Voltaire en de Verlichting
Reflectie
De
koning sterft
Over de kracht van een
knokig denken
“Als de hemel, van zijn verheven signatuur
beroofd,
Ooit zijn aanwezigheid niet langer uit zou dragen,
Als er geen God bestond, dan moest hij worden uitgevonden.”
Ooit zijn aanwezigheid niet langer uit zou dragen,
Als er geen God bestond, dan moest hij worden uitgevonden.”
Roger Pearson: Voltaire de almachtige. Een leven lang op zoek naar vrijheid. De Bezige Bij, Amsterdam, 2006 [510 blz.] 39,50 €
Niet zo lang geleden zag ik de voorstelling in
NTG, waar men de conte philosophique Candide op het toneel bracht. Ik had me
geamuseerd, maar was verbijsterd over het gebrek aan taal en gesproken woord.
En ja, men moet zijn tuintje onderhouden, maar wat Voltaire bedoelde, kwam uit
de voorstelling niet uit de verf. Het was een van de redenen om het boek van
Roger Pearson opnieuw ter hand te nemen. Ik had het intussen al 2 keer gelezen
maar toch bleek een derde lectuur best boeiend. Niet enkel omdat het goed
geschreven is, maar vooral omdat Pearson de cruciale vragen over dit lange
leven niet uit de weg gaat. Met Pearson bij de hand mag ik mij ook afvragen of
de oude man, Voltaire, de aankleding van het toneel had kunnen waarderen.
Nu, geen filosoof stond dichter bij de omstandigheden
van zijn tijd, tot Arendt zich als denker over de filosofische aspecten van het
totalitarisme boog, dan juist
Voltaire. Diderot en d’Holbach, waren atheïst en wantrouwden hem, vooral
Diderot was niet op hem gesteld, maar vooral denk ik, was hun atheïsme niet zo betrokken
bij wat er in de achttiende eeuw in Frankrijk aan de hand was. Zij gingen uit
van een filosofisch debat, terwijl Voltaire volop, met brio tegen de bestaande
machten schopte. Men kan hem verwijten dat hij geen atheïst was, maar zou hem
dat werkelijk minder belangrijk maken? Rousseau was dan weer een eenzame
wandelaar die dromen aan de man bracht, maar, zoals Voltaire opmerkte zijn
kinderen te vondeling legde, terwijl hij over de goede opvoeding boeken schreef
die ook nog eens succes hadden. Voor Voltaire was dat blijkbaar ook een imposteur die zich bediende van
gedachten, maar er niet naar leefde. En Voltaire zelf? Hij had het geluk van
het lange leven, veel langer dan de meeste van zijn leeftijdgenoten, terwijl
men had gedacht dat hij eindelijk bijna gestorven was kort na de geboorte. Hij
weigerde gewoon te sterven, tot het einde dan toch kwam. Op 20 februari 1694 werd hij waarschijnlijk
geboren, maar officieel was het 21 november van hetzelfde jaar;
buitenechtelijke avonturen van de moeder zouden er iets mee te maken hebben.
Maar de gedachte verlaat de lezer niet dat ondanks het gedoe over religieus
fanatisme – over wat men hoort te geloven – de praktijk van het huwelijksleven
heel wat vrijer was onder Louis XIV en Louis XV, dan wij ons vandaag willen
voorstellen.
Maar wat deed hij dan tussen de dag van zijn
geboorte in 1694 en die van zijn overlijden, op 30 mei 1778? Meer dan een
indrukwekkende activiteit legde hij aan de dag, maar hij was in zijn jeugd een
van die jongeren die in het Parijs van Louis XIV en later de regent in welstand
opgroeiden. Met een zus en een broer, die ouder waren en Armand, de broer werd,
zoals zijn vader in de Jansenistische leer opgevoed, had hij het niet altijd
even gemakkelijk, maar dat kan dus te maken hebben met de vraag of hij wel de
zoon van zijn vader was. Hij kende wel mensen die zich met de letteren
inlieten, zoals Boileau, die ook in hetzelfde paleizencomplex woonde als
familie Arouet en was zijn (eventuele) biologische vader een dichter van het
scrabreuze.
Maar voor we Roger Pearson volgen in de lange
reis door het leven volgen, moet ik toch
aan de orde stellen of onze interesse voor het leven en de werken van Voltaire
afhankelijk van de vraag of hij de belangrijkste filosoof was dan wel een
verspreider van ideeën die anderen eerder haarfijn hebben uitgewerkt? Mij komt
dit een onzinnige houding voor: een figuur als Voltaire, maar ook anderen in
zijn tijd, dus de achttiende eeuw moeten onze aandacht krijgen. Punt. Ik weet
niet of men kan spreken van een grootste schrijver
of een grootste filosoof, omdat over
de vele eeuwen sinds Thales van Milete de traditie van het westerse denken op
gang bracht, dan wel Homeros onze verhalenschat begon op te bouwen, een
traditie van een onoverzichtelijke en nog steeds onuitputtelijke omvang het
licht heeft gezien. Geen voorkeuren dus? Wel in die zin dat men natuurlijk wel
kan argumenteren waarom men een filosoof of schrijver belangrijk acht. Niet in
termen van een soort top of polls. Dat heeft geen zin omdat we ten eerste nooit
het hele veld kunnen overzien, noch in onze tijd noch voor andere tijden. Ten
tweede evolueren onze inzichten en kunnen we dus in onze jeugd wel plezier
gevonden hebben in La Nausée van
Jean-Paul Sartre, terwijl later auteurs en filosofen voorbij komen die, althans
is dat mijn indruk, meer te vertellen hebben, Sloterdijk, Arendt, Gescinska…
want ja, er komen er altijd nieuwe bij.
Dus buigen we ons met blijde interesse op de
figuur die Roger Pearson zo levendig weet te schetsen, of beter nog, te etsen,
met veel zin voor detail. Details die het beeld niet overwoekeren, maar net
helder in het licht stellen. Het feit dat vader Arouet zijn zoon naar de
Jezuïeten stuurde en hem zo een merkelijke andere opvoeding gaf, heeft wel
degelijk belang, omdat het onderwijs er meer intellectueel uitdagend was dan
bij vrienden van Jansenius en Blaise Pascal. De jonge Voltaire maakte zijn
school af, maar werd geen jurist en weigerde te werken in een kantoor in de
hoop eens een ambt te kunnen kopen, zodat zijn vader dacht dat de jongeman voor
galg en rad zou oproepen. De vader liet zelf een lettre de cachet bestellen, zodat hij zijn zoon ten gepaste tijde
kon laten gevangenzetten in de Bastille. Dat gebeurde ook en Voltaire leerde er
niet zo heel veel uit, behalve dan dat hij ten alle prijze oftewel tot elke
prijs uit de greep diende te blijven van de mensen die de bestaande orde wilden
bewaren tot elke prijs.
Het zou hem wel naar Engeland brengen, in
contact met de intellectuele nalatenschap van Newton, maar ook met een
samenleving die vrijer en burgerlijker was, dynamischer en slagvaardiger dan de
Franse. Hij zou er zijn filosofische gedachten wetten op andere slijpstenen dan
die van de katholieke doctrine en de Koninklijke willekeur. Hij was dan al een
beroemdheid als theaterauteur en kon nu dus opnieuw een paar banvloeken
verwachten, want in zijn filosofische brieven liet hij duidelijk blijken dat de
Franse politiek en de Franse samenleving op de schop moesten. Hoewel hij
probeerde te profiteren van de mogelijkheden die Frederik II de Grote hem kon
bieden, merkte hij dat koningen regeren en mensen naar hun plezier behandelen,
goed als het zo uitkomt, anders als het
moet. Maar willekeur blijft de regel.
Een grote gebeurtenis in zijn leven, na enkele
min of meer durende relaties met theateractrices – die niet begraven mochten
worden in gewijde grond, wat hem ook tot actie zou brengen, maar ook van zijn
eigen dood bijna een theater zou maken, vooral dan van zijn al dan niet
gemeende belijdenis van zonde, c.q. zijn afwijzen van de kerk als weg naar het
heil - , begon hij een intellectueel leven met Emilie le Tonnelier de Breteuil,
marquise de Châtelet, waarover we vroeger al schreven. De prijsvragen van
academies spelen daar een belangwekkende rol in. Want een van de belangrijkste
werken die ze samen ondernamen maar afzonderlijk uitwerkten: de vraag wat de
aard is van het vuur, uitgeschreven door de Academie van Dijon. Emilie
ontwikkelde een visie die in het boek over haar leven en werk fijner werd
uitgewerkt, maar toch ook hier uitgebreid beschreven wordt. Zijn antwoord
eindigde op 7 en het hare op 6, terwijl de conventionele antwoorden op de
eerste plaatsen eindigden. Toch werden hun inzendingen ook gepubliceerd. Dat
een vrouw een prijsvraag beantwoordde en haar inzending gepubliceerd zag, was
toen ongezien en dat werkte nogal veel jaloersheid in de hand. De relatie van
Voltaire en Emilie was typisch, zo lijkt het voor deze kringen: zij had een
ordentelijk huwelijk, 3 kinderen en vervolgens ging ze haar eigen gangen, met
Voltaire dus. Zij had zelf een kleine schaduwkant, namelijk een
speelverslaving, maar ook was ze hoe dan ook vrij possessief als het op
Voltaire aankwam. Voltaire noemde haar een groot man die het gebrek vrouw te
zijn.
Nu was Voltaire voor zijn tegenstanders en dus
voor de overheid een druktemaker die het aantal GAS-boetes wel zou hebben
opgestapeld. Zeg nu zelf, wie zou er niet zo een lastpak oppakken die in een
blauwe, diepblauwe koets met sterren op door het land zou reizen? Maar op zijn
laatste reis van Ferney bij Genève naar Parijs werd hij in zijn opvallende
koets op vele plaatsen met eer en huldebetuigingen onthaald. Was hij niet de
man die in verschillende zaken, zoals die van de Protestantse koopman Callas
uit Toulouse of Sirven, een ander geval van gerechtelijke dwaling, de gerechtelijke
dwalingen echt heeft aangepakt met het gevolg dat minstens de nabestaanden van
schuld ontheven waren? Even wees er alles op dat Voltaire en met hem enkele
verlichte politici – de adel die betrokken was bij het beleid gedroegen zich
volgens Pearson echt wel als politici – hun punt hadden gemaakt en dat Louis XV
de hervorming van het gerecht zou aanvatten. Maar de eerste hervormingen werden
al na 6 maanden weer ongedaan gemaakt. Men mag in deze ook bedenken dat de
kwalijke naam die deze koning droeg, hoewel Le Bien Aimé genoemd, door de
juristen en hun opiniërende medestanders voor de geschiedenis het goede dat hij
ondernomen heeft in de vergetelheid heeft gedrukt.
De activist Voltaire wordt in de wandelgangen
niet zo vaak genoemd als de deïst Voltaire die dezer dagen als het toonbeeld
van een niet zo straffe Verlichting, in feite als een onbetrouwbaar individu
ten tonele wordt gevoerd. De Verlichting, beklemtoont Jonathan Israël telkens
weer is pas tot volle wasdom gekomen in de groep rond Denis Diderot en
d’Holbach, de prins die de Encyclopédie mogelijk maakte. Diderot en Voltaire
hebben het elkaar inderdaad niet gemakkelijk gemaakt en hebben menig debat per
brief gevoerd, soms direct, maar nog vaker indirect. In de contes
Philosophiques zoals Micromégas of Plato’s droom, beide voorloper van een nieuw
genre, de science fiction, zette Voltaire zich net zo scherp af tegen het
fanatisme van Port Royal, de Jansenisten als tegen de fanatieke atheïsten; in
zijn ogen waren zij, Diderot en co wel fanatiek en onredelijk. Roger Pearson
laat ook niet na te vermelden dat Voltaire zeker na 1766 de greep op de dingen
begon te verliezen, al bleef hij verbazend productief en polemisch. Maar hij
was door zijn hoge ouderdom ook meer een onsterfelijke geworden dan een lid van
de Académie Française ooit kon worden. Maar ook Denis Diderot schreef verhalen
en werkte gedachten uit in romans, zoals La
réligieuse en Jacques le Fataliste et
son maîtr. La Rélgieuse spelt hij de rol van het klooster uit als opvang
voor overtallige nazaten e klaagde hij
totale gebrek aan zelfbeschikking aan. Soms werd iemand dan toch weer van de
gelofte verlost als er getrouwd moest worden, om de erfenis veilig te stellen.
Mensen beschikten niet over zichzelf, wat ook Voltaire behoorlijk problematisch
vond maar hun houding verschilde in wezen vooral in de toonzetting.
Toch blijft het stof voor discussie als mensen
zoals Ico Maly menen dat er maar één lectuur van de Aufklärung mogelijk is,
precies omdat men Diderot maar moeilijk als enige representant kan aanhouden,
zonder de geschiedenis van de 18de eeuw, de ideeëngeschiedenis in een
heel eng kader te bekijken. Het probleem immers is dat de Verlichting,
voorspel, inleiding, de hoofdmoot en het naspel, de Romantiek, meer dan een
eeuw tijd vergde en bovendien dat men niet kan beweren dat het fenomeen zich
maar in één land zou ontwikkeld hebben tot de zeer verscheiden cultuurperiode
die we kennen. Voltaire zorgde voor vernieuwing van het theater, schreef zijn
Lettres Philosophique om de Engelse houding ten aanzien van macht en aanzien,
maar vooral tolerantie – met mate – tegen andersdenkenden onder de aandacht te
brengen. De geschiedenis is duidelijk,
van Schotland tot Italië, van Estland tot Frankrijk en in de VSA waren er
interessante bewegingen bezig die vaak ook vrouwen op de voorgrond bracht.
Uiteraard kan een biograaf uit hoofde van zijn onderwerp niet het hele beeld
ophangen, toch is Pearson wel degelijk bereid en zelfs gedwongen het bredere
plaatje te bekijken. Studeerde Voltaire niet een enige tijd bij de Nederlandse
natuurkundige ’s-Gravesande over Newton’s inzichten in de natuurwetten?
De samenleving waarin Voltaire opgroeide was er
een die weinig vooruitgang kon boeken, omdat de overheid in handen was van een
klasse die vooral rentes zochten, dat betekent dat zij belastingen, op zout, op
zeep en andere zaken kochten en zo hun fortuin opbouwden. De juristen van het
parlement van Parijs waren ook niet bereid dat systeem in vraag te laten
stellen. Voltaire heeft zich ingelaten met een loterij, dat weten we, waardoor
hij in een klap behoorlijk rijk werd en onafhankelijk. Via agenten investeerde
hij in allerlei handelsondernemingen en kon hij zijn inkomsten doen aangroeien.
Hij leende ook aan vorsten, die graag courant kregen want ze konden hun
bezittingen niet zo gemakkelijk liquideren. Voltaire leende hen tegen 10 % of
meer, maar moest wel eens druk zetten op de Koninklijke familie van Wurtenberg.
De biograaf gaat er niet zo op in, maar men kan
zich afvragen hoe bewust Voltaire zich met die wijze van handelskapitalisme
inliet, toch blijkt Pearson niet overtuigd van het feit dat Voltaire werkelijk
aan de Driehoekshandel deelnam. Dat betekende dat hij dan de slavenhandel zou
aangewend hebben om zijn vermogen verder op te bouwen. Was zijn handel via
Cadiz dan vrij van die smet? Het zal wel een beetje zijn zoals met die grote
kledingketens dezer dagen die in Bangladesh goedkoop kleding produceren door
onderaannemers en niet graag zien dat de pers hier melding van maakt. Maar nu
er wel wat rampen gebeurd zijn, kan men niet meer zwijgen. Wel heeft Voltaire
zich verzet tegen de slavenhandel, de horigheid en dergelijke en wellicht moet
men beter onderzoeken waar het geld van de man vandaan kwam.
En als hij Ferney gaat wonen en het landgoed
tot een eigen klein Versailles ombouwt, dan zal hij tegelijk nogal want investeren
in het ontwikkelen van lokale industrie, zoals de fameuze horlogeproductie. Hij
is dan wel geen filosoof von Gewerbe, hij handelt op een op het oog wel zeer
billijke wijze. Voltaire was dan ook, zo lezen we, heel geporteerd door de
wijze waarop in Engeland en de Nederlanden de tolerantie veel verder en dieper
reikte dan hij als Fransman ook maar had kunnen dromen, zodat hij meende dat
men eerst de redenen van die onvrijheid en willekeur diende aan te kaarten. Het
punt is voor hem niet enkel een zaak van zuiver denken, hij wil, na zijn
verblijf in de Bastille en zijn ballingschap in Engeland de verwevenheid van
perverse politieke en justitiële almacht van de vorst, die uiteindelijk tot een
slecht werkende samenleving en dito maatschappelijk bestel blijven leiden,
aanpakken. Zijn geschriften over Henri IV, over Louis XIV en zelfs zijn
onderzoek naar de zeden en gewoonten, hebben een inderdaad niet direct
filosofische oorsprong, maar voor hem, die tot het einde deïst was, komt het
mij voor, was dit vorm van pragmatisme: via zijn deïsme kon hij praktisch model
van tolerantie ontwikkelen dat hij via fanatiek atheïsme niet geloofwaardig had
kunnen doen.
De vraag die Pearson ons ook aandraagt: Kan men
Voltaire gering schatten terwijl hij met een ijzeren consequentie het bestel
van de Franse staat bleef aanvallen, met als fundamentele dragers, de Kerk,
vooral de Jansenisten, de Koning én de juristen van de Parlementen? Tegelijk
schetst de biograaf een man die een leven lang met de hoge commis d’état omgang
heeft gehad, zoals d’Argenson, d’Argental, Richelieu – neef van – en anderen
die zoals hij bij de Jezuïeten hun opleiding hadden genomen. Hij, de roturier –
de man zonder adellijke voorouders, behalve in een kwartier, tenzij hij
inderdaad de zoon was van een andere vader - Rochebrune – was, zou hoveling
worden, maar om volkomen pragmatische redenen en dat pakte niet goed uit want
zijn zin voor onafhankelijkheid maakte de pluimstrijkerij ongeloofwaardig.
Voltaire werd niet in ermbarmelijke
omstandigheden ter wereld gebracht en leefde in een relatieve luxe van het
Parlement van Parijs. Hij zou later een deels zwervend bestaand leiden, maar
met zijn geliefde Marquise du Châtelet leefde hij een aantal jaren genoeglijk
in Cirey (Champagne, niet ver dus van de weg naar Lotharingen en weg uit de
greep van de Franse koning), dat hij in een mum van tijd heropbouwde en
uitbreidde en van technische hoogstandjes voorzag die het leven erg konden
veraangenamen. Daar en later in Ferney heeft hij ook moderne installaties,
zoals een badruimte laten aanleggen, waarmee hij zijn voor praktisch comfort
verder opdreef. Of zou het beter zijn daarvoor te verwijzen naar chaise percée,
inderdaad, de kakstoel? Deze facetten van een menselijk bestaan zal men niet zo
gauw in een filosofisch werk vinden, maar hoewel ze dus aangeven hoe de man die
het theater vernieuwde – door onder andere de wet van de drie eenheden, van
handeling, tijd en ruimte terzijde te schuiven -, de man ook die
Bijbelonderzoek zelf ter hand nam, niet zo origineel want hij werkte verder op
het werk van een benedictijner monnik, die ook wel sceptisch stond over de
wonderen die vermeld staan, laten zien hoe veelzijdig men kan werken en dat
kritische Bijbelstudie niet dateert van de vroege 20ste eeuw;
tekstkritische studies begonnen al in de vijftiende eeuw, toen Erasmus (ongeveer
1467 – 1536) en anderen het Hebreeuws en Grieks weer onder de knie kregen. De
bijbel als boek kan op een rationele manier niet goed begrepen worden.
Het is zaak, meen ik ook wel te begrijpen dat
voor Voltaire die Bijbelstudie een manier was om de clerus van zijn tijd bij de
neus te nemen. In de eeuw van Louis XIV waren er mensen als Fénelon, die niet
zomaar de orthodoxie achter zich lieten. Enfin, het valt op dat men de
waarheden die voorgehouden niet zomaar aanvaard worden. Fénelon was nochtans de
huisleraar geweest van de kleinzoon van Louis XIV, maar de discussies over de
verhouding tot het zielenheil bleef lang problematisch. Hoe Voltaire het werk
van Fénelon kende is me niet duidelijk, maar als de vijanden van mijn vijanden
misschien vrienden kunnen worden, kan de breuk tussen Louis XIV en Fénelon voor
Voltaire een goede indicatie geweest zijn. Wel geeft dit voorbeeld aan dat de
inzichten van Voltaire niet zomaar uit de lucht kwamen vallen, wat voor
sommigen dan weer aanleiding is hem niet oorspronkelijk genoeg te noemen en dus
zijn rol te beperken. Zijn Bijbelcommentaren, gebaseerd op het werk van anderen
hadden evenwel voldoende effect omdat men de soms rare kronkels en wonderen
toch niet geloven kon. Dom Augustin Calmet blijkt hier een betrouwbare gids te
zijn geweest, een benedictijn en bevriend met de familie du Châtelet.
Pearson laat ook een glimp zien van het
probleem dat zich stelt in verband met de hoge publicitaire productie van
mensen als Voltaire en anderen, tot het midden van deze eeuw, toen televisie en
film het aanbod aan ontspanning gingen verbreden, waarna sinds 30 jaar de
steeds ingenieuzer games hun inbreng deden. Bovendien verloor de brief als
vehikel voor debat haar uitnemende rol. Tijd om te schrijven? Maar ook behoeft
men tijd om te lezen. De verspreiding van de ideeën was maar mogelijk omdat er
in Europa (en de kolonies in Noord-Amerika) een redelijke interesse ontstond en
eerder toe dan afnam. Van de roman en de spannende erotische verhalen werd er
wel meer gedrukt dan wij ons voor kunnen stellen.
Tot in zijn laatste dagen was Voltaire bezig
met schrijven en pamfletten uitzenden om toestanden te hekelen, al merken we
dat Pearson er het draagvlak van betwijfeld, omdat zeker inzake
levensbeschouwing Voltaire vasthield aan de denkbeelden die hij op grond van
zijn omgang met Newton’s werk had ontwikkeld en na het optreden van Diderot en
co niet meer zo relevant waren. Maar tegelijk zal men dat een 80-jarige toch
niet zomaar aanwrijven. Zijn betrokkenheid bij de industrie in Ferney zou dan
vergeten worden. Jawel, hij verdiende geld, maar hij maakte ook een nieuw
zakenmodel mogelijk. Het verhaal is dat hij de horlogemakers uit Genève die een
fiscaal probleem hadden met de overheid van de stadsrepubliek maar niet
opgelost kregen, te hulp kwam door hen in zijn landgoed onderdak te verlenen.
Het vervolg was dat de Franse Ministers van Financiën met Voltaire en de
horlogemakers in discussie gingen over de op te brengen belastingen, wat ook
weer heel wat brieven en discussies meebracht. Dat werd maar geleidelijk geregeld. Hoe het na de dood van
Voltaire verder ging met de vlek is niet geheel duidelijk. Dat Voltaire de
burgers van Genève toneel aanbood, iets wat in de stad om religieuze redenen
niet kon, mag men ook niet vergeten.
Roger Pearson schreef geen hagiografie van de
man, die van zichzelf vond dat hij er aartslelijk en graatmager uitzag, maar
hij laat ook zien dat zowel zijn juridische acties als zijn werk als schrijver
van wezenlijk belang is in de ontwikkeling van de Franse Verlichting, onder
meer door zowel oog te hebben voor de vooruitgang van de wetenschappen – al
snapte hij het op den duur zelf niet helemaal meer – dan nog was zijn hameren
op de vrijheid én op de tolerantie van wezenlijk belang. Wie Voltaire een
plaats ontzegt in het Verhaal van de Verlichting geeft volgens Pearson de
indruk dat de Verlichting zelf maar een schrale bedoening was. Goed, hij was
geen atheïst en hij vond dat het goed was dat mensen hun eenvoudige geloof
konden beleven, zeer zeker, maar of men dan de indruk kan wekken dat de man die
lange tijd de strijdkreet “Ecrasons l’infame!”, hoog in het vaandel voerde, de
Franse autoriteiten –inclusief de kerk dus - voortdurend voor problemen stelde
en er toch in slaagde in Frankrijk de vaandeldrager te worden van een strijd
tegen de verstikkende censuur, de hypocrisie en de machtswellust van priesters
en bisschoppen, moet bij mij van goeden huize komen om Voltaire niet te zien
als een baanbrekende figuur.
Het gesteggel over de plaats van Voltaire roept
dan ook onontkoombaar de vraag op wat we van de Verlichting moeten denken, wat
de betekenis ervan kan geweest zijn. Professor W. Brulez bracht ons bij in zijn
hoorcollege Inleiding tot de geschiedenis
van de Nieuwe Tijden dat de cultuurgeschiedenis van de nieuwe tijden best
het bestuderen waard is, net omdat de boekdrukkunst een nieuwe burgerlijke
culturele traditie toeliet, waarbij academies en loges hun onmiskenbare rol
hebben gespeeld. Maar tijdens de 18de eeuw kan men merken dat
clerici de nieuwe gedachten niet geheel vreemd zijn. Ook Yvan van den Berghe
heeft dat uitgebreid onderzocht in zijn doctoraat. Toch blijft voor velen de
eeuw van de Verlichting in het duister gehuld.
De kwestie is dus, zoals ook Pearson opmerkt
dat het weinig zin heeft de echte Verlichting te onderscheiden van andere
evoluties in de tijd. Kan men Edmund Burke denken zonder de invloed van de vele
evoluties die in Schotland, maar ook elders in Europa Ik denk aan – uiteraard –
Belle van Zuylen, die overigens ook met mensen uit de Schotse Verlichting
correspondeerde. Het mag duidelijk zijn dat we bij elke poging er meer van te
begrijpen, van de Verlichting meer facetten ontdekken. De discussie die men
vandaag voert over wat nu de Verlichting zonder meer zou zijn, wat die dan moet
beginnen en wie er allemaal toe bijgedragen heeft, lijkt me overtrokken – als het
erop aan zou komen namen weg te strepen. Opvallend is ook de betekenis van de
inzichten die men kon formuleren vaak ook in relatie stond tot de kwaliteit van
de tegenstander. Als een benedictijn zelf een kritische Bijbelstudie schrijft
en uiterst kritisch is voor bepaalde voorstellingen van wonderen en zo meer,
dan kan men ook die invloed niet terzijde schuiven. Nu begrijp ik voor de goede
orde wel dat het in de Angelsaksische wereld vandaag, met de druk van soms
bizarre vormen geloofsbeleving er de tegenstanders echt wel om te doen is het
irrationele van die benaderingen aan de kaak te stellen. We kunnen die aanpak
wel volgen, maar menen dat het een weinig heilvolle weg is. Wie vandaag de
evolutietheorie botweg afwijst en niet op school onderwezen wil zien, begaat
een misdaad, want men ontzegt jongeren een goed inzicht in de aard van de
menselijke geschiedenis en het mens-zijn zelf. Maar Jonathan Israël ontneemt
ons, met zijn zeer omvangrijke studies over de Verlichting tegelijk de kans de
samenhang goed te onderkennen.
De essentie van de Verlichting lijkt mij dan
ook meer te zijn de mogelijkheid tot het open debat en ondanks de (kerk-)politieke
belangen die spelen, zal de oppositie tegen figuren als Voltaire meer vergen
dan alleen maar het herhalen van de traditionele apologetische traditie. Het
valt me dan ook altijd weer op dat men bij een auteur als Steven Nadler moet
zijn om iets aan de weet te komen over het denken en de kijk op de staat der
dingen in die periode.
Het kan dus geen kwaad Pearson ter hand te
nemen als men de discussie over de aard en bevindingen van de Verlichting wil
voeren omdat hij laat zien dat de opmerkingen die auteurs als Ico Maly over de
Verlichting brengen niet adequaat mogen heten. Spreken over de
anti-Verlichting? Dan valt de naam van Voltaire al eens en dat blijft
bevreemden, omdat de man doorheen zijn lange loopbaan, een aantal thema’s heeft
aangesneden die nu net het wezen van de Verlichting uitmaken: strijd voor de
vrijheid van levensopvatting, drukpers en lotsbestemming, strijd tegen
willekeur maar ook tot spijt van Jonathan Israël strijd voor tolerantie. De
Godsdienst is voor Voltaire niet an sich problematisch, wel de organisatie van
de kerk. En daarmee denk ik voldoende duidelijk te maken dat het fanatieke
verdedigen van het atheïsme als waarmerk voor de Verlichting het inzicht in het
proces dat de Verlichting was, bemoeilijkt. Overigens meen ik mij te herinneren
dat Johan Braeckman en Jean-Paul Van Bendegem de gedachte onderschreven dat het
voor het publiceren door Darwin van diens “The Origin of species” het atheïsme
niet zo heel veel te bieden had. Pas dan, in 1859 zou het argument voor het
loochenen van een god en al helemaal van een alles bestierende monotheïstische
God goed onderbouwd kan worden.
Los daarvan is er de vraag of de acties van
Voltaire ten aanzien van het gerecht, ten aanzien van de censuur, werkelijk
niets zouden hebben uitgehaald. Symbolisch wel want de rechtspraktijk werd in
vraag gesteld in de zaak Chasal en de anderen en het recht kon in zekere zin
zegevieren – niet helemaal – maar ook een houding tegenover Hugenoten, die er
alles aan zouden doen om hun kroost te verbieden alsnog katholiek te worden
kwam in vraag te stellen. Dan is er nog de houding van Voltaire ten aanzien van
de Islam, die aan de ene kant niet gunstig zou lijken, maar hij heeft mee het
oriëntalisme vorm gegeven, waarbij we weten dat de erfenis van de verhoudingen
tussen Islam en Europa, zeker ook tijdens de eeuw van de Verlichting complex
was, alleen al omwille van de oorlogen tussen Süleyman en Europa, denkend aan
het Beleg van Wenen – eerste maal in 1529, twee jaar na de Franse Sacco di Roma- , om maar eens iets te
noemen. Voltaire kan men dus, als we Pearson in gedachten hebben, niet terzijde
schuiven. De man en zijn werken, maar ook zijn avontuurlijke levensloop, in
grote luxe vanaf zijn 30ste, kan men niet zomaar negeren. Hij nam de
omstandigheden in dank af en ging door, nog tot zijn dood, die volgens sommigen
vergeten was hem te bezoeken.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten