Het begrip Politiek
Recensie
De
Oorlog vader van alles
De staat als middel tot
beheersing
CARL SCHMITT, Het
begrip politiek. Vertaald door
George Kwaad en Bert Kerkhof, Boom/Parrèsia, Amsterdam, 160 blz., 17,95 euro.
Oorspronkelijke titel: Der Begriff
des Politischen.
We wensen elkaar vrede dezer dagen en bedrijven de politiek op het oog
met groot gevoel voor conflict. We zoeken de consensus en toch schelden
politici elkaar de huid vol. We menen met volle ernst dat de minderheid
beschermd moet worden, maar laten niet na de meerderheid opzij te schuiven. Ik
heb het hier bijvoorbeeld over besluitvorming door middel van het gemeentelijk
referendum.
De vraag is, zoals ook Chantal Mouffe beschreef dat er in onze actuele
wijze van politiek bedrijven, een aperte paradox zit, waarbij men de politiek,
onafhankelijk van de ideologische stroming veel macht toekent en tegelijk wil
men het voorstellen alsof de politieke strijd overbodig is, net om het
inherente conflict om de macht te verdoezelen. Wie de macht heeft gedraagt zich
zelfverzekerd, wie de politieke macht
wil verwerven trekt al even evident ten strijde. In deze zin blijft Chantal
Mouffe in de traditie van Carl Schmitt. Toch meent zij dat net in de aperte
tegenstelling tussen de voorstelling als zou politiek verlopen volgens de paden
van het rationele debat en de werkelijkheid van een strijd op leven en dood, waarbij
het winnen alle andere facetten overschaduwt, maar beter onder ogen gezien kan
worden.
In het vervolg proberen we de visie van Carl Schmitt te onderzoeken… omdat
hij tot het einde de Republiek van Weimar heeft gesteund en vervolgens drie
jaar de bacil van het nationaal-socialisme heeft gedronken. Fallada moet hier
weet van gehad hebben, al verscheen De
drinker ook in 1947 en was Fallada dan al overleden. Maar de positie van
Carl Schmitt en van Martin Heidegger blijft voor veel mensen onoverkomelijk. De
term reductio ad Hitlerum verschijnt
ook in de inleidende aantekeningen van Theo W.A. De Wit en de betekenis ervan
is dat het hele oeuvre van Carl Schmitt in het licht van diens korte periode
van lidmaatschap bij de NDSAP wordt gezien. Schmitt was, net als Heidegger
verleid te geloven dat hij iets zou kunnen betekenen in het nieuwe Duitsland en
heeft daarnaar handelend artikelen geschreven die naar zijn oordeel pasten in
de nieuwe tijdgeest. Echter, de SS vond de man, net als Martin Heidegger, een
lastpak en in 1936 werd hij geroyeerd. Nu waren er al wel critici in 1932, toen
het essay Het begrip politiek verscheen,
maar Schmitt zelf was de Republiek genegen. In de inleiding tot het essay staan
te weinig aanwijzingen over de omslag die de rechtsfilosoof maakte te kunnen
begrijpen, maar misschien is het precies dat wat ons bezig moet houden. Voor
ons is het evident fout, maar voor de tijdgenoot, die in de loop van 12 jaar
een hyperinflatie had meegemaakt, had moeten beleven dat er staatsgrepen werden
gepleegd en dat de politiek te zwak was gebleken om de buitenlandse veiligheid
te verzekeren – al waren leger en diplomatie goede maatjes met Rusland geworden
– en kon de politie de veiligheid in de steden niet verzekeren, kan de
verleiding van iets nieuws wellicht sterk geweest zijn, onweerstaanbaar voor
sommige filosofen en wetenschappers.
Nir Baram beschrijft ook een man
van goede wil, die om een of andere reden plots wordt meegezogen in de kolkende
menigte van enthousiaste aanhangers, zonder er zelf een te zijn, uiteindelijk
wordt uitgespuwd wegens niet betrouwbaar, wegens het voeren van een eigen
agenda. Het gaat er in een democratie nu net om dat mensen een eigen agenda
mogen voeren, dat zelfbeschikking dit precies impliceert. De moeilijkheid is
dat zelfbeschikking van het individu voor het bestuur impliceert dat er veel
aan dat bestuur ontsnapt en dat schept een besef van onmacht, die de politiek
niet graag ziet. Het laat toe te zien dat in de autoritaire staat de
gehoorzaamheid aan de staat geldt als garantie voor bescherming. Ook geldt in
de autoritaire staat dat er een sein staat tegenover een sollen, een verschil tussen het werkelijk politieke leven en de formeel-juridische
constructies van de staat. Dat lijkt op het verwijt van Léon Degrelle, of zou
het toch een vaststelling geweest zijn dat er een kloof was tussen het
wettelijke land en het werkelijke land (Pays légal vs pays réel). Alleen als
men de zaak op een lijn kan houden, als de staatsleer tegelijk ook de
staatszaak vormt en de politiek dus ophoudt te bestaan.
Ernst Vollrath onderzoekt de problemen die Carl Schmitt stelt met zijn
onderzoek, net omdat het niet geheel evident is hoe de staatsrechtgeleerde
bepaalde aspecten van de staatsleer enerzijds en het wezen van het politieke
met elkaar weet te verzoenen. Als er al sprake is van verzoening, want het
politieke lijkt, zo lezen we een optimaal werkende staat uit te sluiten. In het
denken van Schmitt zit een naar mijn inzicht interessante tautologische
benadering die dezer dagen best opnieuw bekeken kan worden:
“want
een politieke eenheid, zo lezen we, is de hoogste politieke entiteit, niet
omdat zij op almachtige wijze dicteert of alle andere eenheden nivelleert, maar
omdat zij vastbesloten en vanuit zichzelf alle andere strijdende groepen kan
verhinderen zich te dissociëren tot aan de extreme vijandschap (dat wil zeggen
tot aan de burgeroorlog)”. (De
Wit pg 13).
Men kan wijzen op het tautologische aspect van deze benadering, maar het
is net omdat de staat geen objectieve aangelegenheid is, dat de politiek meteen
ook, herleid wordt tot het bepalen van die hoogstens eenheid. Mag ik vermoeden
dat Carl Schmitt hiermee de idee van een echte
staat presenteert die berust op het vermogen de onderliggende entiteiten
aan zich ondergeschikt te houden. Die entiteiten zijn dan groepen, klassen en
individuen.
Een ander aspect dat dan op de voorgrond treedt betreft de kwestie van
vriend en vijand en de wijze waarop groepen zich als vriend dan wel vijand
erkennen, de criteria voor vriendschap of vijandschap, die van religieuze aard
kunnen zijn, economische… etnische. De dood van de staat? Nu we in de VSA
groepen zien als de Tea Party, kunnen we ons wel iets voorstellen bij de idee
van een staat die niet meer bij machte is onderliggende entiteiten te
nivelleren. Maar tegelijk huiveren we voor die gedachte, dat de staat alles en
iedereen moet gelijk schakelen. We stellen vast dat Carl Schmitt net vreest dat
het pluralisme en de neutraliseringen van
het liberalisme de staat ertoe noopt
in haar werking tekort te schieten. Gehoorzaamheid is niet meer aan de orde?
Bescherming lijkt niet meer mogelijk?
Wat moeten we dan begrijpen onder activistisch nihilisme? Uiteraard heeft
het te maken met de revolutie van het nihilisme, waarvoor Hitler model staat.
De vraag is echter of we daarmee vandaag kunnen volstaan. Het gaat er – eens te
meer – om dat bij deze de reductio ad hitlerum ook de horizon en het
perspectief tekent. Het is duidelijk dat Hitler en de NSDAP voor ogen hadden
staan niet enkel de politiek overbodig te maken, maar meer nog de staat zelf
als entiteit terzijde te schuiven. Ook in de SU was de staat ondergeschikt aan
de partij en het politbureau en niet omgekeerd. Ook het communisme, zeg:
leninisme-Stalinisme was in wezen een activistisch nihilisme, al zal men dat
vandaag niet zo graag horen. Het punt is dat voor Carl Schmitt – maar ook voor
Spinoza – de taak van de politiek ondergeschikt is aan de staat en staatsmacht
dient omzichtig en doelgericht te werk te gaan. In een essay over de romantiek
als politiek project, ziet Schmitt dat de romantische politiek een proces van Auflösung, van vervagen van grenzen
vergt, zodat Schmitt zich daartegen verzet omwille van het verlies van een
centrum, een telos – een doel - ook.
Toegegeven, dit is een beknopte weergave van het betoog van Theo de Wit,
maar het is wel noodzakelijk de vraag te onderzoeken of men inderdaad met die
begrenzing en die centrumloze wereld, die occasionalistische benadering van de
wereld – zo eigen aan de Romantische Politik en aan de politiek van de 20ste
eeuw enkel maar negatieve gevolgen zou ervaren. Het komt mij immers voor dat we
inderdaad op het oog die weg zijn gegaan, dat de idee van macht in de politiek
verdwenen zou zijn, dat men de idee van vijanden of een zaak waarvoor men
bereid is te sterven, dat alles is in de negentiende eeuw en twintigste eeuw
geleidelijk weg gedeemsterd, al moet gezegd worden dat het negeren van zoiets
als soevereiniteit voor de staat, de natie wel degelijk betekenis heeft. Het
probleem van de vijandschap, de vriend in de staatsleer van Carl Schmitt mag
ons niet ontgaan, nu we de indruk hebben dat we niet meer weten hoe het staat
met onze medeburgers, hoe we de veiligheid kunnen waarborgen zonder de
persoonlijke vrijheid in te perken.
Theo de Wit legt uit dat we de centrumloze staat wel van belang mogen
achten, maar dat we niet voorbij de vragen kunnen die Carl Schmitt ons heeft
voorgelegd. Ik denk dat dit een belangwekkende aanzet is om naar onze
samenlevingen te kijken. Chantal Mouffe heeft over dat aspect van vijandschap
heel wat te zeggen, omdat ze vindt dat politici opnieuw vaak met getrokken
messen tegenover elkaar staan. Ook is het mogelijk politici af te maken met de
loutere verdenking van onoirbare praktijken. De vijandschap is niet verdwenen
uit de politiek, maar de tijd van de nacht van de lange messen in sommige
partijen is wel achter de rug. Tegelijk zou men het taalgebruik van
oudgedienden in de politiek kunnen onderzoeken, want het is mijn vermoeden dat
dit taalgebruik wel eens paternalistisch zou kunnen blijken. Hoe zal men dat
testen? Tekstanalyse, waarbij het hanteren van constructies, woorden die de
onweerlegbaarheid van het standpunt ondersteunen en bovendien, als het om
replieken gaat, het bejegenen van de tegenpartij.
Men zal zich herinneren dat in de jaren 1990 en 2000 politici voortdurend
de mond vol hadden van uitdrukkingen over hokjesdenken om het af te wijzen,
over wij en zij, met de gedachte dat het niet kan dit onderscheid te maken. Nu
vinden we niet dat we zomaar vijandsbeelden moeten creëren, maar dat we de discussie over de samenleving, over
culturele en ancestrale verschillen niet uit de weg kunnen gaan. De notie
ancestrale verschillen mag vreemd lijken, het verwijst zonder meer naar de mensen
die nu in Vlaanderen, Europa leven, maar niet altijd vanouds hier leefden. Het
onderscheid negeren, zegt de ene, zal de achterstand tegengaan, maar de vrees
dat mensen die verschillen niet zo gemakkelijk negeren, zorgt ervoor dat we er
toch over moeten nadenken. Carl Schmitt kende onze tijd niet, maar de inleiding
van Leo de Wit laat verstaan dat hij deze kenmerken van onze samenleving(en) voor
Schmitt zeker problematisch zou vinden. Maar we zouden blind zijn als we niet
zouden zien dat de samenleving van vandaag precies daarom aan een zekere
verkramptheid onderhevig is. De vraag wie er toe behoort, zorgt bij velen voor
angst en afwijzing, zorgt voor discriminatie, hoezeer men die net wil
vermijden. De discussie over de religies is hier tekenend voor en laat zien dat
Schmitt’s notie van de entiteit die andere entiteiten nivelleren zou, voor ons niet het eindpunt kan zijn, wel de
aanzet zijn om na te denken hoe we hiermee iets kunnen aanvangen.
We weten het, Schmitt heeft van 1933 tot 1936 de gelederen van de nazi’s
met overtuiging vervoegd en heeft voor hen nagedacht over de staatsleer.
Alleen, voor Hitler c.s. was de staat geen entiteit meer, de soevereiniteit lag
bij het volk dat hem mandateerde om de zaken ter harte te nemen. Zoals?
Inderdaad, zoals in de Sovjet-Unie het geval was. Victor Klemperer heeft
geschreven over de veranderingen in de Duitse taal ten tijde van de NSDAP en
vastgesteld dat er verschuivingen waren in de woordbetekenissen. Maar ook de
geest, de gedachten leken fundamenteel veranderd. Is het zo, zoals men wel eens
meent dat de ene moraal voor de andere werd gewisseld?
Het ging erom dat beslist werd dat mensen die
geen Duitser waren plots ook geen mensen meer waren. Dehumanisering werd niet
afgedwongen, wel opgedrongen en uiteindelijk was het niet nodig dat iedereen
zich met de zaak bezig hield, als men maar niet op de idee kwam die mensen te
gaan helpen. Negeren we de betekenis van verzet tegen het regime, zoals van
Johannes Fest of General Kurt von Hamerstein-Equord,
Ernst Jünger, later, tijdens de oorlog ook van de Witte Roos, dan negeren we
iets decisiefs in het verhaal. De kracht van het nazisme in Duitsland tot 1938,
was, anders dan onder de Republiek van
Weimar het geval was, de besluitkracht had om dingen te doen en hoezeer het ook
soms niet half zo uitpakte als bedoeld, kon men de economische crisis eindelijk
overwinnen, met een Keynesiaans beleid en door de schuldregeling van Dawes –
dat Duitsland in 1924 tot 1929 enige stabiliteit en welvaart gaf - nog verder op te rekken. Ook het gevoel van
miskenning na 1920 pakte het regime adequaat aan. Intussen werden bedrijven
geariseerd – dat wil zeggen onteigend werden en aan Duitsers bezorgd - en
verloren de Joden hun rechten. Men kan het bewind dus niet bewonderen, zoals
André Leysen deed in een Achter de spiegel, over zijn eigen betrokkenheid.
Zal men hierin een verdediging van het
nazi-regime vinden, dan vergist men zich, alleen zal eenieder goed de ondergang
van de Republiek van Weimar moeten bekijken om te begrijpen dat arbeiders en
aanhangers van de SPD van kant wisselden. Geschiedenis is dan ook niet altijd
leuk maar wel kan het inzicht brengen in verhoudingen. Nog eens, het gaat niet
op alles in een leven, een beweging terug te voeren naar Hitler en de ravage
die de man heeft aangericht. Ravage ook bij zijn achterban, die tot in de jaren
1970, 1980 geconfronteerd werden met de gevolgen van hun keuzes. De menselijke
ravage van zijn slachtoffers kennen we, maar we vergeten dat velen die hem
achterna wilden lopen, zoals ook Carl Schmitt of – een fictief personage als –
Thomas Heiselberg geen greep kregen op hun eigen optreden. Schmitt werd, zoals
Martin Heidegger uitgerangeerd en dus moet men er rekening mee houden dat de leiders
van de partij of van de SS en andere instanties heel goed wisten of dachten te
weten hoe ze de staat konden inrichten zonder de hulp in te roepen van een
intellectueel die lang de republiek van Weimar had gesteund.
Tegelijk gebeurde wat hij, Carl Schmitt voorop
had gesteld, de politiek is wat de soevereiniteit met zich brengt, noopt er toe
te bepalen wat vriend en vijand is. De idee een deeltje van de bevolking als
bedreiging aan te duiden, de Joden, Sociaaldemocratische straatvechters en
zigeuners is dus in feite een aanwijzing dat de staat, de politiek niet zonder
een vijandbeeld kan. Terecht wijzen we deze benadering van mensen af, maar
tegelijk is duidelijk dat we ook vandaag met graagte vijanden aanwijzen en hen
te vuur en te zwaard bestrijden… in woorden. Bij het Vlaams Blok, nu Vlaams
belang was het anders, daar was de ideologie zelf voorwerp van afwijzing. Vandaag
valt men mensen aan, de leider het
meest omdat hij aan de poten van de zetels zaagt waarop de traditionele
partijen zich lang beschut hebben gevoeld, net door het bestaan van de
schutkring.
De politiek bedrijven gaat om macht en men
heeft sinds de jaren zeventig veel gedaan om te doen alsof dat niet (meer) zo
was. De macht verwerven, maar vergeten dat men er iets mee kan en moet doen,
het is het kenmerkende van zowel de Paarse regeringen in Nederland en België en
het presidentschap van Chirac. Ook het verhaal dat de ideologieën en grote
verhalen voorbij waren, was en blijft een pijnlijke vergissing, omdat de macht
dan willekeurig wordt. De gedachte aan een Vlaamse staat kan voor sommigen, ook
in Vlaanderen, schrikbarend blijken, het was wel ten tijde van Paars een
uitgelezen alternatief voor het ideologische leegte waarin men terecht gekomen
was. Het conflict dat zich in de Vlaamse politiek heeft genesteld betreft dus
niet enkel de vraag of Vlaanderen in een Europese context autonoom kan worden,
maar wel wie in Vlaanderen het voor zeggen zal hebben. In die strijd doen de
traditionele partijen er opnieuw alles aan om hun ideologische veren te laten
vallen – terwijl ze zich juist ideologisch willen versterken.
Het komt velen allicht eigenaardig voor, tot slot
dat bijvoorbeeld mensenrechten opeisen of opleggen aan anderen,
mensenrechtenpolitiek is en dus een zeker moment van besluitvaardigheid vergt.
Precies op het moment dat in Helsinki initiatieven genomen werden om de
handhaving van mensenrechten in de SU en satellietstaten te versterken, werd
ons verteld dat het goed is, die mensenrechten, want het zou de machtpolitiek
uitsluiten. De afgelopen veertig jaar hebben mij alvast duidelijk gemaakt dat
macht en dat omgang met macht een belangwekkende aangelegenheid is. Ik denk
hierbij ook aan burgeractivisten die erin slagen een groots project in
Antwerpen, de nieuwe oeververbindingen gekend als Lange Wapper, tegen te
houden. Met argumenten die goed klinken, goed gekozen slogans, zoals Ademloos
komen groepen ertoe het project waar iedereen voor is, was, hun inzichten te
veranderen, ook aan de zijde van de voormalige burgemeester en een toenmalige
minister van milieu. Men begrijpt, denk ik, dat burgers het recht hebben om hun
mening kenbaar te maken. Maar de zaak is dat ze dan in het machtsgebeuren
betrokken zijn en dus niet anders behandeld hoeven te worden dan politici.
De macht is cruciaal en men kan denken ethisch te
handelen, maar ook dan kan het politieke, het vriend versus vijand denken wel
degelijk een rol spelen. Men verwijt wel eens aan vrouwen in de politiek of in
topposities dat ze zich mannelijk gaan gedragen of mannelijke trekken
overnemen. De vraag, zo lijkt ook Carl Schmitt te suggereren zou eerder moeten
zijn of ze het machtsspel behoorlijk weten te beheersen. Politici, zo vertelt men
ons, handelen ethisch, want elk handelen is ethisch gekleurd, alleen moet men
de criteria goed bekijken, die een politicus voor zichzelf vast houdt. Daniël
Strauss Kahn gedroeg zich in zijn functie van Management Director van het IMF
zo te zien behoorlijk, maar had een duistere kant. Pas toen het misliep in een
hotelkamer, kwam die duistere kant volop in de belangstelling. He eigenaardige
was en is dat het betrekken van het functioneren van een persoon in de private
levenssfeer bij de evaluatie van het publieke functioneren vaak als
populistisch wordt afgedaan en dat dit ook hier eerst werd afgedaan als opgezet
spel. De naweeën hebben voor politici en publiek verplicht de kijk op het
private leven van DSK echt wel ernstig te nemen. Intellectuelen als Bernard Herni Levy namen
het op voor de man, maar vergaten dat het recht van het slachtoffer op het
verdedigen van haar status daarmee in het gedrang kwam. In feite was in het
hele dossier de politiek niet ver weg.
Daarom is het wel degelijk van belang, zoals
Hannah Arendt steeds weer herhaalde het publieke en het private van elkaar te
onderscheiden, niet op de manier die in het geval van DSK aan de orde was… wel
omdat het politieke te maken heeft met wat zich afspeelt op het publieke forum,
eventueel meervoud. De besluiten die men dan neemt gelden het publieke. Maar,
inzake onderwijs of volksgezondheid, zelfs inzake straf-, familie en
administratief recht komt het persoonlijke om de hoek kijken. De politieke
besluitvorming zal zich dus geheel onthouden van ingrepen in het persoonlijke
leven, als we Arendt op het eerste zicht volgen. Maar ik denk dat goede
wetgeving over onderwijs, gezondheidszorg en het recht nu net te maken heeft
met de algemene lijnen, die voor iedereen kunnen gelden zonder voor te schrijven
wat een persoon zelf precies kan willen. De oorlog tegen tabak is zo een
voorbeeld, waarover gediscussieerd moet maar niet kan worden. De roker zelf
heeft duidelijk geen stem meer in het kapittel, terwijl de overheden de
vruchten van hun restrictief beleid plukken.
Het besluit ligt met dat alles niet voor de
hand, wat ook niet erg gevonden hoeft te worden, want we weten nu eenmaal dat
een verkenning van een vraagstuk in deze tijden vaak achterwege blijft. Wel is
het zo dat ik, sinds dit boekje las, inclusief de inleiding en het nawoord van
Theo de Wit het denken over hoe we cruciale aspecten van het bestuur en vooral
de politiek uit het oog verloren, we in wezen ook vaak onevenwichtig reageren
op zaken van publiek belang.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten