Zijn we wat we uitrichten?
Reflectie
Zijn we alleen economisch werkelijk?
Wie
denken we wel dat we zijn – quater?
Waarom, vroeg ik mij tijdens
een wandeling in het bos af, nadat ik over de middag nog maar eens gekeken had
naar dat programma “Het filosofische Kwintet” dat ik de Nederlanders zeer
benijdt, sprak geen van de economen en filosofen alsmede de psycholoog Paul
Verhaeghe over het productieproces, over het maken van iets in het debat over
onze identiteit in het economische kader? Zou het kunnen dat we het zo gewoon
geworden zijn dat economische productie iets abstract geworden is? Maar ik had
wel van het gesprek genoten en hoop werkelijk dat de openbare omroep ten onzent
eens probeert zo een programma zonder sterrenallures te maken.
Het vertrekpunt is natuurlijk
dat we onze identiteit niet enkel in het samenleven met anderen bepalen, maar
zeer zeker ook ten aanzien van de politieke instellingen en het concrete beleid
kunnen bepalen, terwijl er ook zoiets kan bedacht worden als een economische
identiteit. Evengoed hadden Clairy Polak en Ad Verbrugge het met Irene van
Staveren, econoom, Haroon Seikh, filosoof die zich inlaat met moderniteit en
traditie, maar ook met het economische in de samenleving over de vraag hoe we
ons in het economische gebeuren zien. Moeten we Paul Verhaeghe nog voorstellen,
die zowel over het vraagstuk van de identiteit een boek schreef als over de
problemen die het neoliberalisme oproept? Het ligt voor de hand, lijkt het, de
economie te zien als een zaak van handelen en verhandelen, maar zowel Haroon Seikh
als Ad Verbrugge meenden dat economie in beginsel met het huishouden te maken
heeft, waarbij de staatshuishouding de overtreffende trap zou wezen.
Men kan vervolgens verwachten
dat men de neoliberale recepten gaat onderzoeken en vaststellen dat die niet
geheel deugen, in wezen komt daar het belangrijkste punt van kritiek aan de
orde, namelijk dat het maken van de dingen, zowel in de landbouw als in de productie-economie
als in andere sectoren van ondergeschikt belang lijkt te zijn geworden. Peter
Sloterdijk noemt de moderne mens een prosument, maar helemaal duidelijk is het
niet of we daarmee over hetzelfde begrip spreken. Maar de omissie in het
programma laat zien dat we bij de productie geen eigen inbreng zouden hebben,
omdat procedures vastliggen en protocollen bepalen wat we gaan doen als er iets
anders loopt dan verwacht, terwijl men toch zou verwachten dat goed geschoolde
mensen die procedures hebben opgenomen en heel goed weten hoe het toe te
passen. Dat is de kant van de vakbekwaamheid, maar het komt mij voor dat we
daar weinig zicht op hebben als we over het economische spreken. Het gevolg is
wel dat in de economie als wetenschap of als domein van reflectie net de
handelende mens ontbreekt.
Oh neen, zal men mij zeggen
dat zegde men tijdens dat gesprek ook: de handelende mens is wel degelijk
aanwezig, met name in de figuur van de homo economicus, de gestandaardiseerde
doorsnee mens die altijd handelt volgens of naar eigen voordeel. Zou het echt
wel kloppen? Voor zover ik iets begrijp van Adam Smith, dan kom ik uit bij de
gedachte dat mensen in zijn universum wel degelijk de echte mensen zijn. Jawel,
er is the theory of human sentiments
waarin Smith een moreel debat aangaat, maar ook zijn economische theorie laat
niet toe aan te nemen dat de mens alleen het grootste voordeel zoekt. Hij gaat
om met verstandige mensen die verschillende afwegingen kunnen maken. Dan wordt
wel moeilijk want men zegt dat rationeel handelen ertoe leidt dat we eerder een
brood zouden kopen in een grootwarenhuis dan bij een warme bakker. Nog afgezien
van beslommeringen over mobiliteit en de vraag wat de tijdwinst kan zijn,
blijft het zaak of we inderdaad beter af zijn als we altijd de
grootwarenhuisprijs verkiezen voor producten die we eens willen voor bijzondere
gelegenheden. Dan blijkt dat je soms een poelier nodig kan hebben of een zeer
goede banketbakker, toch? Als we nu nooit naar die bakker gaan voor de gewone
dingen, dan riskeren we dat die de deuren sluit voor we die bijzondere taart
van de maand kopen. Want alle andere consumenten doen het ook, kiezen voor de
laagste prijs, maar of het ook de beste prijs blijkt, moet maar eens terdege overdacht
worden.
Maar, zegt men mij, rationeel
handelen betekent dat je hoe dan ook de beste voorwaarden krijgt voor wat je
wil, maar dat blijkt dus op termijn de markt ook te verstoren, zeker als
aanbieders zich het risico veroorloven de zaak zo in de aanbieding te zetten dat
ze wel met verlies werken, maar uiteindelijk de concurrentie uit de markt
prijzen. Men zegt dat dit niet mag en bij wet verboden is… maar die wet geldt
niet voor iedereen op dezelfde manier, al gaan we het ervan uit dat het anders
is, natuurlijk.
Maar blijft de vraag of men er
inderdaad in geslaagd is de mens te zien als homo economicus en of we onszelf
ook als homo economicus zien, want de consequenties ervan vallen moeilijk te
overzien. Zoals mevrouw van Staveren het dan ook stelde, klopt dat geenszins,
omdat die identificatie met dat concept doorgaans alleen gaat over punten waar
we echt zicht hebben op zo een strakke houding, zoals bij onderhandelingen,
want mensen doen ook dingen om niet, liet zij verstaan. Aan de andere kant kan
men er niet onderuit dat we in vele domeinen, zoals relaties, maar ook als het
om liefhebberijen gaat, een economisch taalgebruik hanteren, zoals investeren
in een relatie. Het valt daarom des te meer op dat we het debat niet hebben
zien gaan over wat het betekent economisch te handelen in de ruimere context.
Ik dacht aan Max Weber en diens onderzoek naar de geest van het protestantisme
en de ontwikkeling van het kapitalisme, want daar had men wellicht een paar
elementen gehad waarmee men het huidige discours had kunnen afmeten. Men ziet
hoe in de zorg en het onderwijs een economisch discours gevoerd wordt, maar is
het wel zo economisch, vraag ik mij af, als men abstractie maakt van de
eigenheid van de specifieke opdracht. In de gezondheidszorg berekenen
gezondheidseconomen hoeveel kwaliteitsvolle jaren men nog mag verwachten na een
invasieve en vooral dure operatie,
goede jaren die toegevoegd worden dus. Als het aantal Qaly’s te laag uitvalt,
mag de operatie niet meer, heet het dan. Maar houdt men dan rekening met de
arts, die het als een bron van beroepsfierheid ziet moeilijke gevallen toch
goed te krijgen? Houdt men rekening met de patiënt die nog dat ene jaar wil
meemaken om die of die bijzondere gebeurtenis voor zijn/haar kinderen te beleven?
En houdt men rekening met de mogelijke relatie tussen arts en patiënt?
Natuurlijk is de sociale zekerheid een zaak waar veel geld in om gaat en waar
mensen wel beseffen dat misbruiken hun eigen situatie kunnen bedreigen. Maar de
berekeningsmethodes hebben misschien een onvoldoende ethische grondslag of,
bedenk ik mij, geven onvoldoende aanleiding tot ethisch handelen, vanwege de
patiënt, de arts, maar ook de verzekeringsmaatschappijen en de overheid, het
ziekenhuis. U ziet, er zijn meer marktpartijen dan we zouden denken.
Of kijken we naar het
onderwijs waar men aan de ene kant sociale parameters wil hanteren om van
succes te gewagen, terwijl men door schaalvergroting de afstand tussen bestuur
en de klassen in het middelbaar onderwijs onnodig ver oprekt. Universiteiten
mogen een zekere schaalgrootte kennen en er moet niet in elk provinciegat een
universiteit bestaan. Zelfs de idee dat alle onderwijs geacademiseerd zou
moeten worden, heeft misschien niet zo heel veel zin. Maar ook economisch is
dat niet de beste benadering. Toch regisseert men het onderwijs op grond van
economische principes, zo zegt men dat toch, terwijl de kwaliteit van het
onderwijs misschien wel bedenkelijker is dan toen men er vooral de nadruk op
legde dat de studenten goed moesten zijn en aan zekere standaarden dienden te
beantwoorden. Niet iedereen kon slagen, men wist dat men het kruim kon
rekruteren, maar ook zij die niet slaagden konden nog altijd iets met hun leven
aanvangen.
Opvallend is ook dat men sprak
over wat efficiëntie nu eindelijk betekent en of dat wel het een gepast
criterium kan zijn op alle terreinen. Sommigen menen dat de overheid best zo
efficiënt mogelijk georganiseerd kan worden, want het gaat niet om de vlag of
het volkslied, maar ik denk dat men vergeet dat men voor een anonieme staat
weinig over zal hebben en dat dus, als een organisatie geen betekenis heeft voor
de betrokkenen er niemand ook maar een nacht slaap voor zal laten.
Effectiviteit is overigens iets anders dan efficiëntie, wat het begrip
effectiviteit impliceert dat een handeling resultaat ressorteert, dus dat elke
euro die de overheid uitgeeft onmiddellijk en direct meerwaarde zou opleveren,
terwijl, om maar iets te zeggen het ondersteunen van musea of bibliotheken
inderdaad niet onmiddellijk een meerwaarde kan ressorteren, tenzij de
toegangstickets. Maar een museum, vraagt een mens zich dan af, hoeft haar
bestaan toch niet ontlenen aan een economische ratio, bijvoorbeeld om toeristen
te lokken, want als de collectie niet zo heel veel waard is, dan zal die
toerist de omweg niet maken. Men zal dus andere parameters moeten hanteren als
het om dit soort uitgaven van de overheid gaat. Denkend aan Johan Thorbecke
moet ik wel tot de gedachte komen dat de kunsten geen linkse hobby zijn.
Met andere woorden, als ik
zondagmiddag aandachtig heb zitten luisteren, dan was het wel omdat er enkele
inzichten de revue passeerden die men niet altijd hoort debiteren, zeker niet
van politici. Onze verhouding tot het handelen, kan men zeggen, tot economisch
handelen is belangrijk, maar is volgens de deelnemers niet alles bepalend. Ad Verbrugge bracht te berde dat er in het
concept van economie nu net ook iets van mores, van moraal zou zitten. Nu, men
kan dat niet zomaar stellen, omdat de toets van zo een stelling pas aan de hand
van onderzoek van de werkelijkheid bevonden kan worden. Concreet had iemand
kunnen wijzen op de vraag hoe de kwaliteit van geleverd werk wordt beoordeeld,
waardoor collegae naast concurrenten ook mensen zijn met een gemeenschappelijk
belang. Een ander voorbeeld kan de vroegere landbouwpraktijk van de gemene
weiden zijn, waar iedereen zijn vee kon laten grazen.
Het economisch handelen in
deze tijd is maar mogelijk als de infrastructuur okay is, als het
opleidingsproces okay is en als mensen door opvoeding weten wat het is zich in
te zetten in een bedrijf of organisatie. Ik denk dan nogmaals aan Max Weber
maar ook aan historici die wisten aan te tonen dat economisch handelen binnen
een gemeenschap verloopt, een stad of een land niet echt goed gaat als er niet
een grote eensgezindheid was rond de randvoorwaarden. Er is met andere woorden
een grote solidariteit en identificatie met het gemene belang, het gedeelde
belang dus, van node, veel meer dan men zich vandaag ook maar kan indenken,
terwijl het net ook de geest was waarin het proto-kapitalisme in de Nederlanden
ontstaan kon.
Er is dan nog iets dat in het
debat echt een plaats had kunnen krijgen, denk ik, dat is de vraag wat mensen
ertoe brengt zoveel tijd en energie in een onzekere activiteit te steken. Ik
denk aan de zeevaarders of liever, de reders die een hoop kapitaal in een vaart
op India staken en soms met lege handen achterbleven. Door een systeem van een
vennootschap, de compagnie, verdeeld in kamers over de steden verdeeld kon men
de risico’s van de investering beperken en delen in de winsten van andere
ondernemingen. Solidariteit en vertrouwen binnen de compagnie waren de
bestaansvoorwaarde, want de Heren XVII konden niet zonder de expliciete steun
van de aandeelhouders. Men weet dat de VOC bijna 200 jaar lang naar behoren
heeft gefunctioneerd en de welvaart in de Nederlanden stevig heeft bevorderd.
Toen een voormalig minister-president – Jan Peter Balkenende - opriep tot wat
meer VOC-mentaliteit, waren vele Nederlanders geschokt, want de VOC dat betekende
kolonisatie en uitbuiting, daar wilde men niet aan. Echter, bekeken in het
moederland was die VOC-mentaliteit er een van spaarzaamheid, ondernemingslust
en vooral de vele afgeleide activiteiten, zoals scheepsbouw, metaalindustrie –
de kanonnen die men goot werden ook aan de vijand verkocht – en zoveel meer.
Als men onze ethische standaarden hanteert om de houding van onze voorzaten aan
af te meten, dan, zo lijkt het mij, zal men het ook moeilijk kunnen
verantwoorden dat er in die periode in Amsterdam en andere steden een grote
welvaart in steen en versierselen werd uitgedrukt. Juist, het Paleis op de Dam
is maar één zo voorbeeld. Maar het geeft aan dat economisch handelen vanwege de
reders, met als ultiem werkinstrument de VOC, een hele samenleving tot grote
welvaart kon brengen en daarom ook weer een multiplicerend effect had. Met
andere woorden, een florijn uit de Oost bracht er misschien wel vijf op hier,
eerst aan de zijde van de scheepsbouw, het bunkeren en wat al niet meer aan
benodigdheden voor vertrek en aan het einde, na behouden vaart en het veilen
van de aangevoerde waar kwam er nog eens wat vrij, want de scheepslui konden we
een oorlam verzetten als ze veilig thuis kwamen, terwijl het hogere scheepsvolk
ook wat zaken voor eigen profijt had kunnen doen.
De economische discussie,
zoals men die zondag bracht, probeerde enkele grendels van abstractie weg te
breken, maar, zo blijkt altijd weer, men komt niet altijd tot wat er werkelijk
gaande is en hoe raderen in elkaar grijpen. Dat betekent net daarom dat ik het
wel eens ben met de kritiek op het neoliberalisme want net die theorie maakt
naar mijn inzicht volkomen abstractie van het economische gebeuren en van de
menselijke inbreng. De kritiek van Paul Verhaeghe dat het om een uitpersen gaat
van mensen klopt dan ook, maar toch denk ik dat het, als puntje bij paaltje
komt, gaat om het negeren van de menselijke activiteit. In die zin is dat wat
men neoliberalisme noemt een utopische benadering, waarbij men de fictie van de
volkomen berekenbare uitkomsten als basis neemt. De werkelijkheid? Men weet
niet altijd of een onderneming echt zal slagen. Ook de kritiek op het
beurskapitalisme, casinokapitalisme heeft belang, maar als nadeel geldt het niveau van
concrete bedrijven en mensen, de berekening het haalt op vertrouwen tussen
bijvoorbeeld bankiers en ondernemers, kredietnemers.
Het gaat er namelijk om dat
men in de media wel eens een politicus hoort roepen dat men jobs wil. Waar gaat
het anders om dan om het opsmukken van statistieken, want niemand kan roepen
dat er jobs moeten komen en tegelijk de eerste voorwaarde voor het scheppen van
behoorlijke jobs, vertrouwen geven aan ondernemers, negeren. De gevolgen
wegwerken van een complexe fiscaliteit voor bedrijven, vooral kleine bedrijven
zou al helpen, want dan zou die bescheiden ondernemer ervaren dat zijn
inspanningen gevaloriseerd worden. Die kwestie van vertrouwen kwam ook aan bod
in het debat, maar ik heb de indruk dat de term finaal niet goed gekalibreerd
is geworden. Kunnen we dan in abstractie over vertrouwen spreken? Niet echt,
dat is waar en tegelijk gaat het er wel om, dat verschillende partijen in het
maatschappelijk gebeuren hun positie kennen en tegelijk die van de andere
kunnen begrijpen. Want vertrouwen betekent naast het nakomen van een gegeven
woord ook dat de andere weet dat dit bij een akkoord ook zal gelden. Voor een
visie op het economische gebeuren, zou men dus kunnen stellen is die identiteit
niet zonder belang. Het leveren van goederen of diensten vormt de kern van het
gebeuren, lijkt het vandaag, het bezig zijn met projecten, van korte of langere
duur, met veel routine of net niet, vergeet men in kaart te brengen. Daarbij
komt dat men wel degelijk als economische actor vaak tegelijk consument is en
producent en dat het ene nodige is om het andere waar te maken. Men zou daarom de aard van het economische handelen
beter moeten bekijken om onze identiteit in het maatschappelijke leven zelf
beter te vatten. Maar precies op dat ogenblik wordt het beeld zo niet vaag dan
toch zeer complex, want er zijn vele facetten die men niet altijd goed kan
zien. En toch, kijken we naar Forbes, de 100 rijksten, de 100 meest machtige
vrouwen en wat al niet meer, dan valt nog moeilijk op te maken waarover het
gaat. Die rijkdom en macht krijgen een betekenis en waarde zonder meer. Zelden
zal men een lijst vinden, denk ik, van mensen die echt tevreden zijn met wat ze
doen en vooral hoe ze dat doen. Dan moet men bij Richard Sennett terecht, die
het begrip ambachtsman een passende invulling gaf voor deze tijd: mensen die
voldoende vaardigheden hebben om op verschillende terreinen toe te passen. Zou
de filosoof ook een ambachtsman kunnen zijn? Keren we onze blik naar de
filosofische scholen, naar de Stoa en andere peripatetische scholen, dan merkt
men dat er inderdaad dat de filosoof goed met de taal en met de denkdingen moet kunnen omgaan.
Besluiten we maar dat het
gesprek dat we zondag zagen en waar die mensen van het filosofische kwintet
echt wel deed waartoe het bedoeld is: mensen aan het denken brengen door hen
denkdingen aan te reiken. In het voorgaande hoop ik te hebben aangegeven dat
ons handelen altijd wel economisch mag heten, maar dat dit niet altijd zomaar
volgens een economische ratio gedacht of gerealiseerd wordt. En onze economische identiteit? Ach, de idee
van de prosument van Sloterdijk verdient toch wel aandacht, want het zou ook de
abstractie verder verhelderen. Want nu krijgt bij dagelijkse berichten over het
economische reilen en zeilen en vooral bij partijpolitieke discussies wel eens
de indruk dat het echte abracadabra moet wezen, terwijl er zoveel in onze
handen kan liggen. Juist, de goede banketbakker ook voor kleine en bescheiden
aankopen het licht in de ogen gunnen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten