Omgaan met abstracta

Kritiek

Broederschap en vrijheid
Over opinies en gemoedsgesteltenis

Woorden zeggen soms alles, andere lijken van betekenis ontdaan door onzorgvuldig gebruik, Met solidariteit lijkt het nog erger, het roept ergernis op en zelfs wederzijds onbegrip. Maar hoe moet het dan verder? Natuurlijk zou het ook lood om oud ijzer kunnen blijken...

Dezer dagen onderzoeken we van alles, want het nemen van opiniepeilingen lijkt een fluitje van een cent. Toch blijkt telkens weer dat sociologen het niet kunnen hebben dat mediamensen te kort door de bocht gaan, maar intussen is de boodschap wel verstuurd en doorgaans ook nog eens aangekomen. Maar ook blijft het de vraag of mensen bereid zijn bij bevragingen eerlijk te antwoorden dan wel of ze sociaal geaccepteerde antwoorden verstrekken. Dat hangt allicht van het land af.

In de omgang tussen burgers, of het nu over migratie of over allerlei mensen gaat die van sociale voorzieningen gebruik maken, velen lijken dat allemaal niet nodig te achten en wie er van geniet zou er of geen recht op hebben of wat migranten betreft, beter niet in hun beurt kunnen wonen. Sommigen menen dat Vlaanderen een rouwproces doormaakt, omdat het oude homogene Vlaanderen maar niet terug wil keren of beter, onherroepelijk verloren is gegaan. Ik weet niet of dat de oorzaak van deze afkeer mag heten. Het zou kunnen zijn dat bij succesvolle ontplooiing mensen die personen niet meer als vreemd erkennen. Tegelijk worden we doodgeslagen met moraliserende uitspraken, waaruit volgens competente mensen blijken moet dat de Vlaming op slechts weinig vlakken aan de verwachtingen zou voldoen.

Het debat over de goede samenleving, waarin mensen hun geluk mogen en kunnen nastreven, toch een waarde die de Verlichting ons heeft nagelaten, wordt gekaapt door het debat over de maakbare mens, de mens die beantwoordt aan de verwachtingen van bevoegde en competente ingenieurs van de ziel. Het is een kwestie die me al langer bezig houdt, omdat er een paradox stilzwijgend wordt aanvaardt: men spreekt over individualisme, klaagt wel eens over een atomaire individuen en tegelijk ligt er een grote druk op eenieder om zich te conformeren aan een bepaald model. Dat gaat van artistieke smaak, taalgebruik tot het betrachten van solidariteit.

Maar wat betekent solidariteit in een postindustriële samenleving? Discussies over de vraag of oudere werknemers meer of minder productief zijn dan jongere, lijden aan een onbegrijpelijke vorm van veralgemening. Het blijft opvallend dat men ten eerste vergeet dat een werknemer vaker wel dan niet betrokken is bij het welslagen van de onderneming, of het afzonderlijke projecten gaat dan wel om langdurige gelijkaardige werkzaamheden. Ten tweede wil men aannemelijk maken, op grond van aannames, dat de patron van de werknemers alleen maar naar winst zou kijken en productiviteit, want een bedrijf is een vrij complex geheel van in elkaar grijpende processen, waarin vele competenties, maar ook mensen een goede ingesteldheid aan de slag zijn, al is die goede ingesteldheid niet per se voor iedereen dezelfde. Een goede leeftijdspiramide kan daarbij helpen.

De solidariteit binnen een bedrijf om projecten te doen slagen, komt dan ook zelden aan bod, al noemt men het dan vaker collegialiteit en werksfeer. Natuurlijk, de omvang en de historiek van een bedrijf spelen hier ook wel op. Het is dus niet zonder belang vast te stellen dat er daarbij, zeker ver van de werkvloer ook nog andere facetten meespelen, die ideologisch gekleurd zijn. De blinde ambitie van een CEO of de ijver van een délégé kunnen op de samenwerking gaan wegen, maar men ziet vaker, denk ik, zeker in een KMO-gedreven economie als de Vlaamse dat die verhouding en bereidheid tot samenwerking groter zijn, dan de weigering tot inzet of de neiging tot een bullebakgedrag vanwege de bazen.

Solidariteit, zal men opwerpen, komt toch vooral aan de orde als we het over het systeem van sociale bijdragen en uitkeringen gaat. In Nederland merkt een spervuur van beleidsmaatregelen in de gezondheidszorg die economisch en financieel wellicht onderbouwd zijn, maar in menselijk opzicht en wat het onderhouden van solidariteit betreft, schadelijk moet genoemd worden. Men wil ouderen meer thuis houden, terwijl men van de jongere generatie verwacht, vooral van de vrouwen dan, dat ze meer werken, minder deeltijds werken. Hoe men een en ander met elkaar zal verzoenen, blijft nog maar de vraag.

De samenleving is sinds de dagen van Tatcher en Baby-Tatcher ernstig veranderd, nog los van de gevolgen van de financiële crisis die in 2008 begon en nu diep gaat inwerken op het lokale beleid en dus dieper liggende weefsels in de samenleving gaat raken. De invloed van performatieve uitspraken over “compassionate society” kan men moeilijk onderschatten, maar ook in Continentaal Europa hebben die een echo gekregen, die toch minstens onderzocht zou moeten worden.

Kan men niet begrijpelijk maken dat mensen inderdaad bezig zijn met hun streven naar welzijn, dan kan men er ook niet om heen dat mensen net daarom niet vanzelfsprekend blind zouden zijn voor de bereidheid zorg op te nemen voor derden. In een atomaire samenleving zal men het pleidooi voor solidariteit niet tot in den treure voeren, want het gaat om een begrip waarvan men kan zeggen dat de betekenis ervan versleten is. Tegelijk merken we dat de derde term van de slogan van de Franse Revolutie Broederlijkheid onder het tapijt wordt geveegd. Vrijheid en gelijkheid strijden om voorrang, broederlijkheid wordt klef bevonden en verdwijnt telkens weer op de achtergrond.

De lectuur van de dagboeken van Ruth Andreas-Friedrich heeft me aandachtig gemaakt voor de vaststelling dat in moeilijke tijden, in tijden van strijd, mensen wel samenhorigheid aan de dag kunnen leggen, zoals de groep van Ruth, maar naderhand ging iedereen weer eigen wegen. Het communisme dat in de DDR werd opgelegd probeerde de idee van de kameraadschap formeel in structuren te gieten, maar mensen gingen massaal op de vlucht. Na de Wende heeft men in Europa, ook in Vlaanderen bepaalde consequenties daarvan niet afdoende onder ogen gezien.

Solidariteit vragen van mensen, in formele processen van bijdragen aan de sociale zekerheid, werd ook niet opnieuw als project bekeken waaraan we allen onze eigen inzet vorm kunnen geven. Integendeel, het behoud van het systeem zoals het werkt, werd voor de overheid en de vakbonden de grootste bekommernis, waardoor de breuklijnen in de samenleving er niet kleiner op werden. Het heeft ook niet geholpen dat men solidariteit als goed is gaan voorstellen en bijvoorbeeld streven naar eigen welzijn en succes als neoliberaal. In beide gevallen schiet men door en maakt men abstractie van wat mensen kunnen accepteren, men reïficeert mensen. Ook de pleidooien voor meer flexibiliteit of inzetbaarheid hebben de persoonlijke aspecten van economisch en sociaal handelen ondergraven.

Het gevolg is dat vandaag bij opiniepeilingen mensen de terugbetaling van medische zorgen die zelf schuldig zouden zijn aan hun aandoeningen ontzeggen. Eigen schuld, dikke bult. Terwijl mensen wel degelijk niet enkel leven voor het systeem. Zoals we ook al eens aangaven, de convivialiteit komt om redenen van zorg voor de verkeersveiligheid onder druk te staan. Er is een immens verschil tussen mensen die zich lazarus zuipen en dan domweg in de auto stappen en mensen die na een avondje tafelen rustig naar huis rijden. Het absolute eisen van nultolerantie roept zeker bij – inderdaad – oudere generaties een zekere afkeer op, zonder dat die per se menen dat ze maar mogen doen wat in hen opkomt. Er gebeuren massaal veel ongevallen, zegt men, maar nog eens, wie de verkeersstromen ziet, zelfs op zondag, waar mensen vroeger meer thuis bleven om zich te vervelen, aangenaam te vervelen kan ook, begrijpt dat er wel eens ongevallen kunnen gebeuren.

Broederschap, samenwerking, menselijke betrokkenheid hebben hun betekenis, maar worden bij discussies over bedrijfsvoering en het organiseren van de overheid vaak als niet meetbaar aan de kant geschoven. Elke persoon moet performant optreden? Natuurlijk, maar dat gaat niet natuurlijk als men elkaar politiek tegemoet treedt, dat wil zeggen als men elkaar vliegen wil afvangen om een wit voetje te krijgen bij de bazen? Ambities worden opgeschroefd en perfectionisme wordt als een kardinale deugd voorgesteld, terwijl het op de werkzaamheden verlammend kan werken.

De huidige samenleving in Europa, dus zeker ook in Vlaanderen wordt vaak voorgesteld als warm, maar of het wel zo is, weet deze jongen niet. Klagen over solidariteit wil ik niet, maar ik denk wel dat een zekere hufterigheid in het debat niet ontkend kan worden. Iemand van 50 was veertig jaar geleden een mens die ervaring, inzicht en kennis kon claimen en werd gerespecteerd. Terwijl men zegt dat mensen langer moeten werken, wat dat ook inhoudt, schrijft men hen vroeger af, terwijl men blijkbaar blind is voor jeunisme, het vereren van de jonge, krachtige, dynamische man of vrouw. Het wil nu toch wel zo zijn dat wie over Hitler of het Stalinisme iets wil zeggen, zeker de artistieke uitingen ervan, ook net bij de verering van de krachtige, jonge mannen – soms nog knapen -, strak in het uniform en klaar om zich ten volle in te zetten en die geen fouten kan maken. Zowel in Rusland, met het Stachanovisme als in Nazi-Duitsland, met de Triumf des Willens  of de beelden van Arno Breker kan men die aanbidding van het jeugdige niet ontkennen. Deze benaderingen werken helaas exclusief: wie niet beantwoordt aan de criteria van jeugd en kracht mag het vergeten. Solidariteit tussen de generaties? Een vies woord voor wat in principe vanzelf gaat, soms met een paar generatieconflicten.

In dezelfde zin vergeet men hoezeer in die systeem de formele kameraadschap, zoals al gesteld over de DDR, de solidariteit ook op het terrein bewerkt kon worden en soms tot stand kwam, maar vaker doorbroken werd. Vasili Grosman beschrijft dat in Leven en Lot, waar mensen elkaar formeel respecteren, maar zich zeer bewust zijn van het wederzijdse wantrouwen. In Duitsland kon je niet functioneren in de HJ, de Hajotters, als je niet blindelings de rituelen en vormen aanvaardde, zoals Hans Scholl mocht ervaren, die uiteindelijk in openlijk verzet kwam tegen het regime.

Als men het dus over solidariteit wil hebben, zal men het discours wel moeten uitbreiden, om te vermijden dat mensen er zich van gaan afkeren, omdat ze de indruk krijgen dat ze alleen maar moeten afdragen en bijdragen, maar er niet de baten van krijgen, via pensioen en andere tegemoetkomingen. Dat evenwicht lijkt vandaag verbroken en moet ons zorgen baren. Tegelijk kan men maar beter nagaan hoe in de samenleving vormen van microsolidariteit aan de orde is, die het leven leefbaar maakt, ook voor wie het wel eens moeilijk heeft.

In zekere mate denk ik dat de verleiding groot is, bij velen, aan te nemen dat onze samenleving oud en versleten is geraakt en dat wat er komt fataal minder zal zijn dan het was. Waarom slaagt geen enkele partij erin, vraag ik mij dan af, om net die verwachting te formuleren dat het bouwen aan een nieuwe samenleving, met inachtname van de grote principes over het persoonlijke leven, nu onze agenda moet bepalen. Ondernemingen moeten winst maken vanzelfsprekend, maar men ziet zelden bedrijven slagen waar de menselijke betrokkenheid geheel aan cijfers is onderworpen. Ook een samenleving werkt niet alleen op het ritme van de begrotingen, maar ook op hoe we het leven organiseren en dat betekent dat we de politieke orde opnieuw onder de loep nemen.

Het centrale probleem is niet de tegenstelling tussen het individuele belang versus collectieve noden, maar om de vraag hoe we ons eigen leven kunnen leiden en tegelijk begrip hebben voor wat ons overstijgt. Vanuit de gedachte dat de andere de hel is, zal dat niet lukken. Die hel, waarover Sartre het heeft, doet zich voor in meerdere vormen, onder andere het voortdurend aangeven dat het eigen ongeluk bij de anderen ligt. Concreter kan het dan gaan over profitariaat, over uitbuiting of over onbegrip voor de eigen geniale invallen. De ander kan evenwel een bekende, een intimus/intima zijn, maar ook een volslagen vreemde. Het is hier dat het publieke debat op verschillende manieren verstek geeft, want het komt mij voor dat van reclamespots tot losse gesprekken op radio en televisie een sfeer wordt geschapen waarin de wereld naar de verdoemenis gaat maar dat we zelf keihard willen genieten.

De discussie over beeldvorming, bijvoorbeeld van meisjes die zich als sletten zouden kleden en toch maagd willen/moeten blijven, laat vaak geen ruimte voor het persoonlijke. Juist in dit soort discussies zien we bijvoorbeeld de tegenstelling tussen partnergeweld en aandacht voor BDSM zorgt voor een onvoorstelbare verwarring. Met dat maagd blijven bedoelen we niet dat die meisjes geen seksuele omgang zouden hebben, maar wel dat die omgang voor hen geen betekenis heeft dan het onmiddellijke genot. Dit zal wel paradoxaal blijken, maar het gaat om de vraag wat het betekent voor haar? In het algemeen zien we dat we moeilijk in de dagelijkse omgang met elkaar kunnen omgang kunnen hebben alsof het allemaal vanzelf moet gaan. Ons eigen aanvoelen en dat van anderen, de andere botst fataal. Ik denk niet dat dit een probleem hoeft te vormen als we beschaafde omgangsvormen blijven hanteren, maar die werden deels op het kerkhof van obsolote opvattingen bijgezet. Deels, omdat we nu natuurlijk zo hypocