bloemhof van liefelijkheid zonder verdriet of hoe de verlichting ook begon
Recensie
Steeds bereid tot provocatie
Adriaan
en Johannes Koerbagh, het vrije denken
En de
tolerantie van de Republiek
Bart Leeuwenburgh, Het Noodlot
van een Ketter, Adriaan Koerbagh, (1633
– 1669). Uitgeverij Vantilt 2013; pp. 224; Prijs: 19.90 €
Tolerantie voor wie niet tegen
de stroom in roeit, zal men wel opbrengen, maar wat als iemand ons vertelt dat
het er eindelijk niet toe doet als het om afwijkende meningen gaat – dan hoeft
men dus geen tolerantie op te brengen? Afwijkende meningen? Men zet graag de
religie in het bankje ter veroordeling en vaak wordt die zonder grondig
onderzoek aan de schandpaal gezet. Op zich is dat ook niet zo moeilijk omdat we
de Verlichting beschouwen als het moment waarop we werden bevrijd van de last
van de religie – juist, we hebben ons
er niet van bevrijd. Maar Bart Leeuwenburgh kon in de Vlaamse media voor dit
boek geen interesse wekken, behalve dan in het programma Babel van Klara. Want
in het archief van De Standaard vindt ik er weinig over terug. Maar ook de
Morgen laat zich een kans tussen de vingers glippen iets over deze opvallende
figuur aan de lezers mee te delen. Het gaat toch immers maar om niemand minder
dan een voorloper in de radicale Verlichting, wiens werk misschien wel ook
invloed heeft gehad op ene Bento de Spinoza – ik wil niet meer de kans lopen
terecht gewezen worden op gebruik van de naam Baruch, al gebruikt ook Bart
Leeuwenburgh die en daar zijn redenen voor. Adriaan Koerbagh was een opvallende
tijdgenoot van Bento de Spinoza, maar ging geheel eigen paden. Maar het blijft
de vraag of ze er niet mee voor hebben gezorgd dat de Republiek nu net geen
Calvinistische republiek naar het model van Genève werd, een theocratische
staat dus. En verder, zij stonden niet alleen in het hun afwijzing van het
vigerende Calvinisme.
Richtingenstrijd en de Nadere
Reformatie
De auteur leidt ons binnen in
de interne maatschappelijke, politieke en vooral religieuze verhoudingen en men
merkt dat er in de Republiek der Nederlanden ten tijde van de Raadspensionaris
Johan de Witt en van de Ware Vrijheid (1650 -1672) een opmerkelijke spanning
ontstond tussen aan de ene kant de theologen en aanhangers van de
Contraremonstrantse kerk en aan de andere kant mensen die waren geïnspireerd in
min of meerdere mate door de nieuwe inzichten die René Descartes in de
Nederlanden verspreidde, terwijl men ook de invloed van allerlei sceptische
benaderingen van bijbel en kerken niet mag onderschatten. De Sociniaanse
beweging – die de Drie-eenheid afwijst en de creatio ex nihilo -, door een Italiaan
gegrondvest, maar in Polen tot ontwikkeling gekomen, speelt daarbij een
belangrijke rol, want het werd zelfs een soortnaam voor allerlei afwijkende
visies. Men moet dus als toeschouwer uit een latere tijd aandachtig zijn voor
de mogelijke verwarring bij het aanwenden van die termen. Zo verweet men ook
Hugo de Groot deze strekking of overtuiging aan te hangen, maar ook dat de
rechtsgeleerde over zou zijn gegaan naar het katholicisme…
Maar om die beweging in de
republiek te kunnen vatten moet men toch wat meer aan de orde stellen dan de
Radicale Verlichting. Ad primum kende de Republiek een politiek conflict dat al
in 1619 het hoofd gekost had van Johan van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot op
de vlucht had gejaagd, nadat hij Loevestein uit was gevlucht. Men kan het
verhaal van de boekenkist anekdotisch noemen, de rol van De Groot in het denken
over het recht begon pas recht, toen hij in Parijs ging werken en schrijven
waaruit we een uitgebreid werk over het recht in tijden van Vrede en Oorlog
kregen – het begin van het volkerenrecht dus. Hugo de Groot behoorde ook tot
die kring van denkers, politici in de Republiek die de vrede genegen waren en
de Prins, Prins Maurits zo weinig mogelijk macht in de republiek wilden geven.
Opvallend is dat de theologen ervoor kozen, hoewel voortkomend uit een traditie
van oppositie tegen de almacht van de kerk en van de koning, Filip II van
Spanje, zich nu als de grote beschermheren van de Republiek opstelden, maar dan
een republiek die in religieus opzicht theocratisch uit zou vallen, als ze niet
werden beknot. Hun visie moet ons wel interesseren, omdat het er hen om te doen
was te doen zegevieren, het belang van de werken te negeren en het gedrag van
personen beproefde in lijn te brengen met de geloofswaarheden. En toch was dit
ook een politieke kwestie, want als zij van de regenten ruim baan hadden
gekregen, dan was het met de tolerantie in de Republiek gauw gedaan geweest.
Het conflict tussen Gommarus
en Arminius – iedereen latiniseerde toen alles, dus ook de eigen naam - waarbij Arminius stond voor een rekkelijke en
redelijke interpretatie, terwijl Gommarus vond dat elke toegeving op de lijn, de stellingen die in 1618 waren vastgelegd in de Synode van
Dordrecht, waarbij de predestinatie alles bepalend was en wie dat bestreed zich
aan niets minder schuldig maakte dan een ketterij, blijft doorwoekeren. Belangrijk is het opzet van de Arminianen: een humaner religie waarin de
vrije wil niet uitgeschakeld was. Die strijd hield niet zomaar op toen na Johan
de Witt de prins als Willem III stadhouder werd. Hoewel de prins gesteund werd
door de Gommaristen, begreep hij – wellicht door de lessen van de Witt, maar
ook door de gespannen verhouding tussen de Staten van Holland en Willem in 1650
– dat hij er goed aan deed niet zo strak in de leer te zijn.
Het verhaal houdt niet op bij
deze tweestrijd, want er was ook nog een andere beweging bezig, waar de Gommaristen,
de aanhangers van een steile opvatting van de leer het behoorlijk lastig mee
hadden…
Descartes en het materialisme
Sommigen menen dat Descartes
met zijn dubito, cogito, ergo sum de grondslag voor het moderne denken legde,
maar de grootste invloed lijkt voor Koerbagh en andere enthousiaste Cartesianen
bestaan te hebben in het materialisme dat in zijn visie tot uiting kwam. De
vaste grond voor zijn denken mag dan het subject, het ik zijn, zijn
dualistische visie op lichaam en ziel is minstens zo belangrijk, want de ziel,
zou later te ter discussie staan, kon alleen materieel zijn, niet ergens een
soort gas of lucht – overigens men kwam er geleidelijk achter dat ook lucht
niet anders kon zijn dan materie.
Descartes werd in de Republiek
een voorwerp van twist en gevreesd door de hard liners. Wie na hem kwamen,
zoals de Collegianten, Socininanen, … en als dissenters – maar die term moet
omzichtig gebruikt worden binnen het bestel van de Republiek - door het leven
gingen, werden bijna altijd in verband gebracht met de aanvaarding van
Descartes en dus van zijn visie en werd een gevaar voor de goede orde in de
Republiek. Merken we op dat ook Parijs, enfin Versailles, het behoorlijk
moeilijk zou hebben met Descartes en dit ook meer om politieke redenen dan om
theologische, als ze al niet samen vielen.
Collegianten
Spinoza had in zijn jaren na
de uitstoting uit de Sefardische gemeenschap in Amsterdam niet zo heel veel
vrienden, maar hij correspondeerde wel met een opvallende groep mensen,
handelsmensen, ambachtslui, over zaken van filosofie. Nelleke Noordervliet
heeft dat in “Vrij Man” nog eens mooi beschreven, maar Bart Leeuwenburgh meent
dat hij de eigenheid van de beweging goed moet uitleggen.
De beweging steunde op een
tekst van Paulus, waarin gezegd wordt dat broeders en zusters gezamenlijk
praten over de teksten en de inzichten met elkaar ontwikkelden in gesprek en
zonder dat iemand meer te vertellen zou hebben dan de andere. De leken werden
vrij geacht een eigen inbreng te hebben en dat stoorde natuurlijk de
predikanten van de gereformeerde kerk en dan vooral diegenen die vonden dat
zij, als theologen als leiders voorop moesten gaan. Mij valt het altijd weer op
dat men die omkering in het protestantisme en dan vooral bij strekkingen die
stijl in de leer waren, in wezen de aanvankelijke vrije
prediking voorstonden, maar geleidelijk een dan wel niet hiërarchisch kerkbeeld
verkozen, maar wel wars waren van een te grote eigengereidheid van de leken.
Uiteindelijk dus wint de theoloog het altijd…
Behalve dan in de beweging van
de Collegianten, die de oorspronkelijke idee van zelfonderricht en gelijkheid
hoog in het vaandel voerden. Geleerd of minder geschoold – waarbij in
aanmerking genomen mag worden dat de scholingsgraad in Amsterdam veel hoger
uitviel dan wij ons vandaag voorstellen – was geen voorwaarde voor gewaardeerde
medewerking en hoewel de verantwoordelijken van de publieke religie er alles
aan deden de collegianten aan te pakken, de magistraat van Amsterdam, de club
van burgemeesters, schepenen en de schout – die ook verkozen werd uit de leden
van de vroedschap – waren niet zo gevlast op dit soort haarkloverijen. De
praktijk van de tolerantie zou pas in het gedrang komen als de bestuurselite
van Amsterdam meer leden ging tellen uit de Oranjegezinde partij. De elite zelf
bleef zo te zien liberaal en tolerant tegenover afwijkende opinies.
Adriaan Koerbagh?
De Gouden eeuw kennen we als
een tijd van verdraagzaamheid, waarbij Joost van den Vondel zelfs katholiek kon
worden, maar tegelijk was de politieke teergevoeligheid sinds de terechtstelling
van Oldenbarnevelt nog toegenomen, zeker bij de nadere reformatie en de groep
rond de Utrechtse theoloog Voethius, Voet dus, wat aanleiding gaf tot menig
verzoek aan de Amsterdamse magistraat, de Staten van Holland en zelfs de Staten-Generaal,
of beter, wat Voethius aangaat, de Staten-Generaal omdat hij meent dat luidens
de raadsbesluiten uit hogere sferen de formele anarchie tussen de zevende
provinciën – informeel had Holland een streepje voor op Zeeland en Zeeland op
de andere – de toestand in de republiek hersteld diende te worden, dat wil
zeggen dat krachtens die benadering de Staten-Generaal het ware gezag had (en
dus de liberalen uit Holland weggedrukt konden worden door de andere Staten), maar
met Prins-Stadhouder diende te bekleden. Doch beter ware het nog een koning aan
te stellen die gezalfd zou worden… het hoogste gezag zou krijgen en dit niet
namens het volk, doch, uiteraard, namens hogere machten, God dus.
Koerbagh stamt uit een
welgestelde familie en is verwant met de hoogste elite van Amsterdam en de
Republiek, via zijn voogd Reinst, die zelf een kozijn was van de Raadspensionaris
de Witt. Adriaan Koerbagh bleek, na een uitgebreide opleiding en twee
doctoraten, een in de rechten en een in de geneeskunde, krachtens een
veroordeling door de Amsterdamse gerechtelijke instanties gezondigd te hebben
en zelfs crimineel geworden te zijn, waardoor een boek van hem, “Ligt” (=Licht) dat bij de drukker lag, hem
fataal zou worden. Het moet gezegd dat dit werk niet de invloed heeft kunnen uitoefenen
die Koerbagh had gewenst, omdat het boek en het manuscript in beslag waren
genomen en verbrand – op twee kopieën van het handschrift na in de archieven
van de Schout en van de Vroedschap. Een ander boek van hem, Bloemhof – waarom
moet ik hier denken aan bijkorf van Bernard Mandeville, evenzeer een arts, wel
uit Rotterdam, maar met zijn vader gevlucht voor de vervolging ? – ook bekend als Een Bloemhof van
allerley lieflijkheyd, waarin hij via de onschuldig lijkende methode
van de lexicografie, een visie op mens en samenleving, maar dus ook zeer zeker
op de religie ten berde gaf, die we vandaag graag kritisch noemen.
Waar, zoals hieronder
nog blijken zal, Spinoza het gewone volk niet veel fiducie gunt, zal Adriaan
Koerbagh er veel aan doen om dat gewone volk aan te spreken. Hij wilde – wat
ook voor katholieke overheden in de latere middeleeuwen de aanzet tot de
ketterjacht vormde – de geheimdoenerij van de elites doorbreken en de mensen
laten zien dat er achter het scherm van de macht niet zo heel veel is dat
ze niet zouden snappen. Nadat hij al een
boek met rechtstermen in de Nederlandse taal had uitgegeven, kwam er dus nu een
Bloemhof, waarin hij uitlegde dat het met de Trinitas Dei, de
Drievuldigheid niets gedaan was want dat kon men nooit behoorlijk uitleggen.
Ook de schepping uit het niets en andere dolle fratsen wilde hij het volk
uitleggen, dat het niet zo heel veel uitmaakte. Alleen, meende Adriaan
Koerbagh, arts en jurist, wat de wetenschap en dan vooral de empirische
wetenschap aan inzichten opleverde, dient men voor waar en van belang aan te
nemen.
Beperkte toegang tot Koerbagh
Het probleem voor de auteur is
dat er over de heren Johannes en Adriaan Koerbagh, die dus vaker samen dan
afzonderlijk vernoemd worden, weinig vast biografisch materiaal ter beschikking
staat en wat er is, heeft te maken met de processen en de vergaderingen van de
Classis Amsterdam – de vergadering van gevestigde predikanten van Amsterdam.
Wie universiteit aanving in die dagen, had de Latijnse school afgewerkt en was
dus wel bevoordeeld geworden. Sommigen menen te weten dat Adriaan en Johannes
bij de bekende Latinist en ex-jezuïet Francis van den Ende school hadden
gelopen, die Spinoza het Latijn zou hebben bijgespijkerd maar dat blijkt weinig plausibel omdat de man zijn school pas opende toen zij al bijna klaar waren
met de Latijnse School en klaar waren voor de universiteit, Utrecht. Evenzo
duidt Bart Leeuwenburgh de keuze voor Utrecht en vervolgens Leiden, wat Adriaan
betreft, want Johannes studeerde na Utrecht verder voor theoloog en dat zowel
in Leiden, Franeker als Groningen. Die keuze was namelijk politiek en had ook
religieuze connotaties. Maar uiteindelijk ging de arts toch naar Leiden waar
hij kennis maakte met wat men vandaag het academisch model noemt, de arts die
elke dag met zijn studenten door het ziekenhuis loopt, in dit geval twee maal 6
bedden in het bestaande Sint-Ceciliagasthuis en dat al gauw wereldfaam genoot.
Om maar te zeggen, men kan gemakkelijk over het hoofd zien dat de Republiek
meer is dan een politiek-religieus wespennest.
Een gedicht geeft aan dat een dubbele dokterstitel, in de geneeskunde en
in de rechten toen ook al niet zo vaak voortkwam en men kan zich afvragen wat
Adriaan Koerbagh van plan was geweest, want de biograaf laat zien dat hij niet
echt een praktijk heeft als arts en al evenmin als advocaat of zou hij voor de
bevriende regenten hebben gewerkt en kon hij verder rekenen op zijn erfdeel om
te overleven. Als twintiger naar Utrecht vertrokken, kwam hij terug als
hooggeschoolde, om zijn plaats in bestuurlijke ambten op te nemen, maar hij
blijkt al vlug een eigen agenda te hebben gehad.
De biografen hebben, zo lezen
we in de epiloog, die leemte niet al te creatief willen invullen, al was het
wel zo dat Koerbagh voor K.O. Meinsma in 1896 inspirerend werkte wegens hun
verwantschap als vrijdenkers. Maar men kon het blijkbaar niet over het hart
krijgen te veel toe te schrijven aan de figuur Koerbagh, of liever de beide
broers.
Een Monografie
Men kan inderdaad bezwaarlijk
spreken van een biografie in dit geval, omdat de figuur van Adriaan te veel
lacunes na heeft gelaten opdat we hem volop in het clair-obscur kunnen
uitlichten. Ook de verhouding tegenover Spinoza en andere figuren moeten
noodgedwongen beperkt blijven tot gissingen. Nu zou men als historicus kunnen
zeggen dat hun werk weinig sporen in het intellectuele leven van de republiek
heeft nagelaten, maar dat blijkt niet de belangrijkste reden te zijn om zich
met hem in te laten. Want als er iemand bezig was met de heren Koerbagh, dan
wel de gereformeerde kerk en de nadere reformatie, want zij hadden blijkbaar
een schrik opgedaan met de proponent Johannes Koerbagh en met de geleerde die
de volkstaal bezigen wilde, die kennis vulgariseren wilde.
In dit boek vestigt de auteur de
aandacht ook op een wezenlijk verschil in houding tussen Spinoza en Koerbagh, waarbij
de ene, Spinoza liever niet heeft dat zijn werk door onbevoegden gelezen wordt
en Koerbagh die meent dat iedereen recht heeft op een dosis inzicht en begrip.
Nu denk ik dat van Leeuwenburgh vergeet dat Spinoza bij het incasseren van de
banvloek in de Portugese gemeente al gemerkt heeft dat men uitgebreide en
complexe inzichten niet zomaar aan iedereen kan overlaten, want dan gebeuren er
ongelukken bij de interpretatie. De aard van zijn Politiek-Theologisch Traktaat
zorgde ook wel voor enige consternatie toen het anoniem verscheen in 1670, want
het traktaat zet de verhouding tussen overheid en staat op scherp: de religie
moet de staat niet leiden. Men zal bij nadere studie merken dat dit werk niet minder
de aandacht heeft weten te vangen dan de Ethica, maar vandaag niet zo vaak meer
genoemd wordt, laat staan dat men er een inleiding toe brengt. Tinneke Beeckman
geeft er in “Door de lens van Spinoza” wel een aanzet toe, door Spinoza’s visie
op politiek onder meer in de lijn van Macchiavelli te plaatsen, maar daarmee
doen wij haar weer onrecht aan.
More mathematica
Een opvallend aspect van het
denken in de vroege (radicale) verlichting was de opzet het denken volgens
strikte regels van logica en wiskunde – naar mijn inzicht is het niet helemaal
hetzelfde – waardoor, zoals in de Ethica de proposities, definities en conclusies
mooi uit elkaar volgen. Reeds Descartes had hiermee zijn visie opgebouwd en tot
en met Ludwig Wittgenstein was het een beproefde methode om het denken zo te
ordenen dat er geen misverstanden konden optreden. Ook Koerbagh leek voor de
logische methode te kiezen, maar ging niet zover als Spinoza in het ordenen van
zijn inzichten. Maar de lexicografische aanpak van de Bloemhof kan als ordenend
schema ook wel enige mogelijkheden bieden, met dat verschil dat het de strenge
discipline ontbeert en dus niet zo een sterke stempel drukt op het resultaat –
veeleer biedt dit spel van de taal en met de taal een hoop vrijheid en ruimte
voor sarcasme.
Wie beïnvloedde wie?
In het boek komt een facet van
de filosofische traditie haarscherp aan het licht, want Bart Leeuwenburgh laat
zien dat Spinoza en Koerbagh in dezelfde kringen van collegianten, Cartesianen
en Socinianen en anti-trinitariërs bewogen. De afwijzing van de Drievuldigheid
was voor de aanhangers van het ware geloof natuurlijk een doodzonde, omdat de
goddelijke natuur van Christus daarmee geloochend wordt. Men kan de
argumentatie van de Drie-Eenheid overigens niet terug voeren tot de bijbel, want
zowel het NT als het OT blijven op dat vlak stil. Het was dan ook pas toen de
natuur van Christus zelf als mens en als gelijkend aan God, dan wel gelijk aan
God aan de orde waren dat in het vroege christendom de concilies werk op de
plank kregen. Maar het verhaal gaat verder en de discussie over de vrije wil
van de mens, van een persoon, blijft een twistappel tussen deze groep en de
verdedigers van de publieke religie, want de Socinianen hielden niet van de
idee van de predestinatie.
In de filosofische traditie
ziet men nogal eens een merkwaardig verschijnsel optreden, dat elke idee ofwel
strikt persoonlijk is van deze of gene wijsgeer, of dat het ergens in een
traditie past die voortdurend wordt verder uitgebreid. Sommige noties, over de
vrije wil, een concept dat dus behoort tot de visie van de modernen, hebben een
lange traditie, andere, worden soms uit de nood geboren, zoals bij de dogmatiek
wel eens het geval schijnt te zijn geweest. Het leverde conflicten op, maar dan
brengen die wel nieuwe inzichten. Zelf heb ik de indruk dat een filosofisch
discours in de tijd soms de vorm aanneemt van langdurige discussies, zoals
de aanval van Voltaire op Leibniz in Candide – Voltaire antwoordt in 1766 op
een tekst uit 1714. Maar Voltaire schreef tamelijk wat, zoals men weet en waar
velen met Candide uitpakken kan het belangwekkender blijken te kijken naar zijn
Lettres Philosophiques, waarin hij verslag doet van de gang van zaken in
Engeland en waar hij tevens mee een aanzet tot verwerking geeft van de
filosofische ontwikkelingen in de afgelopen decennia, voor hij naar Londen was
gevlucht dus. Hij, Voltaire die ook in de Republiek zou pleisteren, schreef
over de Socinianen, over het feit dat het moeilijk is afstand te doen van
stevig gewortelde inzichten en ook wel uit hij zijn lof aan het adres van
Newton terwijl hij Descartes opzij schuift. Nu was het voor Koerbach of Spinoza
niet mogelijk de inzichten van Newton te kennen, want de Philosophiae naturalis
Principia mathematica dateert van 1687, toen de dragers van de vroege verlichting
in de Nederlanden gestorven waren.
Overigens zou Adriaan Koerbagh
wel de visie van Hobbes (1588 – 1679) zoals in de Leviathan gekend, want ook
zijn vrienden moeten er mee doende geweest zijn, zoals Lodewijk Meijer en
Johannes Bouwmeester, die dan zelf weer nauwer in contact stonden met Spinoza.
Koerbagh meende overigens – denk ik te begrijpen – dat men toch niet zo gauw
naar een leider dient te grijpen, maar het volk goed te scholen, jongeren echt
goed onderwijs te geven opdat die later zelf die kennis goed kunnen aanwenden.
In die zin is Koerbagh inderdaad een bederver van de jeugd gebleken.
Het belang van de monografie
Het hangt ervan af hoe men het
boek bekijkt, want inderdaad als biografie, dan kan men er misschien bekaaid
afkomen, maar het belang van het werk ligt in het schetsen van de verschillende
stromingen die in de Republiek aan de orde waren maar en meer dan dat hoe die
stromingen zich tot elkaar verhouden. Het opleidingssysteem aan de
universiteit, de werking van de gereformeerde kerk, zoals de rol van de
predikanten die elkaar, in het geval Johannes Koerbagh niet altijd volgen en
ook niet zomaar strenge oordelen uitschrijven… Ook de schuivende machtsverhoudingen
tussen de Staatse partij en de Prinsgezinden, het krijgt alles een plaats.
Het werk biedt de lezer een
boeiend verhaal van de mensen die in de zeventiende eeuw een avontuur aangingen
en juist vanwege hun hoge opleiding bereid waren de gebaande paden te verlaten
en er ook nog eens toe uitgerust waren. Het brengt ook de mogelijkheid te
begrijpen, zoals de auteur stelt dat Adriaan eerder politiek doende was geweest
en als politiek activist een actieve figuur in de bestaande politieke orde het
status quo dreigde te doorbreken. Hij werd gestopt en niet afdoende beschermd
door zijn kring, als hij dat al werkelijk gewild had.
Tot zover kan men zich
afvragen of het nut heeft een figuur onder de aandacht te brengen die niet zo
heel veel invloed zou hebben gehad, maar die afweging lijkt me te kort door de
bocht, want als er al verschillen waren betreffende inzichten en plannen in de
kring van intellectuelen, moet Adriaan Koerbagh wel degelijk een aantal
aanzetten gevonden hebben en ondersteuning om zijn werken te schrijven, waarmee
meteen is aangegeven dat de invloed die men aan dit denken kan toeschrijven
misschien ook wel ondergronds is gegaan. Lodewijk Meyer en Johannes
Bouwmeester, die ook direct correspondeerden met Bento de Spinoza. Het optreden
van vader en zoon Mandeville en de vervolging door de Schout aan het einde van
dezelfde eeuw, de zeventiende laat zien dat wie de Cartesiaanse gedachten bleef
aanhangen in de als tolerant bekend staande Republiek toch problemen kon
krijgen, al was er in Rotterdam misschien toch sprake van een persoonlijke
vete. Maar dat verplicht ons ertoe eerlang nog eens over Mandeville na te
denken. Maar het nodigt vooral uit te begrijpen dat het met die radicale
verlichting niet zo helder gesteld is, als sommige volgelingen van Jonathan
Israël wel zouden willen. Spinoza schreef niet voor het grauw of zelfs voor de
gevestigde handelslui, maar Adriaan Koerbagh wilde nu net die mensen alle
kansen geven zich te ontplooien, hij streefde naar ontvoogding van mensen in de
samenleving door hen de nodige kennis bij te brengen, licht te brengen. Want
wie het licht wil laten schijnen op duistere plaatsen en iedereen uitnodigt,
zoals Vreederijk Waarmond, onderzoeker der waerheid, doet in zijn Bloemhof van
Liefelijkheid zonder verdriet, die heeft toch iets te zeggen. De aanhef klinkt
alvast uitnodigend:
Men opent reets de deur, en hout nu open Hof
In Neerlands vraaye tuyn, beplant met schoone bloemen,
Die lust heeft tree maar toe, en plukt vry bloemen of,
Bekend, of onbekend, men salse u hier noemen.
En waar sy is van daan, en eerst haar oorsaak nam
En oft een bastaart is, of wettelijk gebooren,
En waar dat elke bloem, eerst aan dees doopnaam kwam,
Dit kan een yder nu uyt dese Waarmond hooren.
Soo dat nu yder een verkrijgt sijns herten lust,
’t Sij regtsgeleerde, arts, ’s volks leeraar, ofte leeken,
Die alle in dit Hof, hun graagte word geblust,
Men hoort in suyver Duyts, van God, en wetten
spreeken.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten