Wat met ongeschonden vertrouwen
Brief
aan
een curie-monseigneur
Brugge, 4 maart 2013
Het staat me nog wel voor de
geest, de week die voorafging aan de keuze van paus Johannes-Paulus II omdat er
een vreemde spanning hing, die ik niet begreep. Dat mensen die eerder voordien
nog de vloer hadden aangeveegd met alles wat christelijk en religieus was,
plots interesse aan de dag gingen leggen voor wat de man in Rome te vertellen
had, vond ik bevreemdend. Het was voor mij nadien ook duidelijk dat de notie
objectiviteit van de berichtgeving niet enkel te maken heeft met wat mensen
zeggen, maar ook hoe ze het brengen.
Was ik toen nog een gelovige
collegejongen die braaf ter kerke ging? Het is een moeilijk te beantwoorden
punt van discussie, want ja, ik ging ter kerke, en ja, ik vond de religieuze
sfeer niet zo negatief of dom of bekrompen als men mij aanmaande voor waar aan
te nemen. Wie Humo las of de Knack, Spectator, kreeg uiteraard een ruimere kijk
op de dingen, maar mijn voorzichtig voortschrijden in de letteren en vooral de
geschiedschrijving bracht vele andere dingen ter overweging aan, die ik wel
eens met mijn vader besprak.
Een voordeel was dat mijn
broers en zus niet luidkeels braken met de kerk van Rome maar evenmin brave
volgelingetjes werden. Zelf heb ik, zoals ik al vroeger schreef vooral de tijd
meegemaakt van de kerkdienst in de volkstaal, was de tijd van de misdienaar
plots voorbij en zeker de dagelijkse passage in de kerk. Zelfs de stempel voor
de vastenmissen was ook al verdwenen. Alles bij elkaar genomen prijs ik mij
gelukkig van het oude geloof niet zoveel ballast te hebben meegekregen. Toch
zal men ook moeten aannemen dat ik met aspecten ervan nog lang in aanraking
gekomen ben, omdat, denk ik, velen hun levensritme nog wel afstemden op de
aangeboden ordening die de kerk aanbood.
In het dagelijkse leven
verdween de kerk, verdwenen de formele ordenende aspecten van de kerk, maar ook
ontstond een dubieuze sfeer waarin de mensen zich in hun particuliere leven
naar eigen maatstaven richten en vervolgens deden alsof ze mijnheer pastoor nog
geloofden. Vooral waar men lang geloofde dat braaf zijn een gave heten moet,
waar men zich ook enigszins afhankelijk wist van pastoor en diens medewerkers,
werd die sfeer oorzaak van onmogelijke verwachtingen. Vandaag staan vele
pastorijen leeg en doen leken een pak werk.
Maar net omdat ik weet dat de
rol van de pastoor, van de bedienaren in de eredienst al in de jaren na 1960
uitgespeeld raakte, ondanks of juist omwille van het op de markt komen van de
pil voor vrouwen en een grotere liberalisering van de omgangsvormen, dat weer
als gevolg van een toenemende mobiliteit, waarbij mensen niet meer in het dorp
bleven of hoogstens het eerst volgende provinciegat opzoeken, maar in de
grotere steden gaan studeren in steeds grotere cohorten, heeft de pastoor en de
priesters zwaar onder druk gezet. Maar zij hadden vooral geen maatschappelijk
antwoord, zoals ook de andere gestelde lichamen in steden en gemeenten geen
antwoord hadden. Dat kwam van een nieuwe cultuur, een nieuw aanvoelen, dat
helaas al vlug door de commercie is gerecupereerd.
Sinds de jaren 1970 waren vele
mensen al helemaal losgezongen van de oude moederkerk, omdat die kerk, zoals
ook Jos Palm wist aan te geven in haar maatschappelijke rol zelf het geloof
verloor. De priesters, het is een veralgemening, wisten niet goed hoe ze op de
vele veranderingen in de samenleving dienden in te spelen, waarna men
jeugdmissen ging inrichten met muziek van Vangelis of Jean)Michel Jarre… Het
klonk wel goed maar verder, bleef het wat het was, luchtig vertier. We hebben
niets tegen luchtig vertier, maar hoeft dat in de kerk? De technologische
vernieuwingen gingen aan velen niet voorbij, want met filmmateriaal sprongen ze
graag om, een aantal toch. Het contact evenwel met leken verliep steeds
stroever omdat aan de wederzijdse verwachtingen steeds moeilijker invulling te
geven viel. Het gevolg was en is vereenzaming van de priesters, vaak ook kregen
ze vrij oppervlakkige kritiek van de eigen parochianen, die niet altijd
verantwoord kon worden.
Daarom kan men vandaag niet
meer peilen naar de geloofwaardigheid van priesters en van de kerk, want nog
heel weinig mensen houden überhaupt nog rekening mee dat er iets te zeggen
valt. En goed, de pedofilieschandalen zijn er geweest. Er zijn slachtoffers van
priesters, maar het komt me voor de gevallen in de jaren 1980 en 1990 zeldzamer
werden. Voor anderen, die om redenen van hun vrijzinnige overtuiging sowieso al
niets met JP II of met de kerk te maken wilden en willen hebben, is de vraag
naar het vertrouwen al helemaal zonder grond, al kan men in de ontmoeting
tussen Leo Apostel en Jan van der Veken in de werkgroep Wereldbeelden wel een
mogelijke grond voor een gesprek zien. Het ging om het opheffen van de
fragmentering en specialisatie en het zoeken naar een synthese, een wereldbeeld
waarin bevindingen van zeer verschillende domeinen bij elkaar gebracht worden,
hoe moeilijk dat ook was en is. De inbreng van Leo Apostel en Jan van der Veken
liet zien, tot 1996 dat zo een intense reflectie wel degelijk kon, over de
scheidslijnen heen.
Met andere woorden, een hoop
mensen die niets meer verwachten of willen van de kerk, behalve dat ze luid
eisen dat de kerk zou afzien van de subsidies voor de bedienaren van de
eredienst en van het onderhoud door de gemeenschap van de lokale kerken, staan
steeds weer klaar met hun kritiek, zonder dat die ergens een betekenis, laat
staan een belang heeft.
Maar er zijn ook nog maar
weinig gelovigen, op een Rik Torfs of Jürgen Mettepenninge na, die publiek
verantwoording geven van wat voor hen van belang is. Herman de Dijn wil ook wel
zijn inzichten kond doen, maar hoe interessant ook, voor het publieke debat
vindt men dat blijkbaar niet geschikt. Want goed, wie begint de spreken over de
mogelijkheid van een rationele argumentering van het geloof, die kan toch niet
ernstig genomen worden.
Toch zijn het precies die
discussies die ons aanbelangen. De studie van Augustinus, Thomas van Aquino of
John Duns Scotus, van Erasmus ook en van grote evoluties in wat we de
christelijke cultuur noemen, die ons, zoals Arendt liet zien ons denken kunnen
uitdagen en tegelijk een aansporing vormen. Hierbij denk ik dan aan een
filosoof als Ludwig Heide. We weten dat de paus emeritus in 2005 in Ragensburg
een rede hield waarin hij een discussie aanging over de vraag hoe rede en
geloof met elkaar te rijmen vallen. In een commentaar las ik dat de Paus
reageerde op de visie van John Duns Scotus die een weg zou zijn op gegaan die ertoe leiden kan dat het redelijke
argument in zaken van geloof zou uitsluiten. Maar dezelfde franciscaner broeder
was ervan overtuigd dat men de universalia beter kon verlaten voor de gedachte
dat de individuele dingen die hun watheid (quiditas) hebben en in het hier en
nu hun plaats hebben. Scotus brak ook een lans voor de kritiek van de methode
van het denken, wat dan weer een rationele invalshoek voorop stelt. Men kan
over dit alles zo te zien niet in de brede media spreken. En toch, voor mensen die
dreigen te verzinken in een vaag ietsisme, de aanname dat er iets is, moet
zijn, zonder er nadere inlichtingen over te kunnen aandragen, vormt aandacht
voor die ideeënhistorische traditie wellicht een interessante toegang.
Hoewel de afgelopen decennia
steeds meer mensen zijn gaan studeren, lijkt vooral sinds het begin van deze
eeuw de interesse voor filosofie in de brede media steeds verder op de
achtergrond te verdwijnen. We hebben ook niet de indruk dat er een werkelijke interesse
bestaat in kerkelijke kringen om het eigen gebouw van gedachten en inzichten te
presenteren. En helaas menen anderen die zich van de kerk hebben losgezongen of
er nooit part of deel aan hebben gehad dat men van die inzichten niet veel
hoeft mee te dragen. Hoewel dus steeds meer studenten bij eminente filosofen
als Prof. em. Dr. Etienne Vermeersch en diens collega’s zijn afgestudeerd en
minstens een aantal van hen wel interesse voor het denken, al dan niet als
denkers “von Gewerbe”, hebben opgevat, blijkt men het berichten over
publicaties en inzichten op het terrein van de filosofie niet echt van belang
te vinden, in de brede media. Het gevolg is wel dat wie vervolgens dan wel een
uitspraak van de paus, maar ook van een andere prominente figuur wil duiden,
ook aandacht hoort te besteden aan de filsofische en eventueel theologische
achtergronden. Aangezien men daar de gewoonte niet toe heeft ontwikkeld, vallen
die uitspraken uit het niets en niet zelden op een hete plaat. Ook valt op dat
men hoopt dat de paus verkeerde uitspraken zal doen.
