Een landbrug naar de klassieke oudheid
Brief
Aan
een filosofe
Over
klassieke studieën
Brugge,
15 september 2013
Mevrouw
Beeckman,
Net
voor ik de digitale communicatie even terzijde schuif, lees ik nog een
berichtje, waarin u vertelt dat u in het geval dat
u uw studies zou overdoen, u wellicht
zou kiezen voor klassieke filosofie. In een restaurant waar ik met anderen van
de familie, die allen wel Latijn en paar zoals ik ook Grieks hebben mogen
studeren, aanschuif – een iemand was door een administratief probleem in het UK
niet kunnen komen – vraag ik mij af waarom men vandaag doet alsof het langzame
wegspoelen van de landbrug naar de oudheid van geen belang is. Terwijl een paar
uitgeverijen ons verblijden met uitgebreide werken over middeleeuwse en andere
filosofie, vindt men het gemakkelijker te kunnen zeggen dat Tolkien toch maar
een fascistoïde autist is geweest, maar verneem ik ook aan tafel dat de opstand
in de Nederlanden een zaak was van louter financiële en fiscale
aangelegenheden. De verwijzing naar Tolkien? Wel, hij was voor alles een
taalkundige met een bijzondere vaardigheid: eigen talen te ontwikkelen, met als
basis zijn kennis van het Oud-Engels en andere talen, inclusief de ontwikkeling
ervan. Alleen al die creatieve omgang met oude talen blijft mij altijd weer
intrigeren, net als het feit dat men hem een auteur noemt van fantasy books,
terwijl de Trilogie “The Lord of the Rings” in feite een complex verhaal is.
Maar daar zal ik u nu niet mee lastig vallen.
Een
andere benadering heeft te maken met mijn interesse voor de vele teksten, van
het eedverbond der Edelen tot het redigeren van de Belgische grondwet in 1830,
die laten zien dat die opstanden voortkwamen uit velerlei ressentimenten, maar
vaak wel met veel retorisch en filosofisch doorzicht tot stand kwamen. Ik vind
steeds weer dat mensen en zeker auteurs vaak nogal blind zijn voor wat niet in
hun verhaal past. Uzelf schreef over het Politiek-Theologische traktaat van
Spinoza en ik vond uw benadering best interessant. Maar ik vroeg mij af, vraag
mij of u de link zag tussen dat traktaat en de inzichten van Johan de Witt of
de ontwikkeling van het volkerenrecht door Hugo de Groot. Meer nog, zou Spinoza
er zich rekenschap van hebben gegeven dat zijn visie via de vele discussies
tussen Oranje en de regenten rond Johan de Witt een neerslag hebben gevonden in
de Bill of Rights, waarmee Willem III koning kon worden van het UK en zo de
revolutionaire, troebele periode kon afsluiten? Een verwijt is dat niet, enkel de
vaststelling, die ik ook te berde bracht dat politieke discussies aan betekenis
verliezen wanneer niet van tijd tot tijd nog eens de omstandigheden in
herinnering gebracht worden waarin die concepten vorm kregen of te berde
gebracht werden. Opvallend blijft het immers dat de concepten die we zo
gemakkelijk hanteren, zoals democratie, rechtvaardigheid, gelijkheid, vrijheid tegelijk
even afgebot als overwoekerd blijken en dan helpen filosofische, maar zeer
zeker ook goede historische en filologische benaderingen van de concepten,
laten we zeggen een filosofisch fileerapp in plaats van Ochham’s legendarische scheermes.
De
discussie over de vraag of een jongen van 15 naar India mag vertrekken om er
monnik te worden in een boeddhistisch klooster, kwam ook aan de orde en het
lijkt vandaag wel eerder betamelijk kinderen in een media-avontuur te betrekken
dan dat die onder zo een project de schouders mogen zetten. Het valt me op dat
we vandaag vergeten zijn dat toen mensen als Johan Huizinga studeerden, een
curriculum aan de universiteit omvangrijker kon zijn dan wij ons kunnen
verbeelden. Huizinga studeerde namelijk naast klassieke talen ook Hebreeuws en
Sanskriet en Huizinga heeft er ook ernstig over gedacht zich te buigen over de
Indische geschiedenis, maar geleidelijk kwam hij bij de Vaderlandsche
Geschiedenis uit, die van het Koninkrijk der Nederlanden. Het is Huizinga die
mij er alvast, door lectuur van zijn werk, op wees dat in de Bourgondische tijd
en later een eigen Europees linguïstisch universum ontstond – dat we zonder
goede kennis van de oudheid niet kunnen vatten – maar dat in de moderne tijd
zeer zeker heeft doorgewerkt en nog steeds doorwerkt: het feit alleen al dat de
retoriek, niet enkel van de regent Johan de Witt, maar ook van Willem van
Oranje besloten lag in een uitgebreide vorming, in hoofde van de sprekers, maar
ook van het publiek, zodat het wel zo nuttig is de zaken goed tegen het licht
te houden. Zonder kennis van Latijn en Grieks gaat dat domweg niet.
Al
een zomer lang ben ik aan het proberen de tragedies van Seneca te lezen en er
mij een idee van te vormen. Laten we zeggen, de vertaling is best goed, de
tekst in het Latijn zorgt niet voor zo heel veel problemen, het is eerder, denk
ik dat ik probeer de vele aspecten van de tekst te vatten. Laat het wel zo zijn
dat ik die oefening echt niet zwaar vind wegen, wel integendeel. Maar tegelijk
besef ik dat die tragedies van Seneca evenals zijn filosofisch werk in de 17de
en 18de eeuw op behoorlijk wat interesse konden rekenen, maar daarna
weer in vergetelheid raakten. Nu herleeft de interesse, bij enkelen.
De
toegang tot deze en andere teksten, tot culturen dus, mag mij of anderen niet
als een vrijblijvende hobby aangerekend worden, maar het is niet zo dat elke detaillistische
benadering tot interessante resultaten hoeft te leiden. Zeker voor studenten
kan de oefening best boeiend blijken. Het werk van Tom Holland, “Het vierde
Beest” over een periode in onze geschiedenis waar men doorgaans geen interesse
voor aan de dag legt, de tijd na Augustus en die eindigt bij het begin van de
Middeleeuwen, enfin, de Tweede middeleeuwen, of iets vroeger, het Jaar 1000, de
tijd van Canossa dus maar, kan men best maar goed gewapend lezen, anders is er
veel dat aan de aandacht ontsnapt en zo ontgaat het velen de Islam kon ontstaan
op een substraat van oosterse culturen, maar ook met inbreng van Hellenistische
en andere elementen en denkbeelden uit het Westen van de Middellandse Zee. Maar
het was wel de tijd van de gnosis, van neoplatonisme en nog veel meer, want
zowel het Jodendom, het christendom als een aantal eeuwen later de Islam kenden
hun fasen van het vullen van de lacunes in de eigen opvattingen. Voor de Islam,
Jodendom en Christendom geldt dat men op enig moment vanwege theologen of
andere betrokkenen de noodzaak aanvoelde de eerste vertellingen vorm te geven,
dat wil zeggen op de een of andere manier mogelijke vragen vanwege sceptische
kindjes en ouderen op te vangen. Zo had het christendom op zeker ogenblik een
heel verhaal over de kindheids jesu voortgebracht , wat dan later weer werd afgevoerd,
net omdat men merkte dat die verhalen veel scepsis opwekten. Dat had te maken
met het werk van Erasmus, Isaac Cassaubon – die vaststelde dat het Corpus Hermeticum,
waarop Giordano Bruno zich baseerde om de meervoudigheid der werelden te opponeren
tegen het geocentrisme en tegen de uniciteit van de schepping van de mens, uit
de 2de eeuw na christus dateert en niet uit de Mozaïsche tijd - en
andere tekstverzorgers die zeer nauwkeurig zochten naar authentieke autografen
en bronmanuscripten van de klassieke teksten.
De
taal die religies daartoe hanteerden ontstond doorheen en na de klassieke
Griekse eeuw – de vijfde en vierde eeuw voor christus - maar evengoed was er de Romeinse invloed en
dus ook, maar voor ons veel minder duidelijk wegens niet klassiek, de erfenis
van de Iraanse cultuur. Het Hellenisme van de Koiné, de cultuur die rond het
hele bekken van de Oostelijke Middellandse zee lag, is voor ons wat culturele
hoogtepunt betreft nauwelijks ingevuld, gelardeerd of wat men ook wil aangeven.
Het is echter de tijd waarin het Platonisme en Aristotelische denken tot in de
verste uithoeken meegenomen werd, de tijd ook waarin de Diadochen, de generaals
en opvolgers van Alexander de Grote hun deel in de wacht hadden gesleept en er
gedurende enkele eeuwen, tot de Romeinen opdoken, het gezag hadden en er soms
nog een bijzonder luister aan gaven, zoals de Ptolemaeën in Egypte, waarvan
Cleopatra de laatste bekende vorstin is geweest en die de afwikkeling van de Romeinse
burgeroorlogen een opvallende rol heeft gespeeld. Doorheen deze periode speelt
ook een religieus, maar ook een cultureel en intellectueel syncretisme dat onze
synthetische blik niet haalt.
Klassieke
studies hebben geen nut zegt men, leiden tot iets, omdat er geen land meer is
in de wereld, behalve het Vaticaan, waar Latijn gesproken wordt. En het nieuw
Grieks verschilt aardig veel van het klassieke Grieks, maar goed, wie ooit
Grieks studeerde weet dat er Ionisch Grieks was en Attisch Grieks, dat kan het
probleem niet zijn. Het probleem is dat het praktische nut inderdaad onbestaande
is, maar dat we doorheen de geschiedenis merken dat een gedreven omgang met de
oude culturen bijna altijd nieuwe inhoudelijke inzichten over de eigen cultuur
en voor de toekomst mogelijk maakten. Shakespeare, Jean Racine en in onze eeuw
Albert Camus, zij laten zien dat een directe kennis van het Latijn en Grieks
artistieke venen openen kan, die men bij
jongeren, die aan de studie zouden kunnen beginnen, niet verwachten zou. De
uitkomst ligt niet vast, de praktijk zelf kan het laten zien, maar de praktijk
is er niet meer (voldoende).
Maar
we kunnen nu wel zeggen dat het om het Latijn en Grieks gaat, de omgang met die
talen, die culturen en het legaat aan teksten dat we nu zonder meer terzijde
hebben geschoven. Maar bij nader toezien betreft het de hele aanpak van de
cultuuroverdracht via het onderwijs. Men kan nu natuurlijk terugdenken met
enige nostalgie aan de lessen muziekcultuur in het eerste middelbaar, toen voor
mij de nog de 6de Latijnse, met een leraar die “Pipo” bleek te heten
in de wandelgangen, die ons opdroeg Salve Regina te zingen en een beetje
muziekcultuur aandroeg. Later waren er leraren die er ook wel inspanningen toe
deden, maar het resultaat was vaak een wat encyclopedische kennis. Ook voor de
beeldende kunsten kan men die opmerking maken. Maar met de afstand die de jaren
brachten denk ik dat de leraren in kwestie hun best deden, maar dat wij, de
leerlingen die lessen zagen als verplichte leerstof, zonder dat we er zouden
over denken enthousiasme te tonen; maar het bleek toen wel mogelijk er iets van
op te steken, net omdat er thuis ook over muziek, beeldende kunsten en
literatuur gesproken kon worden. De honger groeide al etende. Echter, als ik
een avond naar een film op wat nu Canvas heette, enfin, beter opgenomen
voorstelling van Shakespeare, dan vond ik dat geen tijdverlies, al moest ik
daarna nog wel eens een oefeningetje te maken en wee de leraar als die ons met
een verhandeling had opgesolferd want ergens sloop dan wel iets van Shylock of “Much
a do about nothing” in de verhandeling. Enfin, soms vond men dat grappig, soms
verwaand en al een enkele keer zag een leerkracht het gewoon niet. Er lag dan
ook enige tijd een aantal stukken van de Bard op mijn tafel en ik had een van
de betere Shakespeare-uitgaven in de kast staan, of liever die stond beneden en
dan kon ik er wel eens iets van lezen, niet in het minst de sonnetten.
Wat
ik aan wil brengen is dat men vandaag bij de openbare omroep geen aandacht meer
kan opbrengen voor (klassiek) theater, ik heb het dan over televisie, maar tevens
blijkt men dat niet eens erg te vinden. Tegelijk valt het me nu op hoezeer men
met canons bezig was, want het was moeilijk ander werk te zien te krijgen…
waarbij we eerlijkheidshalve opmerken dat andere omroepen daar dan weer wel aan
deden. Soms kon je dan onverwacht een verfilming van Marius meekrijgen, door de
auteur zelf, Marcel Pagnol, geregisseerd. Beviel het me onmiddellijk? Ik meen
mij te herinneren dat dit niet geval was. Maar dat overkwam me ook als ik
teksten van Suetonius las – aan de universiteit – want eerst moet je enkele
muren slopen voor je in de tekst zelf kan treden. En het is nu eenmaal zo dat
men die tijd jongeren niet meer schenkt: het slopen van de muren om in de
wereld van Horatius, Ovidius, bijvoorbeeld de Ars Amoritiae te komen vergt
tijd, gewenning, zich kunnen invoelen in de taal: waarom gebruikt Ovidius
metaforen en hoe werken die?
Mevrouw
Beeckman, een onderwerp als dit valt maar moeilijk exhaustief uit te putten en
wellicht hoeft het allemaal niet klagerig te klinken; bij voorkeur kan men
proberen enthousiasmerend uit de hoek te komen, maar ook overtuigend. De dingen
veranderen, ergo onze kennis verandert en dus moet het onderwijs maar volgen,
maar misschien veranderen wij als mens minder en ligt daar het probleem van
onze samenleving vervat: we willen de vooruitgang ter wille snelle happen
kennis kunnen nemen, maar om er echt mee te kunnen spelen, dan heeft men daar
tijd en veel oefening voor nodig. Ergens onderweg ontwaakt dan het genoegen
ermee te gaan spelen, dan is de kennis iets van ons, maar ook om mijnentwille
van belang geworden. Misschien vinden pedagogen dit vandaag niet meer nodig,
maar jongeren merken wel hoe groot de leegte wordt die het onderwijs op sommige
kennisvlakken laat liggen, omdat het dingen van geen nut zijn. Latijn en Grieks
moet niemand studeren, maar zoals Pascal Mercier laat verstaan in zijn “Nachttrein
naar Lissabon”, het kan aanleiding geven tot onverwachte keuzes, terwijl wij er
meestal de verstarring van zien.
Hartelijke
groet,
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten