I Spy strangers of de kracht van urgentie
Reflectie
Bestuurspraktijk
in
zware tijden
ons denken over
Politiek aangescherpt
De discussie over het beleid in deze tijden van
crisis ligt om zo te zeggen lam omdat we de wijze waarop we politiek bedrijven
verwarren met wat er gaande is. Al langer maak ik me er zorgen om dat media en
politici alles telkens weer in het licht van verkiezingen benaderen, bij
uitstek de politici zelf en journalisten en het commentariaat. De burgers raken
een en ander wel erg moe en kijken niet graag meer naar al die discussies.
Toch verwacht men dat politici antwoorden
hebben en vergeet men wel eens dat heldere of eenduidige antwoorden doorgaans
niet het probleem te lijf gaan. Harry van Wijnen schrijft over een Churchill
die in mei 1940, na de val van Nederland en de overgave van Leopold III dat hij
niet anders kon de burgers de werkelijkheid voorhouden. Hij wilde die
ongezellige waarheid niet uit de weg gaan dat er geen hoop was op een spoedig
einde van de oorlog, integendeel, het zou allemaal moeilijk worden. Het werd
nog erger, zoals we weten en pas in 1941 toen Hitler Rusland binnenviel in de
hoop een snelle oorlog te voeren en de Russische troepen snel te vernietigen.
Leningrad begaf niet – ten koste van de eigen burgers – en Stalingrad werd een
ramp, voor de Duitsers, maar ook het Russische leger hield het nauwelijks uit,
zoals Vasili Grosman schrijft. Diezelfde Grosman vertelt vervolgens hoe hij in
de vlakten geleidelijk niet en uitstekend
wapenmateriaal zag verschijnen. De Britten en vooral Churchill hebben Stalin
van 22 juni 1941 gesteund, met wapentuig en andere noodzakelijke grondstoffen.
Harry van Wijnen maakt aannemelijk dat het voor
Churchill essentieel was dat de oorlog in en tegen Rusland van Hitler voor hem
de enige kans was om de Britten ademruimte te geven. Op 8 december stapten de
congresleden in Washington eindelijk de oorlog in, want Japan had de oorlog
verklaard en de Amerikanen per verrassing bij Pearl Harbour te grazen genomen.
Een slapende reus wekken…
Ons is het in deze reflectie te doen over hoe
Winston Spencer Churchill gedurende al die maanden een strijd voerde binnen de
marges die de democratie hem toeliet. Men kan het zich nauwelijks voorstellen maar de man sprak op
zondag op de radio ter ondersteuning van zijn landgenoten. Maar wie kritiek had
op de oorlog, de weigering vredesgesprekken aan te gaan, kon die ventileren.
De verantwoording in het parlement was er ook
niet minder om. Elke keer als er belangrijke wendingen waren voorgekomen ging
de parlementariër met een enorme staat van dienst naar zijn parlement om de
natie toe te spreken, voor te lichten en te ondersteunen. De vrijheid werd in
het UK gerespecteerd, al waren er wel momenten dat Churchill achter gesloten
deuren wenste te spreken “I spy strangers”, want de vijand, die uiteraard
spionnen had in het UK en vooral in Whitehall. En toch, iemand als George
Orwell zou gedurende die maanden en
ondanks zijn voorbehoud bij de conservatief Churchill, ondanks ook de zwakke
uitrusting van de Home Guard, de troepen of liever een gemilitariseerde
burgerwacht de kusten van het UK beschermen tegen een invasie waarvan alleen
niet wist wanneer die zou doorgaan. Deze Home Guard werd maar met moeite
bewapend. Even opvallend is dat de mensen van verschillende kanten hier met
elkaar te maken kregen, wat voordien niet mogelijk was of alvast leek. Hitler
heeft operatie Seelöwe, na de niet gewonnen Slag om Groot-Brittannië afgeblazen
omdat hij wist of vermoedde dat hij toch niet tegen de Britse mariene zou
opkunnen. Toen de Bismarck tot zinken werd gebracht, was het gevaar van de
onderzeebotenvloot niet geweken, maar de Duitse marine kon niet meer op tegen
de Engelse en Amerikaanse vloten.
Harry van Wijnen doordringt ons van het
cruciale element in het oorlogsgebeuren, die eerste zeventien maanden, namelijk
het uit de slaap wekken van de administratie, die er vooral blijkbaar trage afhandelingpraktijken
op nahield. Nu dienden beslissingen onverwijld te worden uitgevoerd en niemand
was vrij voor middernacht, als de baas rondliep. Boos kon hij wel eens
uitvallen, maar hij blijkt vooral met zijn staf een goede verstandhouding te
hebben opgebouwd. Niet te veel gedoe, maar toch, voor zijn ambtelijke
secretarissen was het een hele klus. En toch lezen we dat deze mensen, soms
vergrijsd en vertrouwd met eeuwenoude bestuurspraktijken opeens totaal nieuwe
praktijken te verstouwen kregen. Rapporten over de oorlogsproductie, over de
mogelijkheden de bedrijven beter in te schakelen en over hoe men de veiligheid
kon verbeteren, alles passeerde de waakzame ogen van de premier.
Maar net daar wordt onze fascinatie nog groter,
want waar begint het werkelijke gebeuren: de oorlog werd niet gewonnen door
Churchill, maar door het gehele bestuurlijke apparaat. Hoe ontregel je een
apparaat zo dat het plots gaat effectief functioneren en niet gewoon op het
gewicht blijft teren? We lezen dat Churchill lange dagen had, twee keer een bad
nam en vooral eindeloos bleef doorwerken, behalve om op zondag naar de film te
kijken, vaak dezelfde film. Dat is goed om weten, maar hoe kon hij de
administratieve diensten effectief inzetten, waar anderen er zelfs geen oog
voor hadden.
De mislukking van Gallipoli zat er wellicht
voor iets tussen, zijn jarenlange
deelname aan het publieke debat, als MP en als opiniemaker waren daarbij
essentieel: Hij kende de hoofdrolspelers, was vanwege afkomst en opleiding
vertrouwd met de bestuurlijke elite, maar dat hem misschien net weerhouden van
dit optreden. De belangrijkste reden, schrijft van Wijnen is dat hij in Harrow
tot zijn navolgers op de eliteschool liet blijken dat onderwijs een recht was,
dat iedereen toeviel en dat al die mensen die daar voor hem zaten, hoeveel
respect hij ook mocht hebben voor hun namen, stambomen en wat al niet meer,
maar dat elke capabele mens moest toevallen. Hij vond, als conservatief en
liberaal dat verdienste ertoe deed, meer dan afkomst. Het is mijn indruk dat
Churchill tussen neus en lippen wel eens deze bijna erfelijke administratie te
kijk zette.
Men kan de nadruk leggen bij het bestuderen van
Churchill’s handelen vanaf 13 mei op het War Kabinet, maar Harry van Wijnen
maakt duidelijk dat minstens evenveel belang dient gehecht aan de wijze waarop
Churchill zijn administratie echt inzette voor de oorlogsdoeleinden. “Yes
Minister!” en “Yes, Prime Minister” reeksen die tussen 1980 en 1988 werden
gemaakt geven aan dat de werkelijkheid voor politiek wel heel erg deplorabel kon
zijn. De hoge ambtenaren kunnen hun langdurige verblijf op departementen
gebruiken om politieke ambities bij te sturen.
Het is niet overbodig hieraan te herinneren,
wanneer we Churchill aan het werk zien tijdens zijn grootste periode, die
evengoed nefast had kunnen uitdraaien. In deze is het ook niet van belang
gespeend vast te stellen dat een oorlogssituatie voor een bestel de eigen
kenmerken op scherp zet. In vredestijd en zonder crisis gebeurt ook al heel wat
en worden debatten gevoerd over belangwekkende en andere kwesties. In
oorlogstijd wordt het beleid cruciaal maar evenzeer de betrokkenheid en een zo
groot mogelijke eensgezindheid vanwege de burgers.
Zoals Julius Caesar heeft Churchill na de
oorlog, toen hij weer buiten spel stond en Attlee premier was, zijn daden en
handelingen tijdens de oorlog ter harte genomen. Het zou dus boeiend zijn die werken en zijn memoires te
gaan bestuderen. Heeft hij inderdaad tijdens die meidagen, na Duinkerken, toen
officieren eens terug op vaste grond in Dover met de taxi huiswaarts keerden en
hun troepen in de steek lieten, de gedachte opgevat dat de kloof tussen de
hogere en lagere klassen te groot was om goed te zijn? Heeft hij in de steun
van de arme drommels die hun huizen kwijt geraakt waren in East End opgevat als
een aanmoediging zijn kijk op de samenleving bij te sturen? Het zijn vragen die
Harry van Wijnen aanstipt en het is Tony Judt die zelf vaststelde dat hij na
de oorlog, hoewel behorende tot minder
hoog op de ladder staande middenklasser toch kon studeren en uiteindelijk in
Cambridge terecht kwam. De besluitvorming tijdens de meidagen heeft later tot
beleid geleid, maar het valt moeilijk zomaar vast te stellen.
Hiertoe is een meer analytische
geschiedschrijving nodig, die laat zien hoe in een beleidsdomein, het
onderwijsbeleid in deze de besluitvorming verloopt. Waar Churchill jongeren uit
verschillende sociale klassen een echte kans wilde geven, zien we hier dat het
onderwijsbeleid in het UK, maar ook in Nederland, de Franstalige gemeenschap
aan andere criteria werd afgemeten, namelijk niet de kans iets van het leven te
maken maar de gedachte dat iedereen hetzelfde onderwijs moet krijgen. Het
gevolg is dat het onderwijs, zoals Tony Judt in zijn laatste geschriften te
berde bracht, niet meer emanciperend werkte. Opnieuw is de kloof tussen de
Etonian of de Harrowian en de mensen in het gewone publieke onderwijs opnieuw
veel te groot is en dat ouders zich krom plooien om toch maar iets beter
onderwijs te bezorgen aan het onderwijs.
Oorlog en Onderwijs? Hoe verzin ik, hoor ik al
iemand vragen. Maar net het boek van Harry van Wijnen laat zien, bijvoorbeeld
aan de hand van het verhaal van Vera Brittain, de vrijwilligster die mee de oorlog in
Frankrijk en België meemaakte. Haar pacifisme belette niet dat ze tijdens WO II
wel degelijk de oorlogsinspanningen steunde en niet naliet, in 1944 de zware
bombardementen op de Duitse steden aan te klagen. Het was blijkbaar van begin
af aan, voor Churchill en het bestuur zaak de waarden van de parlementaire,
liberale democratie in stand te houden. Ook de verhouding tussen Evelyn Waugh
en aan de ene kant de elite en de andere kant het zogenaamde gewone volk draagt
van Wijnen aan om ons ervan te overtuigen dat er iets aan de hand was: de
geschiedenis overkomt niet alleen vorsten en leiders, maar wordt in zekere mate
burgers aangedaan.
Het is mijn indruk dat Churchill begreep dat
hij het leed niet kon voorkomen – de opbouw van de vijandschap was te hoog
opgevoerd en men had niet alles gedaan om Hitler tegen te houden – maar dat hij
voor die burgers het mogelijke diende te doen om het resultaat te bereiken,
namelijk Hitler uitschakelen als verstoorder van de internationale orde en de Britten
de zekerheid van vrede te bezorgen. Alle inspanningen zijn gericht op de
oorlogsvoering en op de verdediging van Albion. Perfide was dat niet,
noodzakelijk wel. Staat de lectuur mij toe hieruit af te leiden dat politiek
bedrijven verschillende doelen kan nastreven, op de korte termijn, in dit geval
de aanvallen van de vijand afslaan, en op langere termijn, een betere
samenleving realiseren? Maar Churchill die tijdens zijn loopbaan enkele keren
een bocht maakte, heeft ook in zijn maatschappijvisie blijkbaar doorheen de
gebeurtenissen tijdens de oorlog begrepen dat er iets mis was met zijn land.
De verbeterde werking van de administratie
vormt een deel van de oplossing, iets waar men ook vandaag mee doende is.
Tegelijk merkt men dat de groep, hoe tegengesteld hun visie ook was voor 10 mei
1940, nadien samenwerken. Het geeft aan, in de Europese context van vandaag,
dat men wel kan verschillen van mening over concrete problemen, maar dat als de
nood hoog is, men niet zonder het draagvlak kan van de burgers. Een regering
van nationale eenheid was nagenoeg onuitgegeven in het Engelse parlementaire
systeem en toch vormde het de voorwaarde om snel de nodige krachten te
mobiliseren.
In deze zin vormt de excursie van Harry van
Wijnen naar Ed Morrow’s portret van Gerbrandy dat zeer lovend was en natuurlijk
een Nederlands publiek moet aanspreken. Toch merkt men dat Pieter Gerbrandy
tijdens de jaren na de oorlog in bedenkelijk vaarwater kwam, met name . Maar
dat konden noch Morrow noch Gerbrandy dan al bevroeden. Ook de oude Churchill,
die in de jaren 1950 nog eens premier zou worden, bleek niet meer bij machte
dezelfde dynamiek te bewerken of het enthousiasme op te zwepen. Maar de
omstandigheden, geachte lezer, waren veranderd.
Politiek, zo blijkt in deze feite van de oorlog
was heel specifiek en duidelijk, ook omdat de leider zelf de waarheid aan
het parlement noch aan de burgers wilde
onthouden. De verarming van het UK lag besloten in de tomeloze oorlogsinzet,
maar wat als Churchill vrede had gesloten? Ik weet het, de vraag mag men als
historicus niet stellen, omdat er geen manier is om een redelijk betrouwbaar
antwoord te vinden.
Het komt me daarom voor dat we de
oorlogsomstandigheden niet mogen zien als een normale vorm van bestuur. Wie
echter heel wat discussies over beleid in tijden van vrede bekijkt merkt echter
dat men eindelijk niet zo goed raad wist en weet met het beleid. De
doelstellingen zijn vaak vaag en de discussies oeverloos. De politiek van
Cameron, omtrent Europa steekt dan ook schril af tegen de overhaaste
besluitvorming rond een Frans-Britse parlementaire unie, lees een confederatie.
Hier was Reynaud betrokken, net als monsieur Jean Monnet maar hoewel het
project mislukte was het opvallend hoever men politiek het onmogelijke drijven
wilde om de overwinning veilig te stellen. Gezien met kennis van de evolutie
van Europa, van de houding van de Britten, maar ook bijvoorbeeld van de
Nederlanders ten aanzien van de Benelux, maakt het duidelijk dat onze
discussies te vaak urgentie vinden.
Urgentie afroepen vormt geen voldoende
voorwaarde opdat er urgentie zou aanwezig zijn. De omstandigheden dringen de
burgers én de politici desgevallend die urgentie op. De vergelijking kan bizar
lijken, maar de houding van Karel V tegenover Gent was voor hem, na drie jaar gesteggel
over de bedes, de belasting die Gent zou betalen aan de oorlogsvoering, was er
een van zoeken naar het oplossen van een probleem zonder een van de
belangrijkste steden in de Nederlanden te redden. In Noord-Frankrijk
vernietigde hij wel een opstandig nest, Thérouanne ofte Terwaan in 1553.
Politiek bedrijven als een kwestie van het mogelijke? Als men het doel uit het
oog verliest, wordt alles mogelijk, of niets. Daarom denk ik dat we soms te
vrijblijvend over politiek spreken, alsof het alleen een spel zou wezen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten