De onverschilligheid voor de geschiedenis
Brief
Over
de nagedachtenis van Leopold II
Brugge,
16 juli 2013
Geachte
heer Reynebeau,
Uw
bericht over Leopold I vertoonde al een paar schoonheidsfoutjes, afgezien van
de vaststelling dat de man vanuit Londen per koets in De Panne kon aankomen.
Hij was uiteraard wel uit Londen vertrokken, maar was aangekomen in Calais, per
schip waarna hij in een koets plaats had genomen. Was het een open koets, zoals
op de prentjes in een schoolboekje was te zien? Of was het weer er zomers niet
naar om in een open koets te zitten? Men begrijpt dat de vragen niet ter zake
doen, wel dat de eerste Koning vele moeilijke zaken te verwerken kreeg, van het
opvrijen van de Orangisten die er in Gent en Antwerpen, maar naar men zegt in
Luik de scheiding van Holland betreurden. Er was ook het probleem het land
bestuurbaar te houden, wat met de economische moeilijkheden, zoals de nieuwe
hindernissen op de Schelde en het verlies van de koloniale handel niet zo
eenvoudig was. Kortom, tot 1839 was het niet evident besturen en ook daarna
waren er genoeg problemen. Pas in 1863 kon België met de hulp van vrienden de
Scheldetol afkopen, waardoor de haven van Antwerpen pas echt kon gaan bloeien. Ook
de politiek, met de vraag of er blijvend regeringen moeten komen van nationale
eenheid, dan wel of de politiek een sterke oppositie wel kon gebruiken, was een
van de punten die men wel in overweging kon nemen en waar Leopold I echt wel
mee bezig is geweest. Laten we het ook maar zeggen, na het verschijnen van de biografie
van Leopold I door Prof. Dr. Gita Deneckere kan men zich veilig op haar werk
verlaten.
Maar
ook dan roept de biografie wel eens de vraag op hoe die ene persoon, het weze
de koning, zich verhoudt tot de samenleving en het wel en wee van de samenleving.
Leopold II krijgt in DS een behandeling die ik met enige verbazing heb gelezen,
omdat het aantal clichés elke verwachting overtreft. Precies het feit dat de
economische groei van het land, die eerst in Luik en de Borinage tot grote
welvaart en bedrijvigheid had geleid, de causale relatie is omgekeerd, eerst de
bedrijvigheid en dan de economische groei, ook Vlaanderen bereikte, met de textiel
in Gent en de toenemende havenactiviteit in Antwerpen en Gent, moet men het
bestuur van Leopold II toch wel anders gaan bekijken.
Natuurlijk
was dit niet een land van kleine ventjes, zoals de koning klaagde, maar zij
zetten hun eigen vermogen in, terwijl hij met plannen bezig was, die hen niet
onmiddellijk konden boeien. Alhoewel, toen het plan Congo in bezit te nemen en
uit te baten, vaste vormen aannam, vond hij wel voldoende mensen om het plan
uitvoering te geven. Later, pas veel later bleek hoe rijk de koning ervan
geworden is, maar eerst moest hij nog een lening aangaan bij de regering, omdat
hij anders failliet was gegaan.
Men
kan er ook niet aan voorbij dat de koning, met voorbij gaan van de hem
overlevende dochters – zij zouden tegen de Belgische staat procederen - weinig
voor zichzelf heeft behouden. De koning als stedenbouwer, met onder andere
ingrepen in Oostende en uiteraard in Brussel, ik denk domweg aan de Koninklijke
serres, het Jubelpark en de groots opgevatte portiek, maar ook aan het
koninklijk paleis aan het Warandepark, zodat men zich wel moet afvragen hoe
groot die invloed van de koning, bon gré mal gré niet geweest is. We vergeten
hier natuurlijk de aanleg van de Louisalaan niet en al evenmin kunnen we om het
park van Tervuren en het Museum voor Midden-Afrika heen. De gronden verwerven,
de inrichting en het vastleggen, zoals in de concessie van den Haan aan Zee het
geval was, laten zien dat de man echt wel vooruitziend moet heten.
De
revenuen uit Kongo? Illegaal was het niet, wreed ongetwijfeld wel. Moeten we
daarom de monarch en zijn werken afwijzen of minimaliseren. Ik denk dat het
probleem voor mensen als Reynebeau er een van de morele aard van de
geschiedenis is en dan is het gemakkelijk een gevoel van superioriteit aan de
dag te leggen. Oh ja, de man had een maîtresse, madame de Vaughan als ik het
wel heb. Wat was het leuk voor de karikaturisten van de tijd de man en zijn
gezellin met pek te bestrijken, althans in hun gedachten.
Men
moet de vorst niet verdedigen, maar het minste wat men kan doen, denk ik, is te
proberen de geschiedenis zo goed mogelijk te kennen en te begrijpen. Hoe dat
moet? Ook daar heeft de gewezen historicus Reynebeau een probleem, want
historische kritiek veronderstelt dat men een bron goed onderzoekt vooraleer
men er ook maar de inhoud van presenteert en zeker als men die bron alle
waarheidsgetrouwheid toekent die maar mogelijk is. Als je het goed bekijkt,
ziet het ernaar uit dat Reynebeau zelf nauwelijks enig onderzoek gedaan heeft
over wie de kritiek op Leopold II uitbracht. Dat de kolonisatie een harde
aangelegenheid was, staat buiten twijfel, maar dat de zakelijke belangen van
Leopold enerzijds en de belangen van de Britse haute finance, de City anderzijds
tot spanningen kon leiden, mag ons niet ontgaan. De City had er geen belang bij
dat Leopold een eigen marktpositie kon verwerven… met rubber, want in de jaren
1890 en volgende steeg de vraag snel naar latex om rubber van te maken. Auto’s
maar ook machinebouw konden niet zonder de rubber.
Roger
Casement was een van die journalisten die op onderzoek uitging, ten behoeve van
het Foreign office, maar hij had in Congo ook gewerkt voor de AIA (Association
Internationale Africaine – niet toevallig in handen van Leopold II) waar hij
ook Joseph Conrad en Stanley ontmoette, waarna hij naar Nigeria vertrok. In
1899 was hij opnieuw in Congo, Matadi – dus vrij ver verwijderd van de
koloniale exploitatie zelf. Daar ontmoet hij dan weer Edmund Morel, die kennis
had van de exploitatiemethodes, maar – hij weze hierom geprezen – hij vocht
tegen de exploitatie zonder meer. Men kan, zoals al gezegd de exploitatie van
de kolonies van geen enkel land verdedigen. Het behoort tot de geschiedenis,
maar men zal toch wel begrijpen dat de Britten het niet leuk vonden dat Leopold
– na vele jaren sukkelen – eigenaar bleek van een bijzonder productief gebied.
Dat in het UK een groep mensen met invloed de slavernij én de slavenhandel had
weten af te stoppen, belet niet dat men ook de nationale belangen niet uit het
oog verloor.
Niemand
hoeft vandaag het optreden van Leopold II in Afrika te verdedigen, maar het
komt me altijd vreemd voor als men geen oog heeft voor de wijze waarop men dit
kolonialisme aanpakte en andere prestaties niet goed in herinnering heeft. Want
er was overal wel wat aan te maken op de wijze van exploitatie van verre
territoria, waarbij we natuurlijk niet vergeten hoezeer de VSA met het
afschaffen van de slavernij hebben geworsteld. Hoe erg het voor de inwoners van
Kongo geweest is, valt moeilijk te berekenen in cijfers, maar duidelijk is wel
dat het gewone leven ernstig verstoord werd. Dat mensen ingezet werden voor het
winnen van de Latex was wellicht niet zo uniek, maar dat ze hard werden
aangepakt, zal niemand verbazen. En toch blijven we er een moreel oordeel over
vellen, over de handelingen van Leopold II. Maar stond die niet even ver van de
zaken in Kongo als de baas van IKEA en of van H&M? Maar dan nog zou u, Marc
Reynebeau moeten erkennen, volmondig en niet besmuikt zoals in het artikel het
geval is, dat de koning plannen had, met Brussel en Oostende, maar ook op een
ruimere schaal. Inderdaad dacht hij al aan autowegen en de idee van de
Koninklijke baan langs de kust is onder andere ook uit zijn koker gekomen.
Want
het grootste probleem dat we hebben met deze stukken over het koningshuis ligt
in het feit dat ze zeer opiniërend zijn en dat aan het eind met een zucht
besloten wordt: magister dixit. Echter, de koning in dit land bestuurt niet
maar, enfin, regeert – in feite kan de koning niets ondernemen in het land dat
zou kunnen interfereren met de wil van de regering. De koningen hadden een
bepaald parcours te volgen, dat wel eens wilde botsen met hun persoonlijke
wensen, maar toch slaagde precies Leopold II erin goed te surfen op de golven
met de tijd.
Het
valt namelijk op dat u, mijnheer Reynebeau minstens aandacht moeten hebben,
zoals u, alweer zeer summier doet, in uw stuk over Albert I, voor de
ontwikkelen van het land. Nu noemt u ons land een lageloonland, waarbij u de
puissante rijkdom van de financiële elite net niet noemt, enfin, dat
veronderstelt u dan maar dat wij dat zullen begrijpen. Echter, de koning is een
deel van de instellingen van een land, maar de belangrijkste factor, de
burgers, van arm tot rijk, komen niet aan bod. Als u de periode 1865 tot 1913 –
inderdaad, ik eindig met de Wereldtentoonstelling te Gent en niet met het
overlijden van zijne majesteit – goed zou bekijken, even los van de politieke
ontwikkelingen, dan zou u weten, weet u ook, dat er in dit land, zowel in
Wallonië als in Vlaanderen en Brussel er zich een razendsnelle ontwikkeling
heeft voorgedaan, van het onderwijs tot en met de ontwikkeling van het
spoorwegennet, de uitbouw en uitbreiding van de steden buiten de oude vesten en
uiteraard, misschien nog het belangrijkste, een enorme toename van de
internationale handel. Leopold II was daar geen partij in, maar veel van wat er
in het land gebeurde was voor hem interessant genoeg om erin mee te gaan.
Technische
vernieuwingen, zoals de eerste films – in 1906 werd in de Brusselse Nieuwstraat
voor het eerst een film getoond – mogen ons niet ontgaan, maar ook, denk ik
dan, de klacht van Jules Destrée, “Ils nous ont pris la Flandre” waarover Rik
van Cauwelaert vorig jaar nog een essay pleegde. Maar ik denk ook aan de snelle
evolutie in Vlaanderen, van de Grote Roeringhe in Roeselare in 1876, over de
ontwikkeling van een Vlaamse intellectuele elite, waarvan Van Nu en Straks wel
een opvallende vrucht is. Toch ook even melden dat er in 1878 een schoolstrijd
ontbrandde die de Liberalen 30 uit de regering zouden houden. In 1884 werd een
vergelijk gevonden, maar in 1954 begon het gesteggel opnieuw. Maar voor Leopold
II moet die actie met de Wet van Humbeeck geweest zijn, die hem verplichtte met
de Katholieken te besturen. Toch zegt u dat het land dertig jaar door de
conservatieven bestuurd werd, zonder deze stommiteit in herinnering te brengen.
Tegelijk was de Katholieke partij vooral een conglomeraat van conservatieven en
modernen. Over Frans Schollaert en Joris – Georges – Helleputte had het ook
even kunnen gaan. Het is maar een kwestie van keuzes, toch?
Als
men dan vervolgens kijkt naar de wijze waarop bijvoorbeeld het schrijversgild
feesten viert, maar ook acties opzet om van het Nederlands de voertaal aan de
universiteit van Gent te maken, dan zal u wel begrijpen dat er over de
betekenis van het regnum van Leopold II een en ander te vertellen valt. We
hebben het dan over Vermeylen, Julius Hoste en Lodewijk de Raet. Maar die
weerstand en de inherente conflicten vernoemt u niet. De vernederlandsing van
de samenleving was al sinds de wetten op het taalgebruik in de rechtspleging en
de eerste wetten voor het officieel middelbaar onderwijs aan de orde, maar dat
blijkt voor de biografie van zijne majesteit van ondergeschikt belang. Vreemd!
Kan
ik u verwijten dat u zich beperkt tot de biografietjes van de koningen, de ene
na de andere? Niet echt, want u heeft weinig ruimte om het verhaal te
vertellen, maar waarom u bijvoorbeeld in verband met het regnum van Albert niet
verwijst naar de Solvay-conferenties, blijft me een raadsel, net omdat ze zo
belangrijk geweest zijn, niet voor Albert, maar vooral voor de vooruitgang van
de Wetenschap en het land. Natuurlijk kan men het dan niet uitgebreid gaan
hebben over de wetenschappelijke instellingen die dit land telde verbonden aan
universiteiten of zelfstandig. Dan wordt het verhaal van de koning natuurlijk
zeer relatief, zoals het hoort.
U
zegt dat de wet op de leerplicht pas in 1914 gestemd werd, omdat een aantal
conservatieven tegen de schoolplicht waren, waarbij Charles Woeste geen moeite
spaarde om beperkingen op de vrijheid van de familievader tegen te gaan. Nu is
het net koning Leopold II geweest die alvast in het leger meer geschoolde
soldaten en officieren wilde en derhalve diende men de beter geschoolde
middenklasse te kunnen rekruteren. Het nieuwe militaire arsenaal vergde immers
meer kennis en men kon beter met goed onderlegd krijgsvolk het land verdedigen.
Die voorstellen kregen in 1903 vorm maar pas in 1909 werd de dienstplicht van
een zoon per gezin ingevoerd, waarna uiteindelijk in 1913 algemene dienstplicht
ingevoerd werd, al waren er medische en sociale gronden voor ontslag of verlof.
Maar ook moet men vaststellen dat mensen in het onderwijs een belangrijke
hefboom zaten voor verdere ontvoogding en voor meer welvaart. De steun van
prominenten om jongeren met een zeker talent op school te houden en middelbaar
onderwijs te laten volgen, soms ook universitair onderwijs, behoort niet tot de
faits divers, maar blijkt zelfs structureel te hebben gewerkt.
Maar,
mijnheer Reynebeau, u meent ermee te kunnen volstaan het gekende verhaal te
kunnen herhalen. Wie mij van monarchisme of royalisme zou betichten na het
lezen van dit stuk, moet begrijpen dat ik als democraat niet warm loop voor de
monarchie, maar als het om het verleden gaat, moet men wel de vele facetten van
dat verleden trachten te begrijpen. Dat wil zeggen dat men nooit een afgerond
verhaal kan maken, maar dat men er zich wel voor kan hoeden genoegen te nemen
met een reductie. Elk historisch verslag, verhaal is een reductie, zo zal men
zeggen, maar dat klopt niet helemaal. Wat u doet in deze stukken, waarin u de
koning een plaats heeft in het rijtje, Leopold I naast Leopold II en dan Albert…
dan komen we wel iets te weten over enkele van hun handelingen, maar het blijft
zoeken naar een inzicht in de wijze waarop de koning in de eigen tijd stond.
Leopold I streefde mee naar het invoeren van het spoorwegennet, met in 1834 de
lijn van Mechelen naar Brussel, waarna België het meest dichte spoorwegennet
kreeg in Europa. Of dat economisch verantwoord was? Maatschappelijk diende het
verschillende doelen, zoals het thuis houden van werknemers, zodat ze in de
steden niet door het verderfelijke socialisme verleid zouden worden. U schrijft
over dat schriftje van de koning, toen die nog een prins was en erover nadacht
hoe hij Limburg kon herenigen binnen België, Nederlands Limburg kon veroveren.
Dat u niet verwijst naar zijn rede als senator van rechtswege over de uitbouw
van de haven en de aanleg van Zeebrugge als nieuwe zeehaven, die in 1907 zou
openen, maar pas de laatste dertig jaar haar rol als zeehaven echt kon
vervullen. De koning heeft dus mee gestimuleerd dat de haven zou bloeien.
Dat
u net dit item in de regering van Leopold niet aangeeft, of evenmin zijn
bekommernis om het ontwikkelen van enig patriottisch gevoel, middels beelden,
als voortzetting van de politiek van Leopold I, moet ons verbazen. Het beeld
van Breydel en De Coninck kwam er in 1887 en bij de openingen waren sommigen in
Brugge verongelijkt omdat de koning alleen met de Franstalige prominenten had
gesproken. Hoe het werkelijk verlopen is, blijft wat onduidelijk, maar diens
neef, Boudewijn is wel naar Brugge gekomen de volgende dag om het goed te maken
met de Nederlandstaligen in Brugge.
Oh
ja, sprekend over de haven kom ik uit bij Rodenbach, Georges, de symbolistische
schrijver, die in “Le Carrilloneur de Bruges” juist de vraag aansneed wat er
diende te gebeuren met Brugge. Eerst was er consensus dat men het oude in ere
diende te herstellen en tegelijk een nieuwe en grotere havenactiviteit mogelijk
te maken. Aan het eind ontstaat er onmin en gaan de groepen uiteen. Maar Brugge
kreeg een nieuw oudheidkundig geïnspireerd kleed én een haven, industrie. Zo
gaat dat nu eenmaal, of nog, de gang der dingen.
We
besluiten dus maar, geachte heer Reynebeau, dat uw stukjes over de koning te
weinig inspirerend werken en voor u die zegt te houden van surrealisme, moet
het een plezier zijn deze nonsens te schrijven. Alleen, ongewild – hoewel, zo
zeker ben ik er niet van – laat u een heel stuk geschiedenis onbesproken,
namelijk de geschiedenis waarvan die koningen constitutioneel vorst mochten
zijn. De biografietjes zullen wellicht wel enige lezers plezieren, in wezen kan
men ze beschouwen als argumenten voor het behoud van dit land. Maar wil men dat
echt, mijnheer Reynebeau, dan past het meer aandacht op te brengen voor het
land en de burgers van het land, in het verleden en zeker ook nu. Maar hoe
links moet men zijn om zich af te zetten tegen de brave burgers in dit land?
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten