Egidius waer bestu bleven
Expositie
Liederen van minne en devotie
Het
Gruuthusehandschrift geïllustreerd
Egidius waer bestu bleven
Mi lanct na di gheselle mijn
Du coors die doot du liets mi tleven
Dat was gheselscap goet ende fijn
Het sceen teen moeste ghestorven sijn
Niet zo lang geleden schreef
ik dat Brugge ooit, in de veertiende eeuw een bloei heeft gekend die ertoe
bijdroeg dat de stad ook een centrum van eruditie werd. Overmoedig sprak ik van
het Athene aan het Zwin. Maar bij nader toezien blijkt het vooral zaak te
begrijpen hoe die stad op verschillende momenten en zeker tot de vijftiende,
zestiende eeuw, we hebben ook oog voor de nabloei der dingen, een bijzonder
centrum vormde in Europa. Zou men er wel over schrijven? Maar als wijzelf er
geen oog voor hebben, wie zal dan die bijzondere geschiedenis onder de aandacht
brengen. In dat geval zou ik mijn tekst in een andere taal kunnen schrijven,
maar de noodzaak springt te zeer in het oog de zaak hier te behandelen voor u,
beste lezer, die wel eens lijkt te twijfelen aan die lange geschiedenis met ups
en downs.
Lodewijk van Gruuthuse behoorde
tot een belangwekkend geslacht, dat vanaf 1200 via de belastingen op gruut en
later op bier een grote rijkdom kon verzamelen, maar meer nog won aan prestige
en gezag. Maar wie bij de graaf, Boudewijn IX van Vlaanderen zo een request met
succes kan indienen, heeft uiteraard al macht verworven. Het blijft
verbazingwekkend dat er maar geen goede monografieën over deze familie en hun
invloed in zaken van regering en bestuur blijken te verschijnen. Dat blijkt
overigens de laatste decennia in de Vlaamse historiografie steeds minder aan de
orde, het onderzoeken van hoe een graafschap, een middeleeuws vorstendom een
aantal figuren als Gruuthuse, diens voor- en nazaten kon voortbrengen. Daar
spelen economische, sociale en ongetwijfeld ook culturele factoren een rol: de
voorwaarden voor culturele bloei? Het feit dat de man, geboren in 1422 en
overleden aan de vooravond van de Renaissance of zelf in wezen een
vertegenwoordiger van de Renaissance in Vlaanderen en Brugge, zou namelijk na
het huwelijk van Maria van Bourgondië met Maximaliaan van Oostenrijk in
ongenade vallen, omdat hij de mening zou zijn toegedaan geweest dat deze zijn
machtsbereik te ver wenste uit te breiden. De geschiedenis van dat conflict
lijkt bekend, maar hoe meer ik er flarden van opvang, hoe moeilijker het te
begrijpen valt. Misschien kan Lodewijk van Gruuthuse een voorbeeld geweest zijn
voor… Prins Willem van Oranje. Ook hier past vraagteken, maar toch, dat deze
hooggeplaatste patriciër de zaak van de Vlaamse steden en het stilzwijgende
verbond tussen de hertogen en het land op zich nam, vormt geen stof voor de
schoolboekjes.
Op koningsdag, de dag van de
inhuldiging van een modern vorst, een vorst voor deze tijd (?) bezocht ik de
tentoonstelling die opgebouwd was rond het Gruuthusehandschrift voor een tweede
keer. De eerste keer was het me al bijzonder bevallen, maar ik wist niet goed
wat te vertellen. Maar nu ik er was en de hele opzet opnieuw kon bekijken maar
van de presentatie en beter de afzonderlijke stukken kon genieten, bleek hoe
goed men de zaak had onder handen genomen en aangepakt. Mag het wel, zoveel
loftuigingen voor een tentoonstelling? Als het goed is, mag het ook gezegd
worden, in gepaste bewoordingen en zonder in beate exaltatie te vervallen.
Mevrouw mijn moeder had mij
gevraagd haar te vergezellen omdat ik wist dat er nogal wat trappen te doen
zijn, zoals men dat in Brugge zegt, maar vooral om het allemaal nog eens te
beleven, vond ik het best een aangename zaak haar te begeleiden. Zij nam zo een
audiofoon, maar om de een of andere reden voel ik mij altijd wat afgeleid, met
zo een warme stem aan mijn oren. De commentaren die we via de zaalteksten
krijgen en de goede indicaties op de plaatjes bij de stukken, leken me de
eerste keer al een goede handleiding.
Een dame uit Nijmegen, getooid
met Venetiaans blond haar kruiste mijn pad en het maakte het bezoek nog
aangenamer. Men kan in een museum en tentoonstelling ook wel mensen ontmoeten
en soms valt het reuze mee. Deze dame is Neerlandica en was in Brugge voor een
stage, iets met chocolade. ’T is dus maar goed dat we die chocolademanie in ere
houden.
Het verhaal van het
handschrift is wat vreemd, omdat het gedurende enkele eeuwen in een
particuliere bibliotheek heeft gerust voor het in de negentiende eeuw publiek
werd, waarna het in 2007 door Nederland werd aangekocht en in de Koninklijke
Bibliotheek te Den Haag berust en goed omringd met zorgen bewaard wordt. De
tentoonstelling van het handschrift in Brugge is dan ook wel van belang, maar
tegelijk doet het enige ergernis opwellen dat Vlaanderen noch België die som
wilde opbrengen. Het gaat niet om een topstuk, dat vind ik een idiote term,
eerder ambtelijk, maar om een lieu de mémoire… jawel, in dit geval vind ik de
term wel goed en treffend weergeven waar het om te doen is: een stuk, dat door
haar ontstaansgeschiedenis, door haar inhoud en vorm en door de plaats in de
cultuurgeschiedenis van Vlaanderen toelaat die periode te begrijpen.
Rondkijkend en volgend hoe men
ons het handschrift presenteerde, hoe de materiële voorstelling uiteindelijk
naar de wereld rond het handschrift leidde, om dan aandacht te hebben voor de
muzikale betekenis, voor de aard van de hoofse liefde en de Mariadevotie, laat
de tentoonstelling zien dat het Brugge van die
vijftiende eeuw best een centrum van cultuur en verfijning mag heten.
Dat er een zoutoorlog gevoerd wordt en dat uiteindelijk Brugge en Maximiliaan
botsen, doet daar niets van af. Net zoals men merken kan op de tentoonstelling
dat het verhaal van de devotie dat van de hoofse liefde en de minder hoofse
minne niet uitsluit. Het punt blijkt te zijn dat we in de loop der jaren de
beeldvorming ondanks alles, onder Johan Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen
niet lijken te verbinden, te kunnen verbinden met de kernlanden van de
Bourgondische constructie.
De tentoonstelling laat zien
hoe in de 13de eeuw en verderop het samenbrengen van teksten van verschillende
aard, steeds meer naar voor komt. Zou het zijn om te vermijden dat losse folia verspreid
raken en dat het inbinden de duurzaamheid verhoogt? Toen ik gisteren nog eens
toekeek, zal dat wellicht een rol spelen? Maar de figuren in het handschrift,
zoals Jan van Hulst en Jan Moeritoen, Egidius zelf die leefden in de tijd min
of meer voorafgaand aan de levensspanne van Gruuthuse zelf. Dat wekte bij mij
nieuwe gedachten, want waarom heeft Lodewijk, die als de Ludovic il magnifico
in Brugge en de Bourgondische landen optrad, tenzij omdat hij die cultuur zelf
naar waarde schatte? Het valt me op dat men hiervoor vooralsnog niet zo een
goede antwoorden heeft. Mijn Nederlandse gespreksdame vond het ook wel
bijzonder dat men de liederen probeerde te zingen, dus ook het Egidiuslied. Zou
de hoofse cultuur dan niet, na onder meer het optreden van Van Maerlant, die
qua tekst en vindingrijkheid volgens Frits van Oostrum echt niet moet onderdoen
voor een Vincent van Beauvais en andere encyclopedisten, echt tot ontwikkeling
gekomen zijn?
Bekijkt men daarnaast de Roman
de La Rose, een middelfranse tekst die de hoofse liefde en een meer burgerlijke
variant ervan presenteert, dan blijkt vooral ook weer dat een eigen verhaal in
de Nederlanden en dan in Brugge wel geschreven werd. Het snellere werk, was
mogelijk en werd dan ook gebracht. Verwijzen naar de stokrijmen van Anna Bijns
in de zestiende eeuw en de traditie van de rederijkers maakt duidelijk dat onze
kijk verruimt wordt. De tentoonstelling laat ons met allerlei stukken, van
juwelen tot een verhaal over het tornooi van de witte beer zien wat het
allemaal kon voorstellen.
De taal blijkt dan ook weer,
zoals elke keer als men die teksten ter hand neemt een verademing, want het
gaat om het plezier van het dichten, om de inventie ook.
En helemaal aan het einde? Een
kunstwerk, muziek, beeld en kaligrafie. De tekst is te lezen in de kapel die
uitkijkt op het koor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Maar in het belendende
vertrek vindt men schermen en daar maakt een kaligraaf door Brody
Neuenschwander en Jeroen D’hoe, A Chair – an empty room, wel indruk. Genaden
lieve Vrouwen mijn, want het werpt een brug over eeuwen en schept in de
inderdaad niet gemeubelde ruimte het landschap voor een kunstbeleving.
Ik denk dat euforie en extase,
ja, zelfs dat, aan het einde de bezoeker meeneemt als hij het paleis aan de
Dijver verlaat. Extase? Het is een woord dat we niet graag horen, maar als ik
er dieper op inga, dan merk ik dat het tot twee keer toe mij toeviel. De extase
is er een van esthetische aard, want hoezeer mijn interesse voor het
historische ook op scherp staat, de tastbaarheid, de ervaring en de verbeelding
maken dat de tentoonstelling het handschrift en de cultuur van de veertiende,
vijftiende eeuw eer aan doet. Frank Ankersmit heeft de gedachte van de
historische extase uitgewerkt in een boeiend essay waar hij wel voor een meer
neutrale term, ervaring kiest, maar niettemin is het van belang deze gedachte
goed te vatten: het gaat om het vermogen even in de voorbije wereld binnen te
komen zonder er echt deel van te kunnen uitmaken. Het gaat om het leven in
Brugge en omgeving, de Poortersloge en de Witte beer passeren de revue en als
kers op de aard het besef dat de aardse liefde en de beate verering van Maria
elkaar niet ontlopen. De taal van de devotie en van de liefde, de verering van
de vrouw, komen samen.
Het kan niet genoeg gezegd dat
de benadering van het handschrift een boeiende confrontatie aanbiedt tussen de
wereld van het handschrift en de onze. Nu zangers ervoor kiezen in het Frans te
zingen, terwijl ze anders in het Engels of het Nederlands zingen, kan men toch
wel merken dat er iets mis met de waardering van het Nederlands. Zelf geniet ik
nog wel eens van Brel, Boris Vian of Marie-Paule Belle, om in de wereld van het
lied te blijven, maar ik denk toch dat er genoeg uitstekende Franse zangers
zijn, die ons kunnen verblijden. Vlaanderen is natuurlijk altijd tweetalig
gebleven sinds in de 12de eeuw in Ieper marktbrieven in het Frans
werden opgesteld. Maar moet men echt de indruk wekken dat men niet een bredere smaak
kan hebben, zoals de heer Lodewijk van Gruuthuse? Het feit dat de teksten
werden ingebonden, zal wel niet zonder zijn verzoek gebeurd zijn. Is dit dan
een zurige opmerking? Wel integendeel, het gaat om de vraag of we onze taal wel
een dienst bewijzen als we er de fijne kanten van niet ontdekken, van Willem
die Madocke maecte via Vondel en Filips van Sint-Aldegonde, of Anna Bijns tot
in deze tijd.
Het valt op dat Neuenschwander
bereid is aan dit project deel te nemen en dus op zijn eigen wijze bekendheid
te geven aan de wereld van de dichteren altegader, terwijl we in Vlaanderen de
hele cultuur, met uiteraard Maerlant als een hoogtepunt niet dan als iets zien
dat we moeten kennen, slechts enkele blote namen.
"Wi willen van den kerels zinghen
Si syn van quader aert
Si willen de ruters dwinghen
Si draghen enen langhen baert
Haer cleedren die zyn al ontnait
Een hoedekyn up haer hooft ghecapt
Tcaproen staet al verdrayt
Haer cousen ende haer scoen ghelapt
Neem nu het kerelslied, over
boeren en buitenlui die bij de adel en het stedelijke patriciaat in een kwade geur zouden hebben gestaan, maar
misschien was het wel een geuzenlied, waarbij de kerels, boeren en ambachtslui
zichzelf spottend presenteerden. De spanningen in de Nederlanden en vooral het
graafschap Vlaanderen waren behoorlijk gespannen, maar tegelijk leek er ook bij
het volk wel iets te leven. Maar, zoals men telkens weer moet vaststellen, de
kennis van de concrete elementen is ook voor historici niet altijd duidelijk.
Bart Haers.
Reacties
Een reactie posten