Ideologisch kort door de bocht
Reflectie
De
revolutie en de antiverlichting
Filosofie was noch is eenduidig
Dit stuk ontstond na het herbeluisteren van een uitzending van het programma TRIO op Klara, van zaterdag 3 november. Of in feite is dit reflectie op wat zo algemeen in de lucht blijft rondzoemen, de gedachte dat een filosoof zich niet met de indicidentele feiten hoeft in te laten.
Luisterend naar de vele stemmen die zich met
het publieke belang inlaten, viel het weer eens op hoe de oplossingen al werden
aangedragen nog voor de problemen al goed en wel geformuleerd waren of zelfs
maar zijn. Zo wil de ene de te sluiten staalbedrijven in het Luikse
nationaliseren. Anderen willen dan weer de voortrekkers zijn terwijl anderen
menen dat men over politieke kwesties kan twisten zonder dit mensen zou raken.
Het moet gezegd, onze samenleving is
wonderlijk, maar ook bizar, onvoorstelbaar welvarend en niet billijk. Wat mensen
ook verwachten of hopen, vergt ook nog altijd veel energie om het te
realiseren. De politiek kan mensen ondersteunen, maar het blijft een feit dat
het werk bij de burgers zelf ligt. Links meent nogal eens dat die ondersteuning
fors mag doorduwen of voortvarend mag gericht zijn op het bereiken van een meer
billijke samenleving. Maar aangezien de vragen over de verhouding tussen
politiek, het collectieve en het individuele net iets te zeldzaam blijken in
het grote, altijd durende debat, is het net wel nodig om die trias beter te
bekijken. Cruciaal daarvoor is dat men
een zeker belang toekent aan de feiten van elke dag, banaal en zo vaak
voorkomend als het maar kan wezen. Want individuele levens onderscheiden zich
wel, maar de manier waarop lijkt voor sommigen van ondergeschikt belang. Oud
worden? Ach, dat is een economisch probleem, terwijl het in wezen in de eerste
plaats een individueel probleem is, in de particuliere levenssfeer en gedeeld
met de naasten.
Nu kunnen we kijken naar courante zaken als
openbare aanbestedingen voor een trein, of naar de houding van burgers tegen
voorzieningen voor derden, kinderopvang of zelfs bejaardenhomes – wat zou nu de
passende term zijn: woonzorgcentra? – die men niet in de buurt wil. Mits goed
overleg blijkt het wel mogelijk lastige omwonenden toch met goede argumenten te
overtuigen. Het is een niveau van overleg dat het in de media niet altijd goed
doet, terwijl het toch duidelijk moet zijn dat politici er belang bij hebben
oog te hebben voor het goede verloop van dergelijke processen. De wetgeving
over gunningen voor openbare voorzieningen, voor psychiatrische patiënten of
jongeren met een drugsprobleem vergt openbaar onderzoek en waar mensen vroeger
zelden in het verweer gingen, blijken zij nu wel heel snel bereid verzet aan te
tekenen. Ook als die voorzieningen voor hun gemeenschap een goede zaak kan
zijn, spelen vooroordelen hun rol en uiteraard lokale verhoudingen.
Het niveau waarop we naar de samenleving
kijken, niet het niveau van abstractie, maar het niveau van functioneren,
waarbij handelingen directe gevolgen hebben, voor naasten, voor buren, dan wel
gewoon de eindeloze herhalingen van hetzelfde in een groter geheel, bepaalt
meteen mee hoe we zicht krijgen op wat publiek is en wat informeel dan wel in
de particuliere sfeer aan de hand is. Dat betekent dat we goed kunnen nagaan
waarom men vandaag zo negatief spreekt over individualisme, waarbij men dat
begrip niet ziet als de uitdrukking van de zelfontplooiing. Individualisme hanteren
als passe-partout voor het maximaliseren van het persoonlijke voordeel en het minimaliseren van
de kost, c.q. nadelen van het publieke voor de eigen persoon zou men misschien
beter kunnen opvatten als egoïsme, of in extreme gevallen van solipsisme.
Overigens kunnen we hier wel de aandacht op een kleine eigenaardigheid
vestigen, met name dat wie dat egoïsme al eens afdoet als negatief, ook niet
altijd graag bereid is tot teambuilding en andere vormen van coöperatie. Het is
van belang net daarom het verschil tussen egoïsme en individualisme goed voor
ogen te houden. Individualisme betekent het toekennen van een grote waarde aan
de individuele persoon, niet enkel de eigen individualiteit maar ook aan die
van anderen. En neen, we kunnen ertussen gooien dat de ander niet per se de
vijand, de hel is.
Een ander element dat ons bezig moet houden is
de vraag over hoe lijdzaam we kunnen leven of horen te leven. De opstandige
mens, aldus Albert Camus, blijkt best bereid in opstand te komen en te weigeren
wat hem aangedaan wordt, maar tegelijk geeft hij niet op zijn plaats te
verwerven. Hij weigert, maar geeft niet op. Het is van belang in de discussie
over wat sommigen progressief noemen en als zodanig aanprijzen, terwijl ze
afwijzen wat ze conservatief noemen, aan te geven dat deze lieden vergeten dat
hun aanprijzen en afwijzen niet voorkomt uit een opstandigheid die ze zelf ervaren,
maar een die ze willen delen. Beter nog, l’homme Révolté is niet a priori een
revolutionair.
Het gaat bij Camus om de omstandigheden die ons
tot opstandigheid brengen, maar ook om de bereidheid om door te gaan, zoals
Sysiphus. Men kan nu denken dat dit weinig met ons vraagstuk te maken heeft,
maar Camus zelf, hoewel geen filosoof van beroep, heeft zich in essays, romans
en toneelwerk wel over de vragen gebogen van opstand en opstandigheid. Het zou
kunnen dat we in de discussie over de Verlichting en Antiverlichting andere
sporen moeten volgen, dan Ico Maly bij Trio vertelde en waarbij het ging over
zijn doctorale studie over de positie van de N-VA, op basis naar hij zegde van
teksten. Burke, zo kregen we te horen was niet alleen antirevolutie, hij
koesterde in wezen een net zo utopische droom als de Franse Revolutionairen.
Het valt te bezien of dit klopt, want waarom zou men zich niet mogen kanten
tegen de revolutie en nog meer tegen de bloederige excessen ervan. Ico Maly
vergeet verschillende elementen in overweging te nemen, bijvoorbeeld dat
Schotten en Welshman maar ook Ieren die de vorming hadden zich in het koloniale
avontuur konden inschrijven en zo ontsnappen aan de beperkingen van het leven
in hun excentrische gebieden. Een tweede element is dat Engeland, bij
uitbreiding het koninkrijk onder William, King Billy, de koning-Stadhouder een
vreedzame revolutie afwerkte, waarbij de middenklasse een grotere rol kreeg in
het koninkrijk en daarmee ging gepaard een toenemende scholing en
studiemogelijkheden. Maar goed, ik vermoed dat de filosoof Ico Maly het niet
wil begrijpen dat een filosoof ook zijn eigen tijd niet altijd even objectief
benadert. Het kan ook niet zomaar, want als de eigen positie in het geding is,
of het eigen overleven, moet men precies de analyse van die eigen tijd maken.
Maar wat stond er in de 18de eeuw
tegenover de Aufklärung? De verlichting voorstellen alsof het alleen de Franse
versie was, de club van d’Holbach en Diderot, is wel heel kort door de bocht,
hoeveel sympathie men ook kan en moet opbrengen voor de auteur van Jacques le Fataliste et son maître. Want
precies dat boekje laat zien dat Diderot wel bewust atheïst was, in de dingen
des daags was hij eerder stoïcijns dan objectief. Van belang is dat Jonathan
Israël ons voorgehouden wordt als het evangelie dat ons verklaart wat de
Verlichting dan wel was. In zekere zin biedt hij best boeiende denkbeelden,
maar toch schiet Israël tekort omdat we bij hem niets lezen over de Lettres
Philosophiques van Voltaire, die zo in Frankrijk een hoop inzichten uit de
(Schotse) Verlichting wist aan te dragen. Werd Voltaire geboren in 1694, dan
Diderot in 1713 – tiens, tiens, weer een feestelijk jaar voor de boeg - dus bijna 20 jaar later. Het mag ons niet
ontgaan want het komt erop neer dat zij in twee verschillende soorten
koningschap opgroeien. Maar er is meer, d’Holbach en Voltaire kunnen
gemakkelijk en riant leven, maar d’Holbach is erfgenaam terwijl Voltaire
gebruik gemaakt heeft van de loterij om een fortuin te verwerven. Diderot heeft
er veel langer over gedaan om onafhankelijk te kunnen leven.
De tegenstelling die Jonathan Israël ziet
tussen de radicale Verlichting en de andere halfslachtige vernieuwers komt mij
nog altijd vreemd voor. Het argument is niet dat het genootschap van Diderot en
d’Holbach – verdorven is het niet – een minderheidspositie innamen, het
argument is veeleer dat bijvoorbeeld inzake filosofische ontwikkelingen anderen
ook hun steen bijdroegen, ook zogenaamde conservatieven als Burke. Er waren er
anderen, in Frankrijk, die de bestaande orde zeer stevig verdedigden, zoals de
leden van het Parlement van Parijs – Voltaire komt uit zo een nest, maar
bestreed net die Parlement, juridische instellingen, geen politieke – of een
aantal priesters. Andere waren dan weer best bereid vooruit te gaan.
De discussies in die tijden overspanden vaak
generaties, want neem nu de discussie over de Newtonse natuurkunde, die werd in
Frankrijk geïntroduceerd door Emilie du Châtelet, die de Principia Mathematica
vertaalde met eigen commentaar en een begin maakte met de studie van het licht,
als golf en als deeltjes. Overigens, voor wie naar de 18de eeuw
kijkt zonder oog te hebben voor vrouwen in het verhaal, zal merken dat de
zogenaamde radicale Verlichting niet echt vrouwvriendelijk was. De idee aan
Voltaire toegeschreven dat men best ook ideeën moet toelaten die weinig
welgevallig zijn, en ook al wil men er zich tegen verzetten, toch zal men de
persoon verdedigen, is precies iets wat
het Verdorven Genootschap noch Rousseau ernstig
nemen en dat zowel in de Franse als de Russische Revolutie voor veel
bloedvergieten zal zorgen. ,,I
disapprove of what you say, but I will defend to the death your right to say
it.'' is een toegeschreven gedachte maar hoewel men de dame die het
schreef ten goede moet houden dat zij wel degelijk de esprit van Voltaire
weergaf. Heeft hij niet, ondanks de ruzies ook Diderot en Rousseau op weg
geholpen? Als gezegd, Voltaire leende aan de Hertogen van Wurtenberg en participeerde
in de driehoekshandel (slaven, suiker en goud) maar heeft dus ook mensen
verdedigd wier rechten schromelijk miskend waren. In het praktische leven stond
hij dus voor die vrijheid.
Wie dus spreekt over Verlichting en Antiverlichting
roept bij mij wel enig wantrouwen op. Het ontbreekt iemand als Ico Maly naar
mijn inzicht aan een zeker gevoel voor maat. Behalve de troon, die zelf de
Jezuïeten heeft uitgeschakeld A.D. 1762 zijn er voldoende vijanden voor Diderot
en dat heeft hij geweten, want op zeker ogenblik mag hij drie maand toeven in
Vincennes. Daar zal Rousseau hem komen vinden en onderweg onder een boom de
nodige inspiratie opdoen.
Men kan het denken van Denis Diderot niet
afwijzen, want het is belangwekkend genoeg en het atheïsme dat hij poneerde was
zowel politiek geïnspireerd als gegrond in de ervaring dat de teksten van de
openbaringen niet konden bewezen worden, soms zelfs fout leken. Maar het geeft
wel de blindheid van deze tijd weer als men alle verdienste bij die ene Diderot
of dat ene salon van d’Holbach wenst neer te leggen. Alleen al de biografie van
Madame de Châtelet laat overtuigend zien dat zucht naar kennis en wetenschap
geen zaak was van een salon alleen. Dat niet iedereen even voortvarend koos
voor het afwijzen van de religie hoeft nog niet te betekenen dat die anderen
geen verdienste hadden. De onophoudelijke vervolgingen van tegenstanders van de
kroon en de kromstaf kan men niet ontkennen, maar tegelijk kan men ook niet
voorbij aan het gegeven dat de encyclopedie die d’Holbach financierde al gauw
4000 intekenaars had die de delen afnamen. Veel is dat niet, kan men zeggen,
maar tegelijk is het wel opvallend dat ondanks de afkeer van de kringen rond
het hof en de kerk er toch zoveel mensen waren die de delen kochten. Ook kan
men niet voorbij aan het feit dat in die achttiende eeuw vele academies en
loges tot ontwikkeling kwamen. Het komt me dan ook niet overtuigend voor, dat
discours van Jonathan Israel en bij afgeleide denk ik dat Ico Maly zich vergist
als hij ad primum de Verlichting in navolging van Israël beperkt tot de kring
van Diderot, ad secundum meent dat de ideeën van vrijheid en gelijkheid – waar blijft
de broederschap - alleen gezien kunnen worden zoals Diderot en co het
voorstelden en ad tertium dat de samenleving zich tijdens die 18de
eeuw in verschillende delen van Europa zeer breed ontwikkelde. Onder meer de
verkoop van boeken in de tweede helft van de 18de eeuw, ook romans,
maar juist dat is wel het begin van belezenheid. Nu, sommigen zullen dan
verwijzen naar romans als bron van zielig vermaak, maar ik weet niet of die
benadering wel klopt. Dit aspect van de cultuur van de achttiende eeuw blijft
onbegrijpelijk genoeg onderbelicht in debatten over de ideeëngeschiedenis.
Mag ik dan vaststellen dat de Verlichting veel
ruimer en breder was dan een Ico Maly meent te mogen afleiden uit een
(gebrekkige) lezing van de geschiedenis? Mag ik ook vaststellen dat de
vrijheidsgedachte en zelfs de gelijkheidsgedachte, de gedachte dat rechtsbedeling
transparant moet verlopen niet enkel in hoofde van Diderot en co bestond? En
tot slot, de tegenstanders van de Verlichting? Mensen die inderdaad bekrompen
konden uitpakken, dat klopt, maar vaak zat er enig politiek opportunisme
achter. Men moet dan wel de biografie van Louis XV le bien-aimé beter bekijken,
want tot spijt van wie het benijdt was de koning een vrij modernistisch
bestuurder. Hij botste op de weerstand van het Parlement van Parijs dat de
eigen macht wilde bestendigen en schorste besluiten van de koning of weigerde
die te acteren. Met andere woorden, wie die XVIIIe eeuw nader beschouwt, merkt
dat filosofen zich soms maar moeilijk aan feiten, contingentie ook maar iets
gelegen laten liggen, terwijl Diderot en Rousseau niet buiten de tijd, laat
staan buiten de samenleving stonden.
Niemand kan de inbreng van Diderot negeren of
zelfs miskennen. Het belang van zijn bijdrage geldt niet enkel de grote
maatschappelijke kwesties, de rol van de koning en de kerk en de noodzaak van
het atheïsme om komaf te maken met de structuren die de waardigheid van de
persoon in het gedrang brengen. Nu is Denis Diderot wel niet van adel, maar
zijn vader was een gespecialiseerde smid, die onder andere scalpels maakte en
zelf kon Denis bij de Jezuïeten op school, in Langres, wat aangeeft dat hij
behoorde tot die klasse die links zo graag te kijk zet als kleinburgerlijk.
Voor mij vormt dat geen probleem, maar Diderot kon pas met de (financiële)
steun van d’Holbach voluit gaan. Deze overwegingen spelen geen rol als men het
louter over het denken heeft. De werkelijkheid dat er niet zoiets bestond als
een tegenverlichting of Antiverlichting en ook nooit echt heeft bestaan, alleen
verschillende snelheden en vooral veel adaptatie.
Er is nog een element dat altijd weer frappant
aangeeft hoe moeizaam men redeneringen opbouwt. Op college kregen we de
Amerikaanse Revolutie, de Franse en later de Russische revolutie te verstouwen.
Nu lijkt men de Amerikaanse Revolutie, die uiteraard ook een Europees fenomeen was,
waaraan intellectuelen deelnamen als Benjamin Franklin, Thomas Jefferson en
John Adams, niet te zien in dat grote verhaal van Liberté, Égalité, Fraternité, maar de aanzet tot… Het blijft mij
verbazen dat men dit soort analyses kan maken zonder zich diepgaander met de
gang van zaken in te laten. De verdrijving van de Girondijnen door de
Jacobijnen wordt nog steeds gezien als het turning point van de revolutie. Dat
men niet zelden de verkeerde mensen naar de guillotine stuurde, noemt men
vandaag een ongewenst neveneffect. De eredienst van de Rede? Een kleine
ontsporing.
Verwijzen naar Diderot en vergeten dat in het
toenmalige Amerika iemand als Benjamin Franklin van drukkersgast tot
krantenuitgever wist op te klimmen en in die hoedanigheid een begin maakte met
de openbare bibliotheek en andere publieke voorzieningen zal voor Ico Maly geen
feit van belang wezen, terwijl het m.i. toch niet van belang gespeend mag heten
dat men ook praktische zaken doet. En de wetenschappelijke activiteit van
Franklin mag dan wel bizar lijken, hij was toch bezig met elektriciteit en
probeerde er profijt van te halen. Maar goed, terwijl er op Wikipedia over
Diderot geen onvertogen woord valt, meent men dat er bij Benjamin Franklin wel
degelijk een en ander aan te merken valt. En dan is er nog de advocaat John
Adams of … inderdaad, gaat men kijken, zelfs in de Oostenrijkse Nederlanden,
waar volgens eminente historici als Marc Reynebeau niets te beleven viel, dan
merkt men dat er mensen zijn die bibliotheken uitbouwen en dan blijkt de
bisschop van Brugge toch wel een en ander in de wandkasten hebben staan dat men
progressief kan noemen. Prof. em. Dr. Yvan van den Berghe heeft in een vorig
leven een doctorale studie geschreven over de geest die waaide over de West-Vlaamse
polder aan de vooravond van de Brabantse Omwenteling – die men niet enkel een
conservatieve reactie mag noemen, want er waren lieden bij die vonden dat de
zaak niet snel genoeg vorderde. De vraag overigens waar Jozef II heen wilde met
de samenleving is zeer zeker ook meer waard dan een sneer naar ministers die
teveel wilden regelen. Goed, hij wilde te snel vooruitgang boeken, maar
tegelijk is duidelijk dat hij de Joden in het rijk emancipeerde en dat hij
voluit mikken wilde, ook in de Oostenrijkse Nederlanden op ontwikkeling van
industrie en infrastructuur. Men moet evenwel dieper kijken in de
archiefkasten, want in de meeste algemene
geschiedenissen zijn net dat soort
kwesties van ondergeschikt belang. Het Vlaanderen en Brabant van de 18de
eeuw was overigens ook volgens Prof. dr. Chris Vandenbroecke voortvarend en had
– op de koloniale handel na – de Noordelijke Nederlanden economisch bijgebeend.
Het komt me dan ook voor, dat we de focus niet enkel kunnen richten op wat
Philipp Blom het Verdorven Genootschap van d’Holbach en Diderot noemde, in navolging
van de tijdgenoot.
Volgt er nu uit dat er vandaag geen
antiverlichtingsbeweging mogelijk zou zijn? Ik durf het te betwijfelen, net
omdat er ampel mensen zijn die zoeken naar God en zekerheid, in de religie en
in het sciëntisme. De bijdragen van zeer velen tijdens die eeuw van transitie,
ondanks de schijn van politieke stabiliteit, blijven vaak onbekend omdat men
zich richt op enkele figuren, die dan uitvergroot worden. Het wekt de indruk
van correctheid als men dan Edmund Burke en Denis Diderot tegenover elkaar
plaatst. Nu, Diderot stierf voor de Franse Revolutie uitbrak, in 1784, waardoor
de vraag niet gesteld kan worden hoe Diderot de Revolutie, laat staan de
ontsporing van de Terreur zou begrepen en bejegend hebben.
Of ik zo kan bestrijden dat een partij als N-VA
antiverlichting zou zijn of gewoon conservatief, zal wel niet veel uitleg
behoeven. Dat was ons opzet niet en kan het niet zijn, want het is toch maar zo
dat we niet een tijd leven van gewetensdwang en dat men alleen diezelfde
progressieve richting kan uitkijken want wat conservatief is, zou tegen de
vooruitgang gericht zijn. Mag men dan niet meer in overweging nemen of een
bepaalde evolutie, vernieuwing wel zo wenselijk is? Mag men niet van gedachten
wisselen over de modaliteiten die leidend moeten zijn bij het uitrollen van die
vernieuwing.
Ik had het gesprek van Werner Trio, Tinneke
Beeckman en Ico Maly al eens gehoord – op 3 november en ik had toen al iets
gepleegd onder de titel filosofisch
populisme naar aanleiding van een artikel de krant De Standaard - maar bij
het herbeluisteren en lezend hoe men blijft fulmineren tegen alles wat niet recht
in de leer heet te zijn, bedacht ik mij dat het begrip Anti Verlichting wel heel
erg flou blijft. Ico Maly verwijst niet naar de debatten rond het werk van
Leibniz, alvast niet in de enkele teksten die ik gelezen heb. Of ik zin heb om
zijn refutatie van de N-VA te lezen? Ik weet het zo nog niet. Er liggen nog
andere zaken op mijn tafel die ook van belang zijn. Het punt dat ik wil maken
is dat men de Verlichting soms wel heel eng kan opvatten, zodat zelfs Voltaire
een reactionair lijkt. Net de man die op zeker ogenblik tegen de rechtbanken in
mensen gaat verdedigen die zich slachtoffer weten van een gerechtelijke dwaling.
Dat praktische maatschappelijke handelen is ook een facet van die Aufklärung,
zoals we dat ook bij Benjamin Franklin vinden. Maar goed, filosofen mogen zich
niet met de praktijk van het maatschappelijke leven inlaten, tenzij als
koning-filosoof.
Bart Haers
Beste,
BeantwoordenVerwijdereneen leestip: the anti-Enlightenment tradition van Zeev Sternhell of mijn doctoraat. Er is niets flou aan het concept van de antiverlichting. Bovendien Israel heeft wel degelijk over Voltaire geschreven, maar ziet hem als gematigde verlichting, niet als radicale verlichting.
groeten,
ico maly
Bovendien, in het boek spreek ik wel degelijk over Jefferson, over de Amerikaanse revolutie en nog veel meer... Kritiek spuien als u het object van kritiek niet gelezen hebt is nooit een goed idee
BeantwoordenVerwijderengroeten
Ico Maly
Geachte heer Ico Maly, ik had het over het gesprek dat ik hoorde en ik denk te hebben begrepen dat Voltaire inderdaad tot de gematigde Verlichting behoorde en voor zover ik Jonathan Israël goed begrepen heb, vond hij dat het belang van de Verlichting niet bij Voltaire te zoeken valt, maar juist bij het genootschap van Diderot, d'Holbach en anderen. Het lijkt mij dat die benadering van Jonathan Israël te beperkend is. Net zoals democratie moeilijk te verzoenen valt met de gedachte van bijvoorbeeld Jan Blommaert dat die zo ver doorgedreven kan worden dat de representativiteit van afgevaardigden een perfecte afspiegeling van de samenleving moet laten zien. Natuurlijk is het moeilijk om iedereen te vertegenwoordigen en ik zelf dat het goed is mensen laten blijken dat ze zich niet vertegenwoordigd weten. Maar dan dienen er ook argumenten komen en kan er een debat ontstaan. De Verlichting is voor mij van bijzonder belang juist omdat het bij nader toezien een periode vormt die zo verschillend is en vele nuances inhoudt, dat er best belangrijke inzichten uit naar voor komen, al mag men ook niet blind zijn voor de wijze waarop men naderhand met inzichten is ingegaan. Ik weet ook niet of Jean-Jacques Rousseau in uw visie tot de Radicale Verlichting behoort, dan wel, zoals ik denk te mogen afleiden uit het werk van Jonathan Israël wel radicaal was, maar toch niet tot de kring van Diderot con suis behoorde.
BeantwoordenVerwijderenIk heb inderdaad uw boek nog niet gelezen, waarvoor mijn excuses. Maar ik luister naar een uitzending van een belangwekkende en veel kwaliteit leverende zender, Klara. Het staat mij vrij dunkt mij op enkele elementen van het gesprek in te gaan. In elk geval dank voor uw reactie.