En wat in deze met de vraag
naar het vertrouwen? Aan de ene kant is het natuurlijk een bijzonder iets, als
een mens ergens in vertrouwen stelt, als een mens in iemand vertrouwen stelt,
vooral als dat niet vanzelf gegeven is, zoals vertrouwen in de naasten, moeder,
vader en buiten de huiskring de directe magen en vrienden, dat vormt de kring
van vertrouwen. Maar er is natuurlijk niet alleen het vertrouwen, want tussen
mensen bestaan ook andere relaties. Bovendien, het past hier wel erop te wijzen
dat juist het belang in samenlevingen van die directe vertrouwde kring ook op
de keerzijde te wijzen, namelijk dat buitenstaanders niet automatisch opgenomen
worden – wat in een steeds meer anonieme samenleving aan de orde was en is, zoals
sommige tragische gevallen laten zien. Maar tegelijk, hoe vaak valt dat voor,
een Dutroux, een paar van die andere ontvoerders? Te vaak, dat kan, maar ook
zelden, zeer zelden: het is een navigeren tussen vertrouwen en wantrouwen.
Doorgaans lukt het wel, natuurlijk, omdat besloten gemeenschappen zelfvernietigend
aan de slag zijn als ze geen buitenstaanders zouden toestaan. Bovendien, vaak
werden de buitenstaanders opgedrongen door politieke en inderdaad, religieuze
instituties. En hun handelen werd, als het goed was geregeld volgens ingesleten
ervaringen en gewoonten. Soms liep dat uit de hand, als een parochiepaap,
vooral ééntje met een opleiding aan de universiteit, zoals priester Jan
Schuermans die in 1648, ter gelegenheid van de feestelijkheden in Oudenaarde,
na het einde van de 80- en de 30-jarige oorlog van de gelegenheid gebruik zou
gemaakt hebben een jonge deerne te verleiden. Aan het einde van het verhaal
zien we dat de man uit de archieven verdwijnt, hoewel hij niet overleden zou
zijn. Het kan nuttig zijn in overweging te nemen dat het boek niet zozeer de
priester als zodanig tot doel had, maar een zedenschets
wilde schrijven. De gebeurtenissen die de gewone orde doorbreken en zo laten
zien wat de vigerende opvattingen en geplogenheden zijn. Als ik het wel heb is
er nadien nog een naschrift gepubliceerd om juist dat aan te tonen, dat de man
geen opzien meer baarde en zich naar behoren gedroeg. Vandaag zou men menen dat
zo iemand voor de rest van het leven een verdachte is. Eens een scheve schaats
gereden, roept voor immer verdenking op. En neen, we hebben het niet enkel over
parochiepapen of andere leden van de geestelijke stand, maar over alle stervelingen
in deze samenlevingen.
Het valt namelijk op dat de
moralisten van deze tijd mensen niet meer de kans geven zich te herstellen na
een begane fout. Men zal hem of haar als zondebok de woestijn in sturen. Ik
denk aan de man die overleden is in de bus overleed en over wie sommige
nabestaanden van slachtoffers nu willen weten dat hij de oorzaak was van de
ramp. De weduwe, zelf ook slachtoffer krijgt opeens ook mee in de brokken te
delen. Het zoeken van een oorzaak, het willen begrijpen van een ongeval, dat –
hoe erg ook – eindelijk niet verklaard kan worden, lijkt vandaag een
ergerniswekkende ervaring. Het noodlot bestaat immers niet en alles heeft een
oorzaak. Maar dat we niet altijd de eerste oorzaak vinden, vergeet men erbij in
overweging te nemen.
Het herinnert me aan de
verhalen die je af en toe vindt in de media over mensen die per toeval die grote
ramp op een kampeerterrein Los Alfaquas, waar 215 mensen overleden zijn. In
1978? Dat is toch niet meer om over te spreken? Inderdaad, toch wel, omdat daar
de bevrachter en wellicht ook de bestuurder van de vrachtwagen er zich geen
rekenschap van hadden gegeven wat er gaande kon zijn bij overladen. En
bovendien was er een nieuwe weg, die niet meer zo dicht bij de vele campings
lag. Het verhaal van zo een ramp vertelt net als de ramp van Serre dat onze
omgang met technologie en het schenken van vertrouwen aan mensen die het moeten
hanteren op het oog ondoordacht zijn. De verkeerde weg nemen met een zware,
overladen vrachtwagen, het was een gebeurtenis die wellicht voor velen het
vertrouwen in de Spaanse en andere wegenbouwers en uitbaters van campings heeft
doen ophouden. Maar wie zich op de weg wil begeven moet nu net vertrouwen op de
wens van de ander om ook rustig door het verkeer te gaan of op vakantie.
Ik begrijp die onderzoekers
wel, want het kan interessant onderzoeksmateriaal opleveren als mensen zeggen
dat ze niet geloven maar wel vertrouwen hebben in de priesters en andere
katholieke bedienaren. In het onderwijzend personeel valt het vertrouwen nog
mee, net als in het personeel van de gezondheidszorg, maar artsen, dat lijkt al
eens wat moeilijker te liggen. Hoewel artsen een aartsmoeilijke taak hebben
niet in te lossen verwachtingen toch zoveel moeilijk tegemoet te komen, blijken
vele patiënten wel dankbaar zijn als ze moeizaam een crisis overwonnen hebben, maar
anderen vinden misschien dat ze iets kwijt zijn geraakt onderweg en verwijten
dat de arts.
Het is maar een van de
terreinen waarop mensen al dan niet op hun vertrouwen voortgaan. Maar veel
mensen verwachten geen mirakels meer van priesters of van de kerk en van offers
brengen hoort men ook al niet zo heel veel meer. Maar het gaat om iets anders
denk ik, dat in de peiling niet aan bod kwam: het besef, de mogelijkheid de
strakke heteronomie die men de kerk toeschrijft – maar in wezen ter discussie
hoort te staan – om te zetten in een autonomie van het individu, waardoor
priesters, bisschoppen niet meer als boven de kudde gestelde figuren hoeven te
functioneren. Menigeen zal hoge ogen trekken als ik het daarnet waagde de
heteronomie in de kerk in twijfel te trekken, maar wie kijkt naar hoe de kerk
erin slaagde van een externe normbepaler zonder veel middelen om in te grijpen
evolueerde naar een hoger gezag dat de gewenste normen had weten te
interioriseren bij de ondergeschikten. De oorbiecht gold daarbij als een
uitermate probaat instrument, als de biechtvader zijn rol wenste op te nemen en
er geen formaliteit van maakte. In de loop van de negentiende eeuw, toen de
kerk aan een herkerstening begon en jongemannen uit bescheiden milieus priester
konden worden, daarin een weg naar sociale promotie zagen, kon de kerk die
biecht voor het eerst echt hanteren voor de brede volksmassa, wat voordien bij
gebrek aan personeel minder het geval was en dus waren biechtvaders een kwestie
van de hogere échelons van de samenleving. Jos Palm blijkt overigens dit aspect
van het kerkelijke leven minder aandacht te besteden. Nu, wanneer na WO II het
geloof in autoriteiten verder aftakelt, omdat de jongeren die de oorlog hadden
meegemaakt toch wel vragen hadden bij het optreden van de autoriteiten, wanneer
ook onder invloed van de Amerikaanse veroveringstocht van commerciële producten
het prettige leven hoe dan ook doordringt, via de steden naar het krimpende
platteland, zal elke autoriteit een probleem worden. Dus gaan ook de priesters
over de kling, zonder dat er bloed vloeit – overigens zijn er genoeg die motu
proprio aangeven dat het systeem zijn beste tijd heeft gehad.
Vandaag mogen we verheugd om
ons heen kijken, de (kleine) despoten die priesters – op de uitzonderingen die
men wel eens ontmoeten mocht - waren zijn van het toneel verdwenen. Maar tot
mijn verbazing neem ik er nieuwe waar, die niet gesteund door een kerk ter
legitimatie of afwijzing ons bestaan gaan sturen. We mogen niet teveel vlees
eten, vis, vet, frieten, en nog zowat dingen meer. We mogen uiteraard niet meer
roken en al helemaal niet meer drinken. En wat de seksualiteit betreft, daar
kan men geen verboden stellen, sommigen toch nog niet, maar daar disciplineert
men mensen door omgekeerd het aantal keren dat het normaal is dat een mens het
doet, met grote nadruk voorop te stellen. Let wel, het gaat om de seksuele
handelingen, noch over de vraag of de ervaring weldadig blijkt noch over de
vraag of de andere, de partner er wel bij vaart. Maar we zullen seksen, al was
het maar om mensen de idee te geven dat het leven volkomen is.
Nu zijn er natuurlijk wel
specialisten die menen dat zo een aanpak niet deugt, maar wat vooral niet deugt
is dat er een feitelijke vorm van heteronomie ontstaat, waarbij specialisten
vertellen wat goed is voor de mensen. En aangezien er geen domein is waar er
geen specialisten zijn, kan een mens op een goede dag de indruk krijgen dat het
hele systeem blokkeert. Natuurlijk kunnen specialisten zeer nuttige informatie
verstrekken, maar als ze mee het beleid gaan aansturen, worden zij misschien
wel eens kleine despoten, die geen info meer geven, maar mee de fnuikende wetten
gaan schrijven.
Banken zeggen dat ze geen
leningen meer toestaan die te riskant zijn aan ondernemingen of aan
particulieren. Natuurlijk moeten ze wel voorzichtig wezen, maar tegelijk is het
de zekerste weg naar een zwarte depressie als de banken – nadat ze enorme en
onbegrepen risico’s gelopen hebben met derivaten en andere ondoorzichtige
beleggingsproducten – nu plots al te restrictief zouden optreden in het
vervullen van hun rol als smeeroliemannetje in het economische gebeuren. Hier
is het vertrouwen overduidelijk helemaal weg en of een wetgevend initiatief
hierbij een rol kan spelen is onduidelijk.
Enfin, we kunnen nog wel een
eindje doorgaan op het thema van het vertrouwen. Als liberaal – met een
katholieke achtergrond – denk ik dat het niet nodig is dat men de
non-discussies over zaken van de kerk blijft voeren, omdat men als
buitenstaander, als niet-leek eindelijk niets te vertellen heeft, tenzij men
het gesprek wil aangaan. Is het van gewicht wat de paus zegt over het gebruik
van voorbehoedsmiddelen? Is het nog van belang dat de kerk blijft spreken over
de onnoembare zonde in een tijd waarin homoseksualiteit redelijk aanvaardt
blijkt in de samenleving? De paus en de kerk kunnen erover gaan nadenken hoe ze
hun visie zullen evalueren en misschien, eventueel aapassen. Moet dat? Als buitenstaander
zal het me wel worst, wezen, maar de argumentatie voor het wijzigen van een
inzicht, een benadering van menselijke seksualiteit zou wel eens best
interessant kunnen uitpakken. Zal men het doen? Zal men een ander mensbeeld
gaan ontwikkelen, dat niet meer alleen in de zandwoestijnen of de
slijkmoerassen van Babylon wortel heeft geschoten, maar ook met nieuwe
inzichten geconfronteerd wordend vanzelf tot nieuw onderzoek aanleiding moet
geven? Misschien moet de kerk enkele pagane, heidense wortels toch maar ernstig
gaan nemen, zoals Goethe en Schiller dat voorop stelden. De kritische massa van
topintellectuelen is verdwenen, althans in Europa. En een gesprek met leken,
blijft moeilijk, dus zal men moeten hopen dat de kloof niet zozeer gedicht
wordt, maar dat een paar bruggen geworpen worden. Het onderzoek naar stamcellen
heeft veel aandacht gevergd, maar noch Leuven noch Rome hebben er veel over
gezegd en het ziet er niet naar uit de zaak echt gesloten zal worden. Het is
een nieuwe manier van doen, maar die ook al niet uitblinkt van vertrouwen.
Besluiten we maar dat als mij
gevraagd werd of ik vertrouwen heb in de kerk, er geen antwoord zou komen,
tenzij een behoorlijk uitgebreid antwoord. Vele facetten spelen mee, onder
andere in hoofde van de gelovigen, de leden van het instituut dat de kerk is en
de buitenwacht. De kerk heeft de toenemende aandacht voor autonomie van de
persoon niet goed ingeschat, zo lijkt wel, maar het gevaar voor ongewenste
vormen van despotie – of er gewenste vormen zijn kan ik me niet zo gauw voor de
geest halen – houdt niet op bij de kerk en bovendien zijn kerk en staat
gescheiden. De kerk kan mensen niet tegen hun zin aanspreken, maar de staat kan
ook niet zomaar tegen uitspraken van de kerk ingaan. Toch is er meer dan ooit
nood aan debat over de democratie zelf en het maatschappelijke leven. Daar is
niet enkel de kerk bij betrokken, maar niemand kan vertegenwoordigers ervan
uitsluiten. En bovendien, gezien elke uitspraak van de paus en belangrijke
bisschoppen in de pers komen, is er sowieso een begin van debat. Alleen, over
vertrouwen hoeft het niet te gaan, dat komt te voet, gaat te paard en blijft
meestal pas als er andere dingen in het geding zijn.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten