Een caldera, een meisje van den verre en het leven in de taal
Reflectie
De taal der dingen
Niet
geringschatten, de taal
Afgelopen dagen mocht ik
enkele mensen vergezellen voor een bezoek aan een regio die we niet zo heel
goed kennen, gelegen tussen Aken en Keulen in het Noorden, Trier en Koblenz in
het Zuiden, kortom, de Duitse Eifel.
In Aken kwam ik nog maar eens
in de verleiding te gaan nadenken over wat Johann Huizinga en Frank Ankersmit
onder de aandacht hebben weten te brengen, maar helaas niet van iedereen: de
(sublieme) historische ervaring. Frank Ankersmit legt geduldig uit dat die
ervaring nooit onmiddellijk kan zijn. Huizinga
had precies bedacht, toen hij in Brugge, A.D. 1902, de tentoonstelling met
werken van Jan van Eyck, Hans Memling en andere schilders die in de
Nederlanden en vooral te Brugge en Gent actief waren geweest, de Vlaamse
Primitieven had bezocht, hoe hij de wereld van die schilders en hun omgeving heel
direct had ervaren, dus de mensen en beelden op de panelen. Frank Ankersmit
dacht er verder over door en schreef er een belangwekkend essay over. Zelf
kunnen we het niet nalaten erover na te denken en als men in Aken staat, in de kathedraal,
met een achthoekig grondvlak, dat, zo weet de historicus dan weer, ook in
Brugge was te zien. Eeuwen stond daar op de Burg de grafelijke kapel, de
Sint-Donnaaskerk, gebouwd naar het model van deze voor Karel de Grote gebouwde
paltskapel. Op last van de (Franse) overheid werd de kerk in 1796 afgebroken. Dan
komen verschillende verhalen samen, of herinnert men er zich andere. Ik dacht
of bedacht hoe Karel de Grote in Aken hof houdt, probeert een sedentair hof te
vestigen en met zijn paladijnen een rollenspel speelt, als was hij niet enkel
Carolus Princeps, maar ook een van de geleerden uit de dan al lang vergangen klassieke
tijd… zou er iemand zich als Seneca hebben voorgesteld?
Het gebouw ziet er nog steeds
patent uit en de mozaïeken zijn ook indrukwekkend. De taal van de iconografie
lijkt Byzantijnser dan men in het Noordwesten van Duitsland zou verwachten. Maar als we nog wat rond lopen in de omgeving
van de Dom, zien we hoe oud en nieuw er zich onversneden vermengen, dat wil
zeggen, men is niet te schroomvol de gaten die in tijden van oorlog en opstand
geslagen zijn, met actuele vormen te vullen. Ook op andere plaatsen, zou ik de
volgende dagen merken, was die ontspannen houding zeer aanwezig. Een oude kerk,
maar met zeer moderne bijbouw in Heimbach, een modern winkelcentrum in
Andernach aan de Rijn. Monumenten worden niet te omzichtig behandeld, maar de
actuele vormen en technische mogelijkheden worden soms geïntegreerd…
Er was nog iets anders dat mij
al gauw was opgevallen in dit deel van Duitsland, namelijk dat toerisme gericht
op natuurschoon, niet voorbij kon aan de aanwezigheid van uitgebreide
industriële zones. Een stadje als Euskirchen, stadje naar Duitse normen – met
rondom verschillende KMO-zones en een paar grotere bedrijven, maar 10 km verder
is er het land, zijn er bossen.
Men zegt dat Duitsland de
uitbuiting van arbeidskrachten opnieuw heeft ingevoerd, maar er is duidelijk ruimte
om bijvoorbeeld voor de toeristen interessante mogelijkheden aan te bieden
tegen overzichtelijke kostprijs… en de mensen waren vriendelijke voor de
toeristen. Het valt me op, hoe vreemd toerisme vandaag wel niet is,
bijvoorbeeld als we kijken naar de reizen die Huizinga en diens tijdgenoten,
waaronder Louis Couperus, ondernamen. Ook Cyriel Buysse en Maeterlinck hebben
dan hun plaats, maar ik ken maar weinig mensen die voor 1914 over reizen naar
Duitsland schreven. Ongetwijfeld waren ze er, maar de geschiedenis heeft het
tot een kiese zaak gemaakt, daarover te schrijven. Henri Pirenne was verrast
dat sinds zijn eigen bezoek en studietijd in Berlijn, zo rond 1881, de geesten
danig opgehitst waren geraakt, ook aan de universiteiten, toen zijn zonen er
rond 1910 heen gingen. En tegelijk schrijft Aloïs Prinz in zijn biografie over
Hannah Arendt dat de studenten in Marburg en zeker Heidelberg rond 1927 wel
heel wat minder politiek waren. Er ligt dan ook een oorlog en een grote
inflatie tussen. Maar wel heb ik vernomen, jaren her, over het feit dat velen
in Vlaanderen en Nederland in de gymnasiumtijd meer met Duits vertrouwd waren
dan met het Engels. Uiteindelijk is meertaligheid natuurlijk altijd een vorm
van rijkdom, omdat men meerdere vormen heeft om iets te zeggen.
We weten het wel, voor velen
is de taal een gevangenis, waar men niet uit kan, maar wie de taal beheerst,
kan de gevangenismuren, zoals Jacques Derrida het zag, best zien wijken. Het
komt wel eens voor dat je op een terras zit met een glas Riessling en je hoort
een jonge dame in d’r mobieltje hengelen naar een kusje of naar een lief woord,
maar dan klinkt dat merkwaardig genoeg vaak hetzelfde, ongeacht de taal… tenzij
zij en de persoon met wie ze communiceert echt met de taal iets willen zeggen,
als de taal een instrument is, een Stradivarius misschien of een uitstekende
Bechstein. Merkwaardig - mag ik in herhaling vervallen? – is ook hoe plaatsen
zich als toeristisch oord willen presenteren. Ook daar zie je dat spreker en
toehoorder het erover eens zijn wat goed toerisme is en hoe belangrijk de
dingen zijn die men wil aanprijzen. Zelf vind ik dat de mooie plaatsen zichzelf
moeten aanprijzen, dat de locals er
hun voordeel mee mogen doen, maar het niet hoeven te exploiteren. De abdij
Maria-Laach, niet zo ver van Mendig, van Andernach en Koblenz, ligt in de kom
van een oude krater die zich voor het grootste deel gevuld heeft met water. Al
sinds de veertiende eeuw is men erin geslaagd het nogal wispelturige waterpeil
onder controle te krijgen door een beheerste afwatering mogelijk te maken. Toen
ik er overheen voer, op een waterfiets, merkte ik opeens nog een verhaal op,
over een man die op een rots in een meer was achtergelaten, om er boete te doen
en er na 17 jaar terug gevonden te worden door de visser die hem er had heen
gebracht. De Uitverkorene van Thomas Mann, die onderzocht hoe uit chaos en
foute boel toch iets goeds kan voortkomen. Toch zag ik geen rotseiland in het
kratermeer, maar wel was de abdij en de omgeving zeer weinig op toeristen
ingesteld, net voldoende om de abdij te laten overleven, zag ik geen vissers
maar ongetwijfeld kon men er wel goede visgronden vinden. En onderwijl was er
de schier antediluviaanse werkelijkheid, want men kan op verschillende borden
lezen hoe rond 13.000 BP (Before Present) deze Calderon gevormd werd, na een
uitbarsting die qua kracht en verplaatst volume tot de grotere uitbarstingen
behoort en overal in Europa sporen heeft nagelaten, zodat het als
dateringselement dient bij archeologische vondsten. Er zijn verder geen
getuigen meer, maar toch, varend op het meer bedenkt men wel eens hoezeer
filmbeelden tekort zouden schieten. Overigens, andere vraag, leefden er toen
mensen in de omgeving, aan het einde van de IJstijd – naar onze door dateringsijver
verziekte verbeelding en normen – waarbij een IJskap ook op de loop van de Rijn
zijn uitwerking had, waarbij we dus ook nog eens te maken met de geologie van
Europa, die veel verder in de tijd én de ruimte invloed heeft. Wie maalt er nu
om al die dingen als je op weg bent?
De gedachte dat toerisme
schadelijk kan zijn, kan men dezer dagen wel eens vaker lezen in magazines, die
zich kritisch willen opstellen voor de lezers. Er zijn plaatsen die zo
toeristisch werden, dat een weldenkend mens die eerder vluchten zal, want de
aanleg van wegen, het aanbod aan vertier heeft de groene weide in een dorre
woestijn veranderd. We zijn niet tegen toerisme, maar toeristen houden niet
altijd van de plaats waar ze komen. Een goed terras, een levendig gedoe van
markt- en andere locals en het kan voor de bezoeker niet meer stuk. Men kan
toch niet willen dat de loutere aanwezigheid in een dorp in Duitsland,
Frankrijk of Zwitserland, Italië of aan de Dalmatische kust voor de landslui
het einde van hun eigen bestaan zou betekenen. Natuurlijk, we weten wel dat het
toerisme lange tijd zeer elitair was, maar het werd een industrie, waardoor het
bezoeken van menig oord inderdaad nog hoogstens een toename betekent van het
BBP. En hoe zien we de interactie dan?
Ik weet het, soms is men wat
rancuneus tegen bezoekers uit exotische landstreken, Vlaanderen om maar iets te
noemen, maar soms kan het gesprek ook ergens over gaan. Zonder duidelijke
aanleiding, zonder plichtplegingen en ineens met de deur in huis vallend kwam het voor dat ik in gesprek raakte over de
verhoudingen tussen landbouw, industrie en toerisme in de Eifel. Het gebruik
van de ruimte is iets wat altijd en overal weer kan fascineren, ook is het nog
zo erbarmelijk uitgewerkt dat de spoorweg, de autoweg vlak langs het strand
liggen, zoals in Taormina op Sicilië, maar ook aan de Rijn was het moeilijk de
soms smalle valleien anders aan te wenden. Aan de andere kant, net in de Eifel
vinden we veel meer ruimte dan we gedacht hadden of kenden van eerdere
bezoeken. Grote partijen graan, maar ook lange wegen die zich door het
glooiende landschap slingeren. Het mag dan wel niet Thuringen zijn, maar zoals
ook in Hessen opvallend is: treffend is de aanwezigheid van stedelijke centra
en landelijke gebieden, bosrijke valleien en prachtige routes, waar je af en
toe vergeet hoe dicht men bij steden als Keulen of Luik wel niet is. (Toen we op de terugweg nog even Maastricht
stopten, zag ik dat er op het verschil in taal na, ook wel enkele gelijkenissen
waren. Maar de toeristische exploitatie van de markt was werkelijk
ontgoochelend. Of zou het eraan liggen dat ik niet van grote massa’s hou? Maar
overigens, in Maastricht heb je ook oud en nieuw op een ongedwongen, maar
evidente wijze bij elkaar gebracht: de markt en het forum Mosae, met een
elegante Maasbrug als sluitstuk.)
Nu goed, we moeten toegeven
dat men die indruk in de Vogezen of de buurt van Rhônevallei ook wel heeft,
maar dan is dat wellicht omdat het verschil in taal, ondanks het verschillend
chauvinisme, de vorm waarin de samenleving in lengte van eeuwen vorm gekregen
heeft gelijklopender is dan we denken. Dan wordt de Eifel, dan worden de
Vogezen of het Massif Central wel degelijk parken in het dicht bevolkte Europa,
maar toch, dat geldt met meer recht voor de Eifel, dan voor grote delen van
Frankrijk: de mens en de natuur hebben elkaar beter gevonden en de natuur heeft
nog een eigen plaats in het geheel.
Toerisme kan een streek
vernietigen, zoals een historicus, een archeoloog de eigen bronnen kan
vernietigen als men niet oplet. Men moet dus niet teveel aan de neus van de
bezoeker willen hangen, men kan hem of haar beter wat in het ongewisse laten.
Het is geen zaak van duidelijke distincties, wel van afwegingen en de toerist
bijbrengen dat zij of hij ook best wat duurzaamheid betracht. Tenzij die
toerist er zich bewust van kan zijn dat hij of zij ergens te gast is, niet de
meester van het huis.
Op een avond na den eten zat
ik buiten op het terras nog wat te roken en een dame trof mij daar, wat
soezend, terwijl ik probeerde achter een idee te komen die mij die dag had bezochte.
Op het eerste zicht had het niets met het voorgaande te maken, dat is dan ook
de charme van wegsoezen na een maaltijd dat elke gedachte zich een weg kan
banen. De dame bleek uit het zuiden van de Oost-Vlaanderen te komen en was zich
– op andere gronden dan die welke mij bewogen – aan het afvragen hoe men zich in deze wereld vandaag kon gedragen en toen ze
een boekje zag liggen over waarheid spreken, waarin Rob Devos over Foucault
schrijft, die over het waarheidspreken bij de ouden had gedoceerd, vond ze een
goede invalshoek. Voor we er erg in hadden was de rust om ons heen weergekeerd
en hadden we zelfs een blokje door de stad gewandeld. Moet men altijd de
waarheid spreken? Foucault meent dat ook Socrates dat in zaken van politieke
orde niet altijd aangewezen acht, maar dat in het persoonlijke leven mensen
best zorg aan zichzelf konden besteden, waarbij het maar de vraag kan zijn,
bedachten we, of we met die waarheid dan alleen oog zouden hebben voor het
relatieve, het foute of de dingen die ons ergeren? Wat is, vroeg ze me, de
waarheid over mezelf? Daar kon ik geen antwoord op geven, maar ik zegde haar
dat hare illusies minsten even belangrijk konden blijken als haar vermoeden dat
ze er een zootje van maakte, van haar leven. Ik bedacht ook nog dat men vandaag
waarheid zo duidelijk denkt te kunnen vaststellen, net als het de waarheid over
onszelf betreft en misschien, helaas, over anderen.
De taal, zo zegde ze, liet haar
niet toe dat alles te vatten, maar toen vertelde ik haar van een desillusie,
namelijk de verfilming van Pallieter. Het bestaan ervan is een verdienste, maar
met het boek heeft de film weinig uitstaans. Net omdat Timmermans op zoek ging
naar de mogelijkheden van zijn taal om mensen aan het woord te laten die
levensvreugde niet afwezen. Men zegt, vertelde ze, dat Pallieter het gevolg zou
zijn geweest van een depressie, maar ik legde ter overweging voor dat de roman
geschreven werd in 1916, toen de oorlog woedde en de uitkomst onzeker was. Maar
een ding, vind ik nog steeds, brengt de auteur, Felix Timmermans in een
moderner vaarwater dan men hem wel gunnen wil, namelijk dat van de kritiek op
de moderniteit. Overigens, legde ze zelf de vinger op de wonde, was Pallieter
niet zo strak in de leer, eraan toevoegende dat Timmermans gold en geldt als
katholiek auteur – als hij zijn nichtje gaat zoeken bij het ven – en als hij
niet blijkt te werken of te hoeven werken. Maar pas dan, op dat ogenblik
begreep ze mijn desillusie: Timmermans schrijft over een mens met een levendige
geest en over mensen die hun mond wel menen te kunnen roeren, maar in de film
blijkt het vermogen te spreken, vloeiend en klaar haast onbestaande. Pallieter
zoekt inderdaad wat hij van zijn leven zal maken, nadat hij uit de rouw en de
depressie is gekomen, maar betekent dat dan de zinnen er als gekapt stro uit
moeten komen? Of zou de Vlaming alleen zo hortend en blaffend spreken? Zij vond
mijn opmerking pertinent. De vlucht met het vliegtuig en de toekomst van
industrie en vervuiling was, als men kijkt naar de omgeving van Lier vandaag,
vooral langs de autoweg, nog de beste vondst. Vandaag merkt eenieder hoe het daar
alles volgebouwd werd en men vergat na te denken over een betere verdeling van
de ruimte. Dan had Pallieter gelijk met zijn boot te vertrekken, met zijn vrouw
en kind en een beetje, tja, Houtekiet volgend, de geordende samenleving wil
verlaten.
Er was aan het einde van de
avond nog een hartelijk gesprek over het spel in het verhaal van Timmermans,
waardoor ik geneigd ben de auteur in de traditie van de Duitse Romantiek te
zien: Pallieter speelt, na zijn genezing een spel, waar hij geen dupe meer van
is, omdat hij zich in zijn spel ten volle weet waar te maken. Schiller kijkt
inderdaad mee over mijn schouder, maar een postuurtje naar zijn gelijkenis heb
ik niet. Zij vond mijn gedachte – de verdienste schreef ik graag aan Safranski
toe zonder me te distantiëren – best wel interessant, omdat ze die gedachte
niet echt kende of erover gehoord had. Zet mij niet op een van mijn
stokpaardjes – er is er een hele stoeterij van – of het gesprek neemt geen
einde, maar toch lukte het me in enkele zinnen en gedachten haar de achtergrond
mee te geven.
De volgende dag, toen ik met
mijn mensen op stap zou gaan naar Heimbach, merkte ik dat zij alleen zat te
ontbijten en ik overtuigde het gezelschap haar niet alleen te laten. Na even
overreden kwam ze mee en reden we de stad uit, richting Heimbach, ons er wel
van bewust zijnde dat we goed naar nummers en bestemmingen moeten kijken,
willen we geen eindeloze reeks lussen afleggen door het landschap. Het viel
allemaal mee, we kwamen er tijdig aan en op het water kon ik er nog eens over
nadenken, pratend dus.
Onze omgang met onze taal,
maar ook met andere talen is vaak te utilitaristisch en het loutere taalspel
vinden we tijdverlies. Maar vaak is ons spreken ook te veel op het verstrekken
van informatie, niet op het onderzoeken van de dingen gericht. En ja, de taal
kan een gevangenis zijn. Net daar, in Heimbach zag ik een slot, waarvan ik
vernam dat het begin vorige eeuw bijna helemaal in puin lag, zo weder was
opgebouwd, met zeer moderne technieken en vormen dat het er alvast van buitenaf
eerder aantrekkelijk uitzag en lichte binnenruimten liet veronderstellen. De
taal waarmee een nieuw monument werd opgebouwd, waardoor het bewaard kon
blijven, liet zien dat die taal van steen en hout niet echt een beperking hoeft
te zijn. Het is iets wat me altijd weer verrast, als mensen over monumenten
spreken, dat het alleen van gewicht is als het helemaal authentiek is. Ook moet
het oudste voorbeeld, het laatste voorbeeld, het grootste of het hoogste zijn,
en bij voorkeur – zelfs indien niet mogelijk – dat alles tegelijk. De betekenis
van een monument wordt gevat in haar uniciteit, maar niet in de samenhang met
de omgeving, waaraan het betekenis kan ontlenen. Ook hier wordt de mens ten
volle mens als hij/zij weet te spelen.
Waterfietsend kwam het gesprek weer op gang. We mogen dus veronderstellen, stelde ze, dat er met ons denken en spreken iets schort. Zelf denk ik dat het te maken heeft met een onzinnige aandacht voor het objectieve, terwijl in het concrete leven de relatie tussen het ik en de dingen, het wij en de dingen van groter belangrijk kan blijken. Sinds mijn vroege jeugd erger ik mij aan soms obstinate uitingen van provincialisme. Aan de andere kant, wie zal aan onze taal, het Nederlands aandacht besteden, dan wij? Wie zal ertoe bijdragen dat de kritiek, dat de taal lomp of saai zou klinken, saai om lezen zou zijn, niet geheel terecht is, tenzij wij? Natuurlijk, mochten wij ons niet beperken tot een bekaaid taalgebruik, dan zou het verwijt terecht zijn, maar luisterend naar die dame, luisterend naar sommige radiostemmen kan ik wel de schoonheid ervan vatten.
De kwestie kan men alleen maar
aanpakken door zelf aandachtig met die eigen taal, maar ook met andere talen om
te gaan. Luisteren naar Horatius, naar Alexander Pope of Schiller, over het
meisje uit den vreemde bijvoorbeeld, ontdekt men hoe de taal zich leent voor
wel heel fraaie beelden. Maar als men van de taal verwacht dat die altijd weer
voorspelbaar klinkt of als men vindt dat men het niet voorstelbare niet mag in
taal vatten, ontstaat er een stadhuistaal, of een vastgeroest taalregister,
waar men niet uit kan. Toen lieten we de woordenstroom vertragen. Kijkend over
de Rursee bij Heimbach, merkte ik dat die dame naar mij luisterde en niet alles
leek te horen. Maar of ik wilde doorspreken, ze wilde een vriendelijke stem
horen, nadat ze tijden lang in het kantoorharnas had geleefd. Waarheid hoefde ik
haar niet teveel toe te dienen, of liever, niet de dagdagelijkse, beheersbare
en controleerbare waarheden.
Bart Haers
In het boekje over Hannah
Arendt vond ik dit gedicht, maar ik breng hier een vertaling uit 1839 – te vinden
op DBNL:
Meisje
uit een vreemde streek
Bij
arme herders in de dalen
Verscheen
met ieder jeugdig paar
Als de
eerste leeuwerik rond gaat dwalen
Een meisje
schoon en wonderbaar
Zij
was niet in het dal geboren
Men wist
ook niet van waar zij kwam
Maar spoedig
was haar spoor verloren
Zoodra
weer ’t meisje afscheid nam
Haar
aanzijn deed de borst ontgloeijen
Daar ze
om zich hemel-wellust spreidt
Haar aanblik
wist het hart te boeijen
Maar duldde
geen vertrouwelijkheid
Zij
voerde bloemen aan en vruchten
Gekweekt
in ander zonnevuur
Op and’ren
grond en and’re luchten
In gelukkiger
natuur
Zij
bood aan ieder van haar gaven
Deez’
vruchten, genen bloemen aan,
De jeugd,
de grijsheid aan de graven
Geen moest
vergeten huiswaarts gaan
Die
kwam, mocht vrij zich welkom noemen
Doch naakten
twee Gelieven haar,
Dan reikte
zij de schoonste bloemen
De beste
gaven aan het paar.
Schiller
Reacties
Een reactie posten