buiten de comfortzone


Reflectie

Spreken is goud
Het belang van deelname aan het publieke debat

Ik weet het, dat ik dit boek regelmatig
vermeld, maar het kan niet zijn dat
men bewust blijft spelen met clichés,
mythen en niet getoetste inzichten.
Men krijgt een mail om te zeggen dat men niet meer mag deelnemen aan het forum van Knack. Ainsi soit il, disait Jacques le fataliste á son maître. Maar moet het ook zo zijn, denk ik dan, want men nodigt mensen uit om zich uit te spreken, maar men mag niet schelden, wat ik kan onderschrijven, men mag niet grof uit de hoek komen, wat ik ook kan volgen, maar ten slotte mag men er geen verkeerde ideetjes over hebben.

Het valt me tegen van Knack dat ze geen formele kritiek op een columnist aanvaarden, al denk ik dat de discussie erover gaat dat mensen zich niet mogen uitlaten op kritiek op bepaalde politici. Wie Rik Torfs zou steunen, zou die ook geblokkeerd worden? Of Bruno Tuybens? Ik denk het niet, want ze vertellen dingen die  aanvaarbaar zijn. Van belang lijkt te zijn dat we moeten weten of en hoe de dingen gezegd worden, maar dat klopt ook niet helemaal. Integendeel, bepaalde gedachten wil men eenvoudig niet horen.

Even opvallend is het dat men, kranten en bladen mensen rekruteert die veelal een gelijkaardige opleiding gehad hebben, maar bijvoorbeeld niet bij machte blijken of hoeven te zijn om de complexiteit van de beleidskwesties, zowel voor de overheden maar ook voor bedrijven en zelfs voor personen te onderkennen en er iets mee aan te vangen. Wat we al enige tijd merken is dat er in de media meer dan alleen sprake is van polarisering, maar ook en vooral, vrees ik, van een heftig gevoel van dedain. Men leest het vaak genoeg dat die of die te onbelangrijk is om hem of haar te kennen. We houden ons alleen bezig met de  adelaars, niet met de mussen.

Zo is het nu eenmaal, zegt men, want alleen wat belangrijk is, heeft belang. Ik weet het zo zeker niet. Als ik alleen al kijk naar een sector waar ik vertrouwd mee ben, de boeken, dan blijkt algauw dat de criteria die mensen in de media hanteren over wat belangrijk is. Omdat men literatuur vooral ziet als een ontspanning zonder meer, ontstaat er een probleem met boeken die niet gewoon lekker weg lezen. Hans Fallada schreef met de Drinker een mooie novelle over hoe een mens kan ten onder gaan en toch blijven hopen dat alles goed komt. Het boek maakte op mij een diepe indruk omdat het boek in 1944 werd geschreven en pas in 1947 op de markt kwam. Het valt me op dat rond die figuren, al zijn het postume uitgaven, weinig gezegd wordt. Van een andere orde is het boek van Yvan Vanden Berghe over het jaar 1969 en wat dat voor hem betekende. Ik stel vast, maar het is een voorzichtige formulering, dat uitgevers er het belang niet van inzien en ook de recensenten vinden het maar niets, of, als ze het gelezen hebben, misschien omdat het ook met de nodige zelfspot over la gauche caviar  toetert. Het komt me voor dat dit de recensenten niet welgevallig was.

Ach, we zouden vele titels kunnen opsommen die om de een of andere reden niet voor enige reuring zorgden, terwijl ze wel van belang zijn. Het boek van Joris Note over wat omtrent de Franse revolutie kan vertellen vond ik best boeiend en toch werd er met geen woord over gerept. De discussie over de betekenis van de Franse revolutie is immers ook al een zaak van heldendom versus retardair conservatisme zoals dat van Edmund Burke. Alleen, als er vandaag een revolutie woedt, zoals in Lybië of Syrië dan klaagt iedereen over het nodeloze bloedverlies. Ook Goethe dacht na over wat in Frankrijk gaande was en meende dat het bloedvergieten de waardevolle ideeën corrumpeerde. Maar achteraf menen dat die revolutie er niet toe zou gedaan hebben, noch in de geschiedenis van Frankrijk en Europa, noch als model voor Lenin, Mao of Pol Pot en Fidel Castro. Want men hanteerde de revolutie als een kopieboek of stafkaart voor de eigen aanpak van de machtsverwerving. Men zal maar weinig werken vinden waarin het onzinnige van de Terreur uitgewerkt wordt, want men meent dat het noodzakelijk was, het noodlot, net wat u zegt. Men zal ook niet zo heel veel directe inzichten vinden over de vergelijking van de situatie in Frankrijk enerzijds en andere landen. Met andere woorden, alleen al over dit thema zou men met gemak heel wat kunnen vertellen.

Neem nu de gebeurtenissen in de Oostenrijkse Nederlanden voor 1796. Maar evengoed zou men ook andere complexe situaties kunnen bekijken, zoals het Europa van 1929, toen de Republiek van Weimar eindelijk wat zelfvertrouwen kreeg en de Duitsers vrede gingen nemen met die nieuwe politieke realiteit. De crash van Wall Street en de moeilijkheden om de diepe depressie te boven te komen, in de VS en in Europa hebben een nieuw klimaat van wantrouwen tegen de politiek en het functioneren van de overheid aangejaagd. De ervaringen van die mensen, maar ook de afwijzing van het nieuwe regime is iets dat historisch niet zo belangrijk lijkt, omdat het geen gevolgen had, de Duitsers kwamen niet in opstand, zegt men nu. Maar zoals we weten was het bijzonder moeilijk om zich uit te spreken, want de aanhang was massaal genoeg om tegenstanders er wel voor te hoeden. Maar toch waren ze er, voorlopig lijken het enkelingen, zoals Johannes Fest of de Burgemeester en zakenman Scholl uit de omgeving  van Ulm en Augsburg, wiens kinderen echt tegen het regime gekant raakten, naarmate ze er geconfronteerd met de geest van het regime. Men kan duizenden boeken vinden over de ondergang van Hitler, over de laatste dagen, ook van Joachim Fest, maar er zijn, van dezelfde auteur en anderen ook pogingen om het beeld van de tijd in een historische context te plaatsen.

We hebben al een hele hoop keren gesproken over het werk van Jacques A.A. van Doorn die aantoonde dat uit het handelen van de SPD zelf voorwaarden voortkwamen waarop de NSDAP vooruit kon gaan. Men heeft vaak gezegd dat het de middenklasse was die de NSDAP sterk heeft gemaakt. Van Doorn maakt duidelijk dat die benadering te gemakzuchtig was omdat in de dogma’s die men hanteerde over de klassenstrijd en over de internationale broederschap van arbeiders de gevoeligheden van die arbeiders over het hoofd werden gezien. Gelijkheid, zo blijkt, was voor de arbeider die zich goed geschoold wist en die ook nog eens een zeker patriottisme voelde – denk aan de scènes in Der Untertan – want men vond in 1914 massaal dat Duitsland de oorlog moest beginnen. Men weet hoe desastreus dit geweest is.

Van Doorn meent dat men vele facetten van het beleid en het geloof van de SPD en vooral het verliezen van het contact met de arbeiders doorheen de hyperinflatie van de vroege jaren 1920, onder andere aangejaagd door de Ruhr-bezetting zodat tegelijk het nationalisme in Duitsland ook aangewakkerd werd. Een land dat bij vredesbepalingen nogal brutaal behandeld is geworden, zelfs niet mocht deelnemen aan de onderhandelingen en vervolgens geplunderd werd tijdens die bezetting, waaraan België de nodige hand- en spandiensten heeft geleverd.

Men kan nu met recht de ideologie van Adolf Hitler afwijzen, het blijft mij verbazen dat men zelden over de wankele grondslagen van de republiek van Weimar heeft gesproken. Ook was het moeilijk om de verklaring waarom een partij als die de macht kon grijpen in Duitsland, want dan diende men precies de rol van de SPD beter te onderzoeken en dat leek en lijkt nog steeds een taboe. Reden dus waarom men over het laatste boek van Jacques van Doorn niet zo veel aandacht heeft waard geacht.

De conclusie is niet dat men niet zou mogen peilen naar wat een partij voorstelt, wel integendeel. Maar het gaat niet op het politieke gebeuren vandaag te zien in de spiegel van sinistere bladzijden, want dan riskeert men andere sinistere fenomenen te negeren. Laten we ons er niet goedkoop van afmaken, in Europa hebben we ook vandaag partijen die niet enkel de problemen van de migratie aan de orde stellen, maar  de migranten uit Turkije, de Magreb of  Afrika die deugen niet in de ogen van velen, of, vandaag Roma, zodat de oude afkeuring van Zigeuners weer op komt zetten. Men kan zo veralgemenend niet spreken en toch kan men ook problemen van die moeilijke interculturele samenleving niet ontkennen.

Vandaag hebben we in Europa allerlei fenomenen gezien, zoals Frits (Leitkultur) Bolkestein maar ook Pim Fortuyn of Ayaan Hirsi Ali, die alle nog min of meer in het politieke gebeuren een plaats hadden, terwijl Geert Wilders, die nog medewerker was van Frits Bolkestein, een heel abject deconstructieverhaal brengt. Men kan iemand die de afkeer van mensen wil oppikken en er politiek mee wil bedrijven niet vergelijken met een partij die probeert in dat Europa in wording een grotere autonomie te geven aan een regio die in vele gevallen in een moeilijke verhouding leeft met een andere regio. U weet waar het over gaat, maar u begrijpt dat sommigen dat streven naar autonomie – binnen Europa heeft spreken over onafhankelijkheid in de betekenis van soevereiniteit geen zin meer – zinloos vinden, maar de argumenten komen niet altijd over het voetlicht.

Men kan niet iemand een ostracisme aandoen of de banvloek over hem of haar uitspreken en vervolgens menen dat er nog een gesprek mogelijk is. Sommigen vonden de scène op zondag 14 oktober niet kunnen waarbij de voorzitter van N-VA te voet naar het stadhuis liepen door de Nationale straat, want dat leek te verwijzen naar iets dat men niet graag ziet. Ik denk aan de passage van Stefan Zweig, waarin die erop wijst dat in de jaren twintig in Italië en Oostenrijk een partij jongeren wist te mobiliseren om een frisse wind te laten blazen door het land. Dat het via allerlei peripetieën anders liep is bekend, maar het blijft van belang vast te stellen dat we ons niet kunnen veroorloven over die era te spreken alsof er niets veranderd is.

Wat ook aan het schuiven is gegaan lijkt het zelfbewustzijn van burgers te zijn, maar dan eerder in de zin van afbraak en onzekerheid. De kennis wordt steeds op weinig subtiele wijze in vraag gesteld, zonder dat die zogenaamde nieuwe inzichten echt de waarde hebben, die we moeilijk kunnen evalueren. Men vergeet niet de soms rare onderzoeksresultaten,  zoals die    aan de universiteit van Tilburg werden gefabriceerd door een hogelijk gereputeerde sociaal psycholoog.

Men zal nu ook wel stilaan inzien dat de oude vormen hebben afgedaan. Europa worstelt met een voorsprong en met de gevolgen van de vertraging die dat oplevert. Men zegt dan dat het sociale systeem moet afgeschaft worden of net vooral in stand gehouden. De aannames op economisch en staatshuishoudelijk vlak verhinderen blijkbaar dat er een discussie tot stand komt die toelaat de zaak goed te bestuderen. Men zegt dan wel dat er al genoeg gestudeerd is geworden, maar van de indruk dat die rapportage niet altijd gericht is op het ontwikkelen van nieuwe benaderingen en alvast de toetsing van het bestaande kan ik mij niet ontdoen. Het blijft opvallend stil rond de inzichten van Martha  Nussbaum, zelfs Amarthya Sen die veel minder dan John Rawls een vooropgesteld beeld hanteren van hoe de dingen zouden moeten zijn, maar integendeel oog hebben voor processen, maar misschien nog het meest ligt volgens hen de basis bij de waardigheid van de persoon, in welke omstandigheden die zich ook bevindt.

Waardigheid? Het is het meest complexe probleem omdat mensen in hun ontwikkeling ervaringen meenemen die invloed heeft op het zelfbeeld dat ze hanteren en waar ze wel eens mee worstelen. Men kan de wijze waarop nu over welzijn wordt gesproken best star vinden, de moeilijkheid blijkt erin te bestaan dat men voor anderen graag duidelijke routes uitzet, waarbij men voor zichzelf het beste probeert te vinden. Respect voor wat mensen zijn, ondanks alle mogelijke negatieve kantjes kan niet zonder een zekere betrokkenheid. In die optiek is het goed te zien dat men bijvoorbeeld in hoofde van de VDAB een soort resultaatscontract heeft aangeboden aan de overheid, maar dat de betrokken consulenten van de VDAB wel eens mensen die wel een job vinden maar die niet vinden, niet goed weten aan te pakken.

Het belang van arbeid, een job en inkomen uit een job is van belang, maar het bezig zijn het eigen leven vorm te geven in een samenspel met de omgeving is natuurlijk even belangrijk. Hier komt men uit op de vragen wat zelfontplooiing is en hoe men dat vorm kan geven. De media, die zouden bevolkt worden door mensen met een sociale reflex, geven wat mij betreft vaak blijk van een uitgesproken elitaire visie, waarbij succes niet altijd aan andere parameters wordt afgemeten dan wat “de anderen” ervan vinden. Het blijft opvallend dat men een bepaalde visie op werknemerschap heeft ontwikkeld die uitgaat van grote inzet, flexibiliteit en doelgerichtheid. Aan de andere kant merk ik dat Witteveen zich heel wat vragen stelt op het competitieve dat vaak de goede werking zou kunnen tegengaan.

We zouden het ook over Maslov kunnen hebben die meende dat de piramide van voldoeninggevende zaken nogal hiërarchisch is en ook doorwerkt in de wijze waarop men over de bestrijding van armoede bekijkt. Vele initiatieven zijn interessant, maar de gestroomlijnde aanpak wekt de indruk dat de oplossingen altijd dezelfde trajecten moeten doorlopen. Vaak vergeet men daarbij dat men de betrokkene onder ogen brengen kan dat de situatie an sich lastig is, maar dat een oeverloos verzet geen oplossing biedt.

Het gaat niet om berusting maar om acceptatie, want waar berusting tot passieve aanvaarding kan leiden, kan acceptatie vooral een vorm van aanvaarden betekenen die een persoon de kans geeft verder te gaan. Het punt is namelijk, denk ik dan, dat wie de situatie niet kan accepteren loopt voortdurend tegen muren en schendt niet enkel het aangezicht. In deze tijden waarin we geconfronteerd worden met iets dat men neoliberalisme noemt, maar in feite veel meer dan een economische visie, de idee van de vrije markt die het overneemt van de staat, een alles overheersende idee lijkt te zijn die zich aan de ene kant geformuleerd wordt als de maakbaarheid van de persoon, het leven en aan de andere kant ook nog eens gericht is op een egocentrisme dat zeer Stirneriaans al het zijnde ter zijner of harer beschikking acht. Verantwoording hoeft eindelijk niet.

Het is maar dat Prof. Paul Verhaeghe spreekt over de oude slagzin “homo homini lupus” dat ik denk dat die benadering, die niet de zijne is, meer weergeeft waar het om gaat dan de term neoliberalisme. Neoliberalisme schetst dan wel een utopisch mens- en wereldbeeld, waarbij de verhoudingen onder mensen helemaal in het gareel van de onophoudelijke competitie geregeld worden en waardoor men hufterig gedrag maar voor lief moet nemen. Overigens is het niet dat soort acceptatie dan me voor ogen staat. Integendeel, acceptatie gaat over de kwestie hoe men zelf dingen kan realiseren of net niet.

In het huidige drama in Limburg, waarbij men de sluiting van een plant in het vooruitzicht heeft gesteld, hoort men veel over woede, niet enkel vanwege de werknemers, maar ook van politici. De kwestie is  dat het bedrijf Fort in Europa een moeilijke situatie op de automarkt hebben geschapen en nog steeds niet opgelost. Het valt op dat de politiek zich deze keer echt laat kennen als een systeem dat niet veel greep heeft op deze superbedrijven. Aan de andere kant kan de politieke overheid de onmacht niet volkomen laten blijken. Eensgezindheid over wat wel kan en moet, is er voorlopig niet.

Het is om deze redenen dat men het debat, het publieke debat moet voeren en wie er zich geroepen toe voelt, kan er toch maar aan deelnemen. Het spreekt voor zich dat elkeen er de woorden voor hanteert, de stijl voor aanwendt die hem of  haar passend voorkomt. Het valt op dat men enige tijd geleden aankondigde bij Knack dat anonieme personen of althans niet herkenbare namen niet meer geaccepteerd zouden worden maar blijkbaar was dat toch nog mogelijk want er waren vele te zien en dat terwijl ondergetekende de eigen naam een voldoende argument voor oprechtheid vond en vindt.

Het komt er dus op aan, valt te vrezen dat men het niet leuk vond dat Jan Blommaert, een gereputeerd hoogleraar antropologie werd aangevallen, omdat die het nodig vond de keuze van de kiezer in vraag te stellen door de voorzitter van N-VA voor te stellen als een gevaarlijk man, staatsgevaarlijk, zo leek het wel. Maar wat men negeert is dat de politieke betekenis van dat afkatten – waarbij we duidelijk aangeven dat niet enkel Jan Blommaert zich daarmee inlaat – dubbelzinnig en antidemocratisch is. De keuze van de kiezer is niet per se juist, maar de man spelen helpt er niet aan. Ik schrijf dus wel degelijk dat de keuze niet per se juist is, maar in een democratisch bestel is het de enige wat men niet kan in twijfel trekken is de soevereine keuze van de kiezers. Soeverein omdat de kiezer zich kan verantwoorden maar niet hoeft te spreken. Tegelijk kan elkeen zich over het beleid of maatschappelijke evoluties  uitlaten. Die contradictie moet men steeds voor ogen houden.

We hebben dan ook wel begrip voor mensen als Manu Claeys die zich over maatschappelijke kwesties uitlaten, maar tegelijk vinden we dat hun positie, met name tegen een beslist beleid te gemakkelijk verspreiding kent terwijl andere opties geen pleitbezorgers krijgen. Maar juist zo een groots project als de Lange Wapper zou in deze tijd behalve een grote economische betekenis hebben ook laten zien dat we nog bezig zijn met de toekomst.

Nu we merken dat men voortdurend verhalen hoort die men in de jaren zeventig en begin jaren 1980 hebben gehoord, al is de teneur wel anders, het blijft gaan om bedrijfssluitingen, om afdankingen en om beperking van de klassieke industrie, moet men zich afvragen of men de verhouding tussen uitgaven van de sociale zekerheid en de inkomsten uit de lasten op arbeid niet opnieuw moet gaan bekijken. Hugo Schiltz vroeg zich begin jaren 1990 af hoe het kwam dat de uitgaven voor sociale zekerheid niet daalden, ondanks de scherpe daling van het aantal werklozen. De tewerkstelling komt niet van de overheid, al werken er massa’s mensen bij de overheden, maar de meerwaarde komt zeker van het particuliere initiatief en dan komt de vraag ons bezoeken: wat willen we doen? Daarover dient men te spreken en het gevoel groeit dat  dat daarover vandaag niet gesproken kan worden, niet omdat het onuitspreekbaar is, maar omdat het op allerlei terreinen onbespreekbaar lijkt:: te wreed voor dieren, voor mensen, voor minderheden of voor meerderheden. Maar iedereen is wel ergens een minderheid, toch?

Dat besef blijkt vandaag niet meer aan de orde en dus moeten we spreken, zoals ik al vaker aangaf. En ook zou het nuttig zijn mocht men zich buiten de comfortzone van de polariserende slogans durven te begeven.

Bart Haers

Reacties

Populaire posts