als Camus bijna de enige mogelijkheid om zich over het algemene te buigen. Met Arendt verwijlt Achterhuis zo te zien graag in de wandelgangen, maar meer nog in de boeken en geschriften van de filosofen om de teksten opnieuw te bekijken. Bruno Latour, wetenschaps- en techniekfilosoof, hoopte dat men in zijn teksten ook iets van de bodem zou erkennen, zoals in een uitstekende fles “Château Latour”.

Ik blijf onderzoeken waarom in sommige geschriften over filosofie en vooral de afwijzende teksten, men zowaar stelt dat filosofie kan herleid worden tot ideeëngeschiedenis, waarvan men veel kan zeggen behalve dat het meer dan ideetjes zijn. Men kan de draagwijdte van ideeën niet reduceren tot vrijblijvende Spielereien van de geest, waarvan men het bestaan ook nog eens een keertje ontkent. Men kan dit geschrift dus niet vatten als men het begrijpen van de geest oftewel het bewustzijn ontkent, voor neurologen de “Hard question” want dat bewustzijn zit niet in het brein maar komt er op de een of andere manier uit tevoorschijn, uit voort.

Hoe we het verder uitwerken, hangt niet enkel van Hans Achterhuis af, want we zijn als lezer betrokken partij. Het binnensmonds lezen van de tekst, dankzij het alfabet en een ontwikkeling van het monnikenwezen een technische en cerebrale ontwikkeling waar de auteur graag bij stilstaat, maakt het precies mogelijk intenser bezig te zijn met de aangedragen inzichten. In zijn werk heeft de filosoof zich onder andere met de welvaartstaat ingelaten, reeds in 1979; hierbij stelt hij vast dat hij toen dacht dat de staat te weinig betrokken was, terwijl wat sommigen voor ogen hadden staan, wat de rol van de staat betreft, niets minder dan dwaalwegen waren. Hier past het wel na te denken over de gevolgen van de informatica voor de toenemende invloed van de bureaucratie. Toch valt het dan weer op dat de filosoof in zijn wandeling met zijn vrienden, waaronder prominent Ivan Illich en de filosofische geliefde, Hannah Arendt aanwezig zijn, stelt dat bij iemand als Ayn Rand, door Mark Rutte instemmend ingehaald, de vriendschap niet bestaat. Immers, zoals ook Paul Verhaeghe opmerkte, is voor sommigen de verzuchting dat een mens een wolf kan zijn voor de andere mensen, alle mensen helaas oorlog voeren tegen alle anderen, voor haar een realiteit en zelfs een wenselijke realiteit. De rationele mens? Die kan maar een weg volgen en of die succesvol uitpakt lijkt Rutte niet in vraag te stellen.

We kunnen in dit boek het intellectuele parcours van Hans Achterhuis volgen en opmerken dat de man en emeritus hoogleraar wel degelijk de zoon is van de beginnende filosoof, maar dat de worsteling meer dan eens boeiend moet geweest zijn. De idee van Achterhuis dat filosofie niet langs het enge pad verloopt, dat van de taalfilosofie en de kentheorie, want hoe belangrijk die ook zijn, deze Anglosaksische school die ook in Nederland en Vlaanderen van groot belang blijkt, kan niet alle facetten van het filosofische denken betreffen. We lezen hier hoe de discussie tussen Wittgenstein en Popper, beide uit Wenen afkomstig en de een zogenaamd bezig met puzzelen en de andere met problemen, elkaar op het brede filosofische pad weinig ontlopen. Taalfilosofie maakt het mogelijk de werkelijkheid te verkennen die we via de taal kunnen beschrijven dan wel constitueren. De lijn tussen taal- en kenfilosofie enerzijds en de vragen over het goede leven en wat we mogen verwachten is minder ondoordringbaar dan de anglo’s, zoals Achterhuis hen noemt, ons en zichzelf voor wensen te houden. Waarover men niet kan spreken, moet men dan maar zwijgen. Ludwig Wittgenstein zelf heeft nadien betracht vooral die dingen die niet onmiddellijk in taal gevat kon worden toch te bespreken, de “Filosofische Untersuchungen”. Maar ook Karl Popper kan men niet zomaar afdoen als een Anglo. Ook hij komt uit Wenen en deed meer dan puzzels oplossen. Een beetje filosofische ambities kan zich niet beperken tot woordbetekenissen. Overigens, het valt me telkens weer op dat men ook op het vlak van de taaltheorie soms tot zeer eng denkende opvattingen komt. Taal is niet enkel woordvorming, maar ook de syntaxis vormt een belangwekkend deel van de taal en dat zou ook in de taaltheorie meer aandacht mogen krijgen. Maar vooral, ook de continentalen, lezen we laten zich met taaltheorie.

Hannah Arendt, Martha Nussbaum en Susan Neiman krijgen in deze aantekeningen een belangwekkende plaats. Sommigen vinden bijvoorbeeld de analyse van Nussbaum in “The Fragility of the good” waarin de betekenis van de tragedie en de rol van de muze in het begrijpen van de dingen aan de orde komt, niet van groot belang kan zijn. Voor de tragedie, zegt men dan, geldt dat zij nauw en zelfs strikt verbonden is met de Atheense democratie. Hans Achterhuis laat zien dat Nussbaum wel degelijk goede argumenten heeft dat de visie van Plato met zichzelf in tegenspraak is in die zin dat het verhaal, de mythe dus wel degelijk van belang zijn. Voor Arendt koestert de filosoof Achterhuis warme gevoelens, onder andere voor haar werk over het denken – The life of the mind – en zoals Foley kan hij ook moeilijk voorbij aan de “Vita Activa” dat andere werk van haar. Maar van haar werk over Rahel Varnhagen zegt ze dat het haar geholpen heeft de breuk met Heidegger emotioneel te verwerken.

Over Anglo’s en continentale filosofie breekt Achterhuis zich niet zo graag het hoofd, omdat wie zich tot de Angelsaksische filosofiepraktijk bekent zich beperkt tot het domein van de kentheorie, die zeer zeker zeer nauwgezet uit de hoek kan komen, maar dat iemand als Van Inwagen met de eigen uitgangspunten in de knel kan komen, kan hij moeilijk onvermeld laten, want men kan niet beweren dat spreken over het kwaad niets te maken zou hebben met het ervaren van het kwade of met het existentiële zoeken naar het kwade als mogelijkheid. Ook Genesis en de verdrijving uit het aarts paradijs komen aan de orde, voor Inwagen, die finaal ver buiten de perken van het debat moet treden, heeft die benadering weinig zin en net dat is wat Susan Neiman wel onderneemt.  

Filosofie kan men inderdaad niet zonder vrienden bedrijven, maar tegelijk is het van belang te beseffen dat men het beste met goede vrienden van mening kan verschillen, ingenomen standpunten kan onderzoeken en desnoods scherp van mening verschillen. Dat sommigen Sloterdijk als continentale filosoof afwijzen is niets nieuws, want een recensent in de standaard noemde hem om vage redenen een mistig filosoof. Het kan zijn, aldus Achterhuis dat filosofen zich van metaforen bedienen om iets duidelijk te maken, want zelfs zijn opponent Inwagen kan niet zonder metaforen al wil die – het klinkt fundamentalistisch – de dingen op de letter.

Het is wellicht wat het meest blijft nazinderen, het belang van het lezen, waar Achterhuis ons wil toe verleiden, van Albert Camus tot Inwagen, want het is van belang voor de filosoof dat die inderdaad niet enkel oog heeft voor het formele taalgebruik, maar ook voor de betekenis die wat men zegt kan hebben. Wat ook opvalt in deze tekst is dat de kwesties over het goede leven niet enkel gaan over het persoonlijke goede leven, maar zeer zeker ook over het goede leven in de samenleving. Gedurende zijn carrière als beroepsfilosoof, lange tijd ook bezig met techniekfilosofie kon Achterhuis zich niet ontrekken aan de vragen over het samenleven en hoe men dat dank zij de techniek zou behandelen.

Het kan niet anders of we laten ons graag tot wandelingen in de academie verleiden. Maar zoals Plato zelf het schrift als drager van filosofische teksten afwees terwijl hijzelf een indrukwekkend oeuvre bij elkaar schreef, zo merkt de auteur op dat filosofen zich niet graag met vragen over techniek inlaten. Sinds Arendt in haar boek over het actieve leven, waarin ze het heeft over werken, arbeiden en handelen, kan men eindelijk ook niet voorbij aan de vraag wat het vorderen van de technologie betekent en over de gevolgen voor de condition humaine van die vorderingen. Het lijkt me dat men die benadering, die duidelijk niet kerkelijk geïnspireerd is, uitgaat van meer dan de vraag wat technische vooruitgang kan brengen, want wetenschappelijk onderzoek moet men zeker ondersteunen, hoe we gebruik maken van de resultaten is een belangrijke tweede. Opvallend is dat links, vrijzinnig links wel meent dat er geen rem mag staan op wetenschappelijk onderzoek mag staan, maar sommige resultaten, c.q. genetische transformatie van gewassen.

Boudewijn Bouckaert, nu LDD, een libertaire partij, was ooit maoïstisch, maar nu ultraliberaal, zegt men. Voor Hans Achterhuis zijn die vormen van overdrijven niet wenselijk, maar wellicht onvermijdelijk, want neofieten worden wel vaker zeloten en fanatici. Ik denk met alle sympathie voor Boudewijn Bouckaert die omslag wel te kunnen volgen, maar begrijp ik ook dat Hans Achterhuis er een teken van de tijd in zien. Toch had ik er graag een zekere reflectie over het anarchisme bij verwacht. Libertarisme en anarchisme zijn niet hetzelfde, maar toch moet men zich buigen over de vraag waarom de generatie van mei ’68 zich zo kon laten opstuwen naar andere politieke gezindten. Het is wel wat, dat men zich links voelt en toch de staat te kunnen afslanken, verminderen, want het gaat niet om consuminderen, maar om een te beperken rol van de staat. Hoe de staat moet optreden, blijft voorwerp van discussie en dat is maar goed ook.

Daarom is het goed dat we over prangende kwesties kunnen buigen en Achterhuis laat vooral zien dat filosofie als troost kan fungeren, niet op de manier die de Engelse filosoof Alain de Boton ons wil voorstellen, maar zoals de ouden ons voorstellen. Toch meent Achterhuis niet dat we ons kunnen verlaten op Plato, Aristoteles, Seneca of Augustinus, want ook nu blijven (binnensmondse) gesprekken zinvol. Zonder filosofie geen vrienden; zonder vrienden vooral geen filosofie, want men kan het debat niet voeren in een openlijk vijandige sfeer en soms lijkt die in de filosofische sfeer te overheersen.  Wat wel van belang is, denk ik, is het vermogen tegen zichzelf in te denken. Achterhuis overziet in dit boekje hoe hij over belangrijke kwesties in de loop der jaren anders is gaan denken, zoals over de rol van de overheid in het welzijnsbeleid. 

Bart Haers  

Reacties

  1. Dank, Bart, om de aandacht te trekken op dit werkje van Achterhuis, met wie ik sinds een tijdje in contact sta. "Een mens leert zichzelf het best kennen, niet door reflectie, maar in wat anderen van hem zeggen". Dat is waar, hoe verbaasd ik ook was deze uitspraak te vernemen van onze filosofieprofessor in de kandidaturen, Jan Van der Veken... Zonder dialoog, zonder ontmoeting, zonder vrienden geen vruchtbaar denken. Vandaag kreeg ik nog een denkende vriend, Vincent Kemme, thuis op bezoek, en wij hebben de titel van Achterhuis' werkje intens in werkelijkheid omgezet. Het voorbeeld van de vruchtbaarheid van de ontmoetingen en gesprekken van Arnold Burms en Herman De Dijn, die jarenlang geregeld afspraken in café Gambrinus aan de Leuvense Grote Markt, is legendarisch en illustratief. Wat ik zo mooi vind aan de titel, is dat de denker hier oproept om vrienden te blijven zijn met medemensen. Oproept om mekaar te blijven ontmoeten, en open, intense gesprekken te voeren. Soms lijkt het dat die kunst onder allerlei hedendaagse invloeden aan het verwateren is, vergeten raakt. In mijn kringen van vrienden uit Kameroen, Congo, Uganda, Nigeria, Rwanda, merk ik steeds weer dat men die kunst van tijd maken voor ontmoeting, en daarbij dan ook echt spreken, intens, moedig, recht uit het hart, dat die kunst bij die mensen uit de (w)arme landen nog veel meer in voege is. Daar liggen kansen voor iedereen met een hart voor het exotische en met zin voor contactvaardigheid. Mijn persoonlijke ervaring is overigens ook dat filosofische gesprekken en debatten voeren, een goede bewakingsfunctie kan hebben om niet te veel inside the box te blijven denken, of zich te verliezen in nuanceringen, of in vreemde vaktaal. Gesprekken met vrienden zijn ook in die zin een garantie op "verlevendiging", op "revitalisering" van ons denken.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Bertram.Wooster@hotmail.com27 september 2012 om 16:36

    Hublou is al in hetzelfde bedje ziek als Bart Haers: Veel overbodige name-dropping (zelden of nooit een EIGEN opinie, gebaseerd op EIGEN argumenten) en dat Hublou sinds een tijdje met Achterhuis in contact staat, is voor mij totaal irrelevant m.b.t. de topic. Het gezeik van “samen met x en y menen we dat”… en “zoals x en y in hun boekjes c en d hebben “aangetoond”, betwijfelen we dat enz enz enz, en is het nog maar de vraag of enz enz enz . Die mensen hebben misschien veel boekjes gelezen, maar of ze een eigen opinie hebben, dat weten we niet, althans daar durven ze niet voor uitkomen, zonder zich te verschuilen achter diezelfde boekjes.
    Van der Veken kan er nog mee door, maar De Dijn, is een conservatief rooms katholiek zeloot. En ach alweer de in de wolken zwevende Hublou die meent dat men kan leven van de liefde alleen en het KRITIEKLOZE VITALISME van andere mensengemeenschappen overwaarderend.
    Ach ja, ieder zijn meug.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Ieder zijn meug, zo reageert u wel vaker en dat is gelukzalig relativerend. Ik heb wel degelijk dit boekje gelezen en van Thomas Mann heb ik meer dan een keer Dokter Faustus gelezen, zoals er wel een bibliotheek teksten aan mijn ogen zijn voorbij gegaan en daarmee heb ik zo een beetje mijn inzichten gevormd. Ik vraag me af, hoe je ideetjes zou ontwikkelen als je niet een en ander hebt opgepikt. Je kan die dingen in de media vangen, maar je kan ook iets diepgaander met het werk van Bergson of Spinoza ingaan. Eenvoudig is dat niet, maar - en dat is precies wat Achterhuis wil vertellen - met die vroegere denkers in gesprek gaan en er zelf iets van proberen te maken, dat lijkt me het soort gesprekken dat hij voorstaat en waar ik me volkomen in kan vinden.
    Wat de reactie van Stefan Hublou aangaat, dat is dus zijn verhaal en met u vind ik soms dat hij wat gaat zweven. Maar waarom zou ik mij eraan ergeren.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Populaire posts