Dissipatieve structuren
Brief
Aan
Ilya Prigogine
Brugge,
23 april 2013
De
uitzending op televisie, een laatavond show met een Nederlandse professor
Neurologie, die komt vertellen dat de vrijheid een illusie is, zou u dat hebben
kunnen smaken? Ik weet het niet zo zeker, want de man vertelde, zoals hij dat
al vaker mocht en kon doen, dat scans aantonen dat onze reacties al vooraf
gegeven zijn in het brein. In feite, als ik even kort door de bocht ga,
presenteert de heer professor Dick Swaab een model van het brein dat volkomen past
in de hang het determinisme van de natuurwetten uit te breiden tot domeinen
waar die misschien niet helemaal kloppen.
Het
is al een tijdje dat ik raad wilde schaffen bij u, omdat u aantoonde, met een Nobelprijs
en vele eredoctoraten als kroon op het werk dat de wetten van de thermodynamica
in een open omgeving niet op dezelfde manier functioneren als wanneer die
geobserveerd worden in een besloten systeem, een laboratoriumruimte. De wet van
het behoud van energie, van massa dus of de onomkeerbaarheid, de Tweede Wet,
die ook de entropie aangeeft, liet u zien, werkt in een constellatie waar de
grenzen niet gegeven zijn, anders. Er ontstaan, ik hoop maar dat ik u goed
begrepen heb, maar in elk geval, uit wat ik begrepen heb, meent u dat er in de
natuur toch wel omgevingen zijn waar de volkomen gedetermineerdheid niet aan de
orde is. De eigenschappen van materie in een omgeving van thermodynamisch
onevenwicht, brengt met zich dat we mogen aannemen dat er een zeker chaos en
onzekerheid bestaat in de natuur zelf.
Op
zich zou ik daar niet verder op ingegaan zijn, maar het lezen van enkele
artikelen en een boekje over dit onderwerp maakten mij wel nieuwsgieriger.
Sinds bovendien enkele filosofen van de UGent een wereldbeeld van de
wetenschappen gingen presenteren dat abstractie blijkt te maken van uw
inzichten, al hebben die in de technologie wel hun toepassing gekregen hebben,
bij het produceren van halfgeleiders, ziet men er in denken over wetenschappen
een zekere verbetenheid is opgetreden.
In
2009 werd Darwin uitgebreid herdacht en dan vooral zijn hoofdwerk, waarin hij
uitlegde hoe de soorten niet vanzelf bestaan of geschapen werden, maar door
adaptatie aan de omgeving en via seksuele selectie ontwikkeld zijn. In feite
was er geen voorbestemdheid dat de zoogdieren het pleit zouden winnen van de
sauriërs en vervolgens dat de primaten, in het bijzonder de minst aangepaste
van alle, de mens het zou halen.
Als
ik dus kijk naar zo een professor Swaab die uitlegt dat de mens bij zijn of
haar conceptie al alles gekregen heeft waar die het mee zal moeten doen, dan
denk ik niet dat we daar veel aan zullen tornen, behalve dan dat een mensenbaby
nu net een lerend wezen is. Dat wil zeggen, doorheen de vroegste ervaringen,
maar ook later, gezien de lange periode die het proces van opgroeien en
volwassen worden van een mens vergt, kan men zich afvragen of die stelling van
Swaab meer is dan een nuchtere vaststelling. Nu vertelde hij wel dat opvoeding
er wel enigszins toe kan doen, maar de gegevenheid van het concrete brein, daar
komt geen mens onderuit.
Het
tweede punt heeft Bert Keizer onderzocht, namelijk het gebruik van hersenscans
om de activiteit van het brein visueel of anderszins aantoonbaar te kunnen
maken. Niemand zal ontkennen dat het ontwikkelen van deze optische instrumenten
een gigantische prestatie is van de wetenschappen en die gunstig uitpakt voor
patiënten. Ook kan men professor Swaab en anderen wel volgen als zij ook het
gezonde brein gaan onderzoeken. De vraag of wat men ziet aan het transport van
bloed, want ik heb begrepen dat men vooral het evolueren van het brein kan
volgen bij actie naarmate plaatsen warmer worden, omdat er meer bloedtoevoer is,
ook inzicht geeft in de content van de processen. Kan men het transport van
iets in de zenuwbanen zelf volgen? Ik weet het niet, maar ik heb de indruk dat
men daar niet zo heel veel woorden aan besteedt.
Evenmin
wordt mij duidelijk of men uit die scans afleiden kan wat er gebeurt als mensen
voor een moeilijke ethische vraag gesteld worden. Of als gevraagd piano te
spelen, een stuk van Eric Satie bijvoorbeeld. In feite komt juist bij de
onderzoeken die ons gisteren werden gepresenteerd aan de orde dat men bij deze
hersenscans niet kan onderzoeken wat er gebeurt met waarnemingen van de
zintuigen in het brein. We weten dat er
zoiets bestaat als spiegelneuronen. Maar veronderstel dat ik een autorit zou
maken van Brugge naar de col du Tour Malet in de Franse Pyreneeën, waarbij er
een mogelijkheid zou zijn dat men de gebeurtenissen in mijn brein zou volgen.
Onderweg zou ik stoppen voor een natje en een droogje, misschien wel
overnachten in de buurt van Bordeaux en met een compagnon de route praten,
lachen, zelfs zingen. Gesteld dat men zou kunnen volgen, maar ook dat ik
ueberhaupt als een proefkonijn zou willen fungeren, dan nog vraag ik mij af of
men meer zou vinden dan verschuivende aandachtcentra. Zou men kunnen vernemen
wat ik onderweg denk, over een malle chauffeur of een zoveelste stevige
regenvlaag? Dat wil zeggen, ik reageer op iets, maar de onderzoeker kan alleen
mijn brein volgen…
De
vraag die ik mij gisteren weer eens stelde was waarom we steeds weer
vaststellen dat onderzoekers zich vastbijten in een bepaald paradigma. Er
lijkt, voor zover ik het kan zien weinig animo bij de aanhangers van Swaab om
heel Popperiaans de zaak te onderzoeken en dus te proberen weerleggen. Van
falsificatie is er überhaupt geen sprake en de heer Swaab vond twee trouwe
apostelen om hem toch maar te ondersteunen in zijn wijsheid. Waarom zou een
jongen van twaalf moeten lezen dat hij en zijn brein een zijn, waar niets
tegenin te brengen valt, maar dat dit voor gevolg heeft dat hij in feite
geenzijds van goed en boosheid terecht komt? Meester van Steenbrugge vond dat
men misdadigers niet met hun verantwoordelijkheid kan confronteren. Losers misschien
wel, denk ik dan, want succes is onze verdienste, falen onze eigen dikke
schuld.
Mag
het zo zijn dat we willen begrijpen hoe het brein werkt, dan nog lijkt het me
met de huidige kennis van zaken en gegeven de visie van iemand als Herman Kolk,
ook neuroloog dat men de zaken toch minstens tegen elkaar zou kunnen afwegen.
In NRC van vrijdag ll stond ook al zo een artikel waarin de jeugdversie van het
boek Wij zijn ons brein werd aangeprezen. Van een debat, een wetenschappelijk
debat blijkt er geen sprake te zijn.
Opvallend
was dat in dezelfde uitzending van die laatavond show een paar jonge mensen
zaten die zich vragen willen stellen over de dingen die zijn en wat we kunnen
doen om eventuele kwalijke evoluties tegen te gaan. Hier is geen sprake van gedetermineerdheid.
Hier blijkt dat het gedrag van een persoon van een behoorlijke complexiteit is,
zodat de buitenstaander al eens moet gaan overdenken waarom in zo een
Vrijdaggroep mensen zich verzamelen? Om samen tot een beter inzicht te komen en
zo te horen knettert het daar behoorlijk. Goed zo, zou ik denken, als iedereen
al het zelfde denken zou over dezelfde kwesties dan was het leven best
eenvoudig.
En
het spel, ik bedoel niet enkel een kaartspel waarbij de kaarten bepalen wat we
zullen doen, om de aas volop uit te spelen of een manille niet te verliezen. Ik
heb het over het spel dat we bijna dagelijks spelen ten aanzien van anderen. Er
is uiteraard veel opvoeding bij, dat wil zeggen, we hebben de geplogenheden van
huis meegekregen en aanvaarden die of wijzen die af en doen dan ons eigen ding,
maar dan nog is er invloed van derden, peers, leeftijdgenoten en nog zoveel
meer. Het valt op dat we de mens als spelend wezen vandaag niet meer zien
optreden. Zelfs comedians zijn vaak doodernstig.
Ik
weet het, Helmut Kohl begreep dat wie de genade heeft later te komen een hoop
problemen niet meer hoeft op te lossen, maar hij vergeet dat wie later komt wel
de problemen moet oplossen die de voorgangers (ongewild) hebben veroorzaakt. We
kunnen dus maar vaststellen dat elke generatie vooral met de nalatenschap van
de voorgangers heeft af te rekenen. Toch komt me dat beeld onvolkomen voor.
Elke generatie ontwikkelt ook eigen verwachten en dromen, die men in de
praktijk wil omzetten. Wie aanneemt dat het leven er enkel zou in bestaan dat
we de problemen van de voorgangers moet oplossen, beperkt de handelingsvrijheid
van de levenden wel zeer. De mogelijkheid dat, zoals in de jaren na 1960 in
Europa en de VS een cultuur ontstond waarin men deels die problemen negeerde,
of, zoals met de oorlog in Vietnam het geval was, weigerde de consequenties
ervan te ervaren, lijkt vandaag voor filosofen een moeilijke kwestie. Zij lijken
te menen dat we hoogstens op onze ratio beroep kunnen doen, waardoor we in
omstandigheden verzeild raken, die ons niet toelaten eigen wegen te bewandelen.
Opgevat zoals onder andere Johan Braeckman het ziet, kunnen we slechts beroep
doen op de ratio om ons leven naar behoren op te vatten. Daarbij speelt de
ervaring van de dingen hoegenaamd geen enkele rol. De ratio bij Braeckman is
van dien aard dat de dingen des daags van geen betekenis lijken en vooraf
gegeven. Van contingentie is er geen sprake.
Iemand
als mevrouw Tinneke Beeckman lijkt, zich inlatend met het werk van Spinoza, nu
net wel te komen tot de gedachte dat een mens, een persoon in feite ook oog
dient te hebben voor de omstandigheden en daar zinvol mee om te gaan. De ratio
wordt niet uitgeschakeld, maar net ingeschakeld. Ook blijft er dan ruimte voor
wat ik de homo ludens noem, naar het voorbeeld van Johan Huizinga. Nu was
Huizinga, schrijft men wel vaker, eerder een cultuurpessimist, maar net zijn Herfsttij
der Middeleeuwen laat begrijpen dat hij als historicus niet
zomaar een voorop gestelde opinie heeft laten afdrukken, maar dat hij,
nadenkende doorheen meerdere jaren op enig ogenblik is gaan nadenken hoe die
late middeleeuwen nu begrepen kunnen worden. De titel herfsttij der
middeleeuwen lijkt over een neergang te gaan, maar de herfst is in de natuur
een cyclisch gegeven, steeds wederkerend na de herfstevening op 21 september.
Maar wat Huizinga deed was onderzoeken en ons daarvan verslag uitbrengen hoe de
middeleeuwse, hoofse cultuur overging in iets anders. Het is een rijk fresco
van de vele aspecten van cultuurverandering.
De
homo Ludens is niet zomaar het zelfingenomen bezig zijn met het ik, geen gevolg
van puerilisme, maar een ernstige
speler. Dat wil zeggen, het spel zelf vergt ernst, maar blijft een inspelen op
de omstandigheden. En dat kan niet als we zouden aannemen dat we op elke
omstandigheid op een vooraf bepaalde wijze die zich zou voordoen op een
voorspelbare manier zouden handelen. Het voorbeeld dat prof. Dirk de Ridder
gaf, van een persoon die besluit een voorarm omhoog te brengen of naar links te
bewegen, al vooraf bepaald, een 10de van een seconde als argument
aanhalen voor die voorbepaaldheid. Een tennisster staat op het veld, ziet de
service en probeert uit te rekenen waar de bal voor haar optimaal opbotst,
plaatst zich en slaat, daar zit automatisme in wat de bewegingen betreft,
oog-armcoördinatie en de benen die ook nog eens meemoeten. Wat is er vrij aan
dit alles? Wat gedetermineerd? Natuurlijk ontwikkelt men voorgeprogrammeerde
bewegingen, maar als zij wil winnen, moet haar return de tegenstandsters
verrassen, dat wil zeggen, afhankelijk van de ervaring met die andere speelster
dus moet zij weten wat die verwacht. Het zou toch maar een saai spel zijn, als
dat alles al bij voorbaat was vastgelegd in het brein.
In
wezen gaat het hele discussie over de aard van het wetenschappelijk denken. Aan
de ene kant merkt men onderzoekers die aan de hand van observatie en nadenken
de mogelijkheden van het onverwachte toch niet uitsluiten. Aan de andere kant
is er de gedachte dat het allemaal gedetermineerd is. Philippe van Loocke
schreef in Wereldbeeld van de Wetenschappen, voor mij nog altijd een best boeiend werk,
dat ons toelaat zelf mee te denken. De kwestie is dat de gehanteerde
paradigma’s van de ene wetenschap niet zomaar over te dragen zijn op andere. De
pleidooien voor interdisciplinaire werking van wetenschappers hebben al lang en
breed stof liggen te vergaren, toch blijkt het voor te komen dat onderzoekers
spontaan met elkaar in de slag gaan en samen een oplossing zoeken voor een
vraag die hen beide vanuit verschillende oogpunten interesseert. Tegelijk
blijken tijdschriften niet altijd happig om onderzoeksresultaten op te nemen en
de brede media weten er al helemaal niets van, tenzij als het een item wordt in
een actuele discussie.
Het
spel om het brein is dus meer dan zomaar een kwestie van bepalen wat we weten
en hoe dat uitpakt. Het gaat om de vraag of we wel willen aanvaarden dat een en
ander niet voorbestemd is, maar afhankelijk van omstandigheden kan evolueren.
De samenleving, kan men stellen, blijkt dan een bijzonder specimen van een
dissipatieve structuur. Het mensbeeld dat we hanteren heeft uiteraard ook
betekenis voor wat we zien als noden van mensen of als misdadig gedrag. Het
blijft een raadsel blijft dat we ons geen beeld vormen van waar het om gaat,
hoe we als persoon naar anderen kijken en ermee omgaan. Overdrijf ik wellicht
als ik in de uitlatingen van professor Swaab enige reminiscenties ontwaar aan het
denken van Max Stirner, die meende dat de mens de eindbestemming is, dat wil
zeggen het ego en dat al het andere onwaar is, niet van voldoende gewicht tegen
het unieke ik. Het brein bij Swaab interageert niet met andere breinen, zoals
Bert Keizer ook laat weten. Maar het brein is slechts, zoals sommige
psychologen in de jaren 1950 voorop stelden, een respons-stimulussysteem
oftewel een black box. Men zegt het niet met zoveel woorden, maar telkens ik de
man hoor spreken, kom ik bij deze benaderingen uit.
Het
belang van Dick Swaab zal wel blijken, maar ik vind het zonde van het debat dat
men er zich niet toe geroepen voelt andere visies tegenover die te plaatsen.
Eens te meer merken we, merkwaardig genoeg, dat men ervoor kiest één visie als
waar voorop te stellen. Wetenschappelijk onderzoek ontbeert het daarom wel eens
aan spanning en debat. Hier hebben de media een belangrijke rol te vervullen,
omdat het niet opgaat te beweren, zoals men wel eens doet aan de borreltafel dat de mensen er niet veel van begrijpen en hoogstens op hun
blog maar wat leuteren, maar zelf geen enkele ernstige inspanning op het getouw
zetten discussies zoals die over het brein, het bewustzijn, de vrijheid als
illusie ernstig te nemen.
Het
gaat om meer dan een weetje, maar om de vragen over hoe we ons als mensen tot
elkaar verdragen. Het brein als vehikel van denken en verwerking van informatie
via zintuigen kan niemand ontkennen. Dat dit brein niet altijd afdoende werkt,
zal ook wel iemand verdragen. De vraag is dan hoe we het allemaal bij elkaar
brengen, de inzichten die ontegenzeggelijk verworven werden doorheen jaren
onderzoek. Dick Swaab zet ons aan het denken, zoveel is zeker, maar of we met
een bron van wijsheid voldoende hebben, blijft maar de vraag.
Ik
hoop, geachte heer Prigogine, dat u mijn zoeken naar antwoorden op deze vragen
niet te zeer naast de kwestie zouden zijn.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten