Verzet in Duitsland 1938 -1948
Recensie
Wat
men doen kan
Oppositie bedrijven in
Berlijn
1938 – 1948
Ruth Andreas-Friedrich. Ik woonde in Berlijn. De dagboeken van een Duitse verzetsvrouw. Oorspronkelijke titel: Schauplatz Berlin. Uitgeverij Balans. 368 pp. Prijs: 19,95
De lijst van boeken over Duitsland en de Duitsers in WO II is al bij al groter dan men zou denken, maar toch blijft het merkwaardig dat deze publicatie bij slechts weinigen een reactie oproept. Vergelijken met Wibke Bruns, Het land van mijn vader, ligt niet voor de hand, maar bij het lezen van dit werk werd duidelijk dat er wel degelijk posities werden gekozen.
Duitsland is een belangrijk land in Europa,
daar zeg ik niets nieuws mee. Maar dat we er niet goed mee overweg kunnen, is
al even algemeen bekend, maar daarom niet aanvaard. Duitsland, de Duitse taal
en de Duitse cultuur, het overlapt elkaar niet helemaal en blijft zorgen voor
discussie en verwarring. Duits was de taal die gedurende een lange tijd een
grote literaire en wetenschappelijke productie bracht uit vele landen, omdat
het Duitse taalgebied nu eenmaal behoorlijk groot was. De Duitse cultuur? Dat
is nog veel diffuser en daarom net zo belangrijk. Het was geen imperiale
cultuur, ondanks het Duitse keizerrijk, maar de wereld van de Gebildeten, in wat we nu kennen als
Duitsland, maar uiteraard ook in Oostenrijk, terwijl men Praag best als een
tweetalige stad kan zien, een Duitstalige en een Tsjechische, waar de twee
talen voor de respectieve sprekers heel wat mogelijkheden bood. Van Bedrich
Smetana tot Josef Korbel, die in Denver een instituut kreeg naar zijn naam
genoemd. Max Brod en Franz Kafka zijn de vanzelfsprekende, andere namen die
mogen vallen. Maar het gaat, afgaande op het boek van Madeleine Albright toch
ook om het trieste lot dat de Tsjechen na 1938 te beurt is gevallen.
Net in 1938 begint Ruth Andreas-Friedrich haar
dagboek dat ze na de oorlog maar met moeite in Duitsland kon aanbieden. Men nam
er aanstoot aan, omdat ze velen een slecht geweten wist aan te praten. Het
slechte geweten niet minstens afstand te hebben genomen van het gebeuren en de
politieke machthebbers, laat staan oppositie, verzet te verkiezen boven
compliciteit. Mijn benadering gaat over de vraag waarom we vandaag,23 jaar na
de val van de Muur getuigenissen als deze niet altijd ernstig nemen. Het
verhaal overigens van broer en zus Scholl en de andere leden van de Witte Roos,
komt ook in dit dagboek voor en net als het laatste pamflet dat ze schreven
waarin opgeroepen werd tot actief verzet tegen de Nazi’s. Onkel Emiel bezorgde
ook 50 exemplaren van het laatste pamflet van de studenten en studentes en
bevat als 2de paragraaf deze passus:
Het gist in het Duitse volk: willen we het lot van onze legers
blijven toevertrouwen aan een dilettant? Willen we de rest van onze Duitse
jeugd opofferen aan de laagste machtsinstincten van een partijkliek? Dat nooit!
De dag van de afrekening is aangebroken, de afrekening van de Duitse jeugd met
de meest verfoeilijke tyrannie die ons volk ooit heeft moeten dulden. In naam
van het hele Duitse volk eisen wij van Adolf Hitlersstaat onze persoonlijke
vrijheid terug, het kostbaarste goed van de Duitsers, dat hij ons op een
verachtelijke manier afhandig heeft gemaakt.
Dit pamflet kreeg de groep in Berlijn
pas op 22 maart 1943 van beambte bij Buitenlandse zaken die de goede zaak dient,
de democratie en het herstel, of beter de opbouw van een ander Duitsland.
Twaalf jaar hield het regime van de Nazi’s stand
en dat betekende ook dat er mensen opgroeiden en die door aanvaringen met en
binnen het systeem er afkering van werden. We weten niet hoe dat zich
verspreidde en hoeveel er buiten de partij-organisaties bleven staan, maar als
we keuzes van mensen als Johannes Fest of deze Ruth Andreas-Friedrich bekijken,
dan wordt duidelijk dat het niet allemaal enthousiaste deelnemers waren aan de
marsen, het zingen van de liederen en het zelfvergeten opgaan in de
gemeenschappelijke roes En ja, de jongere generatie, geboren tijdens het
interbellum en eerst blij met het grote gebeuren, de belofte van een gouden
toekomst, bleek met de gebeurtenissen na verloop van tijd niet zo gelukkig. Zou
dit een ongepast eufemisme zijn?
Het gaat bij het totalitarisme om heel wat meer
dan alleen om de macht en de uitoefening van de macht. Zoals we weten impliceert
het samenleven van mensen automatisch het ontwikkelen van een politieke orde. De
moderne samenleving vergt dat de machtsmiddelen van de overheid groter worden,
bureaucratie dus maar ook groeiende politiediensten om de controle te
versterken ter wille van de veiligheid voor eenieder. De Nazi’s hadden in
Duitsland zelf niet zo heel staatsveiligheid, wel veel bereidwillige verklikkers.
En verder weten we dat de Nazi’s de
ingenieuze idee hadden de radio als communicatiemiddel uit te bouwen, maar dus
ook de beïnvloeding van mensen op zo een ongekende schaal te realiseren. Het
verhaal van de sinistere jaren leidt er toch vaak toe dat we de Duitse
bevolking over een kam blijven scheren, ondanks jaren van
Vergangenheidsbewältegung, Historikerstreit en andere soms heftig uitgevochten
discussies in de media, maar ook aan, zo heb ik mij laten vertellen, aan de
borreltafel.
Mevrouw Ruth Andreas-Friedrich laat zien dat we
Duitsland als geheel en de Duitse mensen, mannen en vrouwen niet over een kam
kunnen scheren, wat Hannah Arendt ook meermaals bepleit heeft. Voor de
generaties die het actief meemaakten betekende de tijd van de machtsgreep af
tot de val van Hitler dat zij elk alleen en gezamenlijk heel veel hebben te
verstouwen gehad. Men moet de misdadigers, die we kennen niet in deze
benadering opnemen, maar mogen de anderen ook niet zomaar op de lijn van de die
misdadigers plaatsen.
Die gedachte hoort men niet graag, want
sommigen spreken nog over de moffen en
laten dus blijken dat er na al die jaren nog niets veranderd is. Het is voor
ons moeilijk te zien hoe moeizaam de denazificatie verlopen is. Ook Joachim Gauck, te jong om de nazi-tijd mee
te hebben gemaakt, maakt begrijpelijk dat in Oost-Duitsland de denazificatie
niet zo vlot verlopen is als ons wel is verteld, door vrienden van het regime
ten onzent. We lezen hier dat medestanders van de partij kwamen vragen aan
haar, Ruth Andreas-Friedrich zo te zien, om een attest dat zij niet hadden geheuld
met Hitler c.s.
Het einde van het boek, toen ze beschreef wat na
1945 is gebeurd, laat ons niet onberoerd, omdat de houding van de SED en van
Moskou heel erg negatief heeft uitgepakt, want ondanks alles is Ruth
Andreas-Friedrich uiteindelijk verhuist naar München, waar het dan heel wat
beter gaat. De uitzichtloosheid van de blokkades, van een politieke strijd die
voortdurend doorkruist wordt door de houding van de Russen in de eigen
bezettingszone. Men kon zeggen dat het de eigen schuld was van de Berlijners en
het Westen die Rusland niet haar eigen gangen kon laten gaan. Het blijft me
vandaag duister dat men aan die hardvochtigheid soms blijft aanhouden.
Het boek dat voor mij ligt en waarin de vrouw
haar levensdagen beschrijft in barre tijden, vertelt ook over een moderne, zij
het zeer ontwrichte samenleving. De keuzes van de Duitse kiezers zijn niet de
hare, noch die van haar kring die mensen proberen weg te stoppen buiten beeld
van de Nazi’s, c.q. de Gestapo. In de definitie die mevrouw Insa Meinen eraan
geeft, gaat het om daden van verzet, al is er geen sprake van actieve boycot laat
staan van het opnemen van wapens tegen het bewind. Moet men dan maar meeheulen met een regime dat
zich misdraagt tegen burgers? Een regime dat burgerschap zelf als een obsolete
instelling afwijst? Een regime steunen dat de menselijke waardigheid onderuit haalt,
is heel wat, middelen vinden om afstand te nemen en te houden is ook al heel
wat, zeker omdat zo een regimes vaak met douceurtjes zwaaien. Men heeft het
Martin Heidegger wel nagedragen dat hij bereid was rector te worden in Freiburg
en dat hij hoopte het regime naar zijn hand te zetten. Maar Heidegger heeft
zich, zoals we nu weten, zwaar vergist. Men heeft het vervolgens Hannah Arendt
kwalijk genomen dat ze na de oorlog opnieuw contact met hem zocht en
gedeeltelijk vond. Intussen had zij vooral contact, na de oorlog met Karl
Jaspers – over wie op de Nederlandstalige Wikipedia wel heel weinig staat.
Maar goed, het gaat ons om Ruth Andreas-Friedrich
en haar kring, die ook bekend stond en soms wel staat als Onkel Emil. En dan
duikt er weer zo een wonderlijk bericht van deze week op, over ene Ewald-Heinrich
Von Kleist, die deze week overleden is, 90 jaar oud en dus 21 in 1944, toen hij
betrokken raakte bij de groep van Graaf Claus von Stauffenberg die op 20 juli
van dat jaar een mislukte aanslag pleegde. Hier kunnen we best ook melding
maken van de Kreisauer Kring waar een
ambtenaar van het Auswartigen Amt, Adam von Trott zu Solz, naast een von Moltke
die ook in dit boek zijn rol opneemt.
Voor een goed begrip van de dagboekaantekeningen
kan men er rekening mee houden dat de auteur, de dame in kwestie in 1938, als
ze in Berlijn bij een tijdschrift werkt, een dame van 37 is en dus de hele
periode niet als tiener maar als volwassene meemaakt. Haar betrokkenheid bij de
groep Emil, een van de verzetsgroepen waarover ook haar dochter schreef, die in
het Berlijn van die dagen, van 33 tot 45 actief was en dan nog eens tot einde 1948
geleidelijk uitgerafeld is. Zij vertrok a.d. 1948 naar München toen de drie
Westelijke bezettingszones werden samengevoegd
en onder Duits, democratisch bestuur kwamen en economisch in de stroom van
West-Duitsland opgenomen raakten. In Oost-Berlijn en Oost-Duitsland daarentegen
duurde het tot 1989. Bedenken we dan ook nog maar eens een keertje dat er in
Berlijn tussen 1945 en 1948 wel degelijk tegenstand was tegen de SED en dat
verkiezingen en interne partijdiscussies van de SPD aangaven dat de strijd op
het scherp van de snee werd gevoerd. Ook mag men in gedachten bij het lezen van
het boek de overweging meenemen dat in 1953 in de DDR wel een grote agitatie en
opstand tegen de SED uitbrak. De 17de juni stond in onze
schoolboeken, maar is al lang een breed vergeten. Maar goed, de Duitsers waren
toch tot opstand tegen totalitaire regimes in staat.
Hoe leeft men in een systeem dat naar willekeur
mensen kan aanhouden, vastzetten of zelfs vermoorden? We weten dat de Nazi’s in
Duitsland lang konden rekenen op steun in de bevolking, bij mensen die dachten
dat het altijd wel zou lukken. Ruth Andreas-Friedrich beschrijft hoe ze hoort
over de gebeurtenissen in het Sportpallast, waar Goebels in 1943 de
partijgetrouwen aanzet tot het toejuichen van de totale Oorlog, waarbij zij opmerkt dat velen niet weten wat die
totale oorlog moet voorstellen, toch niet in 1943 in Duitsland. In 1945 is dat
wel even anders. Na Dresden, de verovering van het Oosten door de Russen en de
bloedige wraak op vrouwen in Berlijn. Maar ook zal zij er zich, ook nog na de
oorlog om bekommeren dat het beeld van Duitsland wel heel belabberd was
geworden, door de gebeurtenissen van het Sportpallast en bij de vijftigste
verjaardag van de Führer.
Dood is dus overal in dit boek maar deze vrouw
probeert niet te leven met de omstandigheden, maar weigert ook de
omstandigheden te negeren. Wat rest is weerstand bieden en dat begint pas goed
als Praag wordt veroverd, als tijdens de Reichskritalnacht mensen in spontane
opstootjes dood en vernieling zaaien. En toch gaan vrouwen in gemengde
huwelijken hun Joodse echtgenoten opeisen bij de Gestapo en het lijkt wel te
lukken. Dat doet haar goed. En toch neemt de groep vrienden rond haar de gevaarlijke taak op zich
om hen tegen de mensenjagers te beschermen. Ook zorgen zij voor oudere mensen
wier kinderen uit Berlijn naar de vrije wereld zijn gevlucht – wat in 1938 en
1939 soms zeer moeilijk ging – en die alle oom Heinrich en tante Johanna
noemen.
We weten dat de auteur in 2002 in Yad Veshem erkenning kreeg als
Rechtvaardige der Volkeren; wat het feit bevestigt dat ze inderdaad, in 1938 en
later mensen geholpen heeft te ontkomen aan de Nazi’s. De scènes over het
opvangen van mensen die vluchten voor de progrom voelen niet echt gelukkig aan,
maar dat ze dat doet op het risico zelf ook in Buchenwald terecht te komen of
erger, kan toch alleen tot bewondering oproepen. In dezelfde orde lezen over
haar reactie op de berichten over spontane boekverbrandingen, over spontane
aanvallen op winkels van Joden, over Ariseringen. En wat nog te melden valt,
mensen re redden door voedselbonnen te misbruiken.
Dit is niet het verslag, dit zijn geen
dagboekaantekeningen van iemand die buiten de maatschappelijke orde staat, maar
een behoorlijk onafhankelijke dame, die actief was in het sociaal-culturele
werk, later bij de redactie van een krant en was zo actief betrokken bij het
culturele leven in Berlijn. In haar jeugd vervoegde ze de Wandervogelbeweging,
waarover we meestal weten dat het een spirituele beweging die in de natuur
heling zocht. In reis naar het Morgenland beschreef Hermann Hesse zijn kijk op
de beweging. Ook Hans Scholl zal zich na zijn uitstoting uit de HJ-jugend richten
op een heruitgevonden vorm van de beweging, waarin de reflectie op dingen van de tijd van belang
waren.
Het verhaal dat dit boek verteld is er een van
de destructie van de Duitse samenleving, maar ook hoe mensen daarin een kring
van getrouwen vormen die met elkaar de strijd aangaan, voor de Joodse vrienden,
maar ook tegen het regime. In dit boek wordt duidelijk dat overleven buiten de
greep van de Partij en haar getrouwen al een zaak van verzet was. Wie aan de
andere kant wil geloven dat alle Duitsers steeds weer juichten voor de Führer
en zijn paladijnen, merkt hoe men er steeds voor zorgde dat de getrouwen goed
in beeld kwamen en wie niet betrouwbaar was als partijgenoot, kon het schudden.
Massascènes opzetten was noch is voor dictaturen het probleem en zelfs
geloofwaardig blijven blijkt ondanks alles altijd weer te lukken. Vergelijk het
maar met de gebeurtenissen in Praag, in 1989, toen Vaclav Havel op het perron
van de Burcht verscheen en daarmee aanduidde dat het bestuur was verzet, de
revolutie was verlopen en dat zonder bloedvergieten. Net dat beklaagt Ruth
Andreas-Friedrich zich, dat er in Berlijn geen echt volksgericht is geweest
tegen de nazi’s maar dat de grootmachten dit op zich hebben genomen, in
Nürnberg. Het heeft de onduidelijkheid van de falende denazificatie, zoals zij
het aangeeft, niet verholpen. Nog vandaag zijn er discussies over dat proces
van zuivering van de instellingen in de Bondsrepubliek.
Opvallend is dat deze dame een geval van verzet
niet ter ore is gekomen, het geval met name waarover Hans van Fallada in Alleen in Berlijn/Jeder stirbt für sich allein
over schrijft, het verhaal van een
man die postkaarten gaat schrijven en op de bus doet, waarin Hitler c.s. te
kijk worden gezet. De man en zijn vrouw waren eerder trouwe leden van de
partij, maar toen de broer van de vrouw sneuvelde werden ze tegenstanders van
het regime, alleen in de grote stad. En toch hielden ze het nagenoeg twee jaar
vol en had de SD er de handen vol aan. De Hampels, Otto en Else Hampel waren
eenvoudige mensen maar werden door het Volksgerechtshof ter dood veroordeeld. Het
sterven van haar broer in 1940, voor wie volgens een documentaire Else had
gezorgd als oudere zus, schokte hun vertrouwen. Maar niettemin pleegden zij dat
verzet.
Hoe authentiek is dit egodocument dan wel? Het
zijn dagboeken, toch en dus kan men er geredelijk vanuit gaan dat de auteur
deze aantekeningen maakte en er zelf dus
helemaal achter kon staan. We zien vele figuren de revue passeren, zoals Putzi
Hanfstaengl, Ernst Franz Sedgwick Hanfstaengl, maar nog meer mensen die door
het regime werden uitgestoten, vaak na trouwe dienst. Vergeleken met het werk
van haar dochter blijkt zij bepaalde zaken niet zo uitgezocht te hebben. Ik
denk, bij het lezen van het boek dat de sleutel erin ligt dat Ruth na 1945 en
zeker toen de gedachte vaste vorm kreeg in het westen dat zij en anderen geen,
juist: geen verzet hebben gepleegd de publicatie van het boek hebben bevorderd.
Want zij hadden niet enkel in de geest,
maar ook in daden bevelen van de overheid, de voor hen niet legitieme overheid genegeerd
en afgewezen. Die gedachten van een actief Duits verzet zijn door historici
buiten Duitsland zelden in de verf gezet.
Nu zou het argument klinken dat dit verzet niet
alleen niet efficiënt was geweest, maar ook nog eens niet heldhaftig. Mij staat
het voor dat deze vrouw en haar medestanders begrepen dat roekeloze daden geen
betekenis hebben. Ze beantwoordt aan het
beeld dat Susan Neiman schetst van wat mensen tot een held maakt, waarbij ze
vooral kijkt naar iemand Odysseus, maar ook naar Daniel Ellsberg kan men
verwijzen, iemand die alles op het spel zet om een daad te stellen die niet
voor het eigen bestaan wezenlijk is, wel voor de natie.
Het is duidelijk dat we vandaag de omvang van
de inzet van de groep Onkel Emil nauwelijks
kunnen vatten. Al staat net dit (hopeloze en) hulpeloze
verzet doorgaans in voetnoten vermeld of zelfs dat niet. Toen ik enkele jaren
geleden het boek bij een Duitse boekhandel zag liggen, vond ik het wel de
moeite waard maar ik was toen op zoek naar meer informatie over Walter
Rathenau, die in 1922 werd vermoord in de spiraal van geweld die de Weimar-Republiek
helaas kenmerkte. Maar wat men ziet, zo toont de lectuur van dit boek aan, is
het feit dat de civiele maatschappij ondergronds ging. Het feit dat men risico’s
nam die voor ons niet te schatten vallen, dat men in 1938 mensen opving en op
weg hielp naar veiliger oorden, dat men logeermogelijkheden regelde en zelfs
meehielp om de arisering van bedrijven te boycotten, door het zelf over te
nemen, voor een redelijke prijs, terwijl haar levensgezel, Andrik op zijn
concertreizen naar Zwitserland zoveel als mogelijk bagage meenam ten behoeve
van de uitgestotenen, dat moet men toch begrijpen als een vorm van moed. Al die
gegevens komen in de verhalen over de Holocaust niet voor. Zij konden mensen
redden, in Berlijn, in Duitsland, weigerden dienst en werden vergeten, of zoals
Scholl, Hans Scholl zagen in Oekraïne en Rusland hoe erg het regime de Joden
ontmenselijkt had, maar minstens ook de Duitsers, zij althans die vol goede wil
het regime steun gaven.
Andrik Krassnow is muziekant en dirigent, maar het
was mij niet geheel duidelijk hoe Andrik zich verhoudt tot Leo Borchard en
waarom die naam niet openlijk aan de orde komt, is een van de raadsels die een
zorgvuldige annotering en had kunnen
verhelpen. Adnrik Krassnow was de duikelingennaam van Leo Borchard, een in Moskou geboren telg van Duitse ouders zodat de man in Rusland was opgegroeid en zelf door de Nazi’s uit
zijn ambt was ontzet omdat hij te nauw had samengewerkt met Bruno Walter
De laatste maand van de oorlog was zenuwslopend,
ook al omdat tot op het mensen gewoon werden neergeschoten wegens defaitisme of
desertie, gewoon standrechterlijk, zelfs zonder de krijgsraad in te roepen.
Intussen begonnen de Russen steeds dichter bij Berlijn te komen, stroomden
Berlijn binnen en begonnen vrouwen te verkrachten. Ruth Andreas-Friedrich is
verschrikt, meent ook dat de Russen de profetie kenden dat ze in Duitsland zich
als beesten zouden gedragen. Maar het komt me voor dat zij veel wist van de
Duitse oorlogshandelingen tegen de civiele bevolking, maar hoe dan ook niet kon
bevroeden hoe erg het geweest moet zijn in Oekraïne of – toen nog Leningrad.
Wekken we de indruk dat deze vrouw sober
schrijft, dan kan men vooral niet voorbij aan haar grote betrokkenheid bij het
welzijn van mensen en dat ze met een groep mensen, zoals Frank, Heinrich Müsahm
en vele anderen meer had dan een werkrelatie. Sommige mensen behoorden tot
intieme huiskring. Kon zij dan niet verdacht zijn voor de Gestapo? Van tijd tot
tijd verteert de angst haar, maar dan meer nog voor anderen. Na de dood van
Andrik ziet ze ook de groep uit elkaar vallen. Misschien ook, al staat het er
niet direct, omdat de ideologische grondslag, met het oprichten van de SED in
die dagen al – de DDR kwam er pas later – en haar politieke praktijken het
geloof in een nieuw goed leven. Wie vertrekt, vertrekt, op een paar
uitzonderingen naar het Westen, niet naar het Oosten, behalve als dat gedwongen
gebeurd.
In dit verslag is er een zin die we best goed
onthouden, namelijk dat solidariteit tegen iets makkelijker vol te houden is
als solidariteit voor iets. De gedachte komt blijkbaar van Andrik/Leo en wijst
ook op iets, dat de strijd voor iets, de constructie van iets dat waardevol is,
zoals een orkest, of een grote haven, veel moeilijker te realiseren dan tegen
iets. Nu is de strijd tegen de nazi’s waardevolle strijd geweest en dat niet
enkel buiten Duitsland. Alleen, van de binnenlandse strijd, eventueel zonder
wapens, maar toch door weigering bevelen van hogerhand op te volgen,
En toen kwam voor Ruth Andreas-Friedrich het
einde, met de dood van Andrik en het vertrek van andere getrouwen. Heike, de
jonge vrouw – ook haar identiteit en levenslot gaat ons meer fascinren dan we
gedacht hadden – maar zij leeft nog 30 jaar in München. Haar boek over haar
overleven in Berlijn kon in Duitsland niet zomaar op de markt komen, haar
uitgever mocht het zelfs niet uit Amerika toesturen. De jaren na de oorlog, men
veel ellende, stroomonderbrekingen, afsnijden van de watertoevoer, de houding
van de Russen, maar ook het instellen en onderhouden van luchtbrug. Haar
tijdschrift kreeg van de Russen nauwelijks papier en via de Westerse sectoren
was het nauwelijks aan te slepen.
Duitsers hebben zich verzet tegen een
onmenselijk regime of hebben geweigerd zelfs de indruk te maken als nuttige
idioten mee te lopen. Onze vriend uit de roman van Nir Baram, Thomas Heiselberg
denkt te kunnen mee profiteren van het systeem van de zwakheden van de leiding,
maar wordt finaal door afgunst en nijd van oude vrienden opzij geschoven. Zijn
Russische tegenpool verraadt haar ouders als Petersburg in 1938 gezuiverd wordt
en zal vervolgens een eigen rekening moeten vereffenen. Het verschil tussen de
goed doordachte roman en dit relaas van de feiten middels een dagboek is
opvallend voor de lezer: men kan zich nog in het literaire spel van Haram
verbergen, maar de werkelijkheid van Ruth Andreas-Friedrich beklemt ons meer.
En ja, de solidariteit om voor iets te strijden was zowel voor de Communisten in
Moskou en op het slagveld even groot als voor nazi’s in Berlijn. Maar de
uitwerking was voor de bevolking wreed. Inderdaad, je hoort het de auteur
roepen: the horror, the horror, voor elke bekende die omkomt, voor elke
onbekende die sterft onder de slagen van het regime.
Het feit dat men het niet oneens mag zijn en
dit niet mag uiten, was/is de vloek van totalitaire regimes, waarin de
individuele wensen aan het heil van de staat ondergeschikt werden gesteld. Het
feit dat mensen een eigen leven opbouwen en daar zelf verantwoordelijk voor
kunnen en willen tekenen vormt het eigene van de democratie. Solidariteit is in
het ene systeem plicht, in het andere een mogelijkheid die men opneemt.
Vrijheid om zich te begeven waar men wil en om te gaan met wie men wil en niet
bang hoeven te zijn voor verklikkers of voor vertegenwoordigers van het
apparaat, maar ook niet hoeven te vechten in een oorlog die het landsbelang
niet dient, al die aspecten vormen de contouren van respectievelijk de
totalitaire staat en van de democratie. Het heeft er soms veel van weg dat we
die grondslagen van ons eigen bestel gemakzuchtig en ondoordacht over boord
zetten. Het lezen van het dagboek van Ruth Andreas-Friedrich vormt dan goede
aanzet tot nadere reflectie. Dit is alvast een poging opvallende aspecten ervan
aan de orde te stellen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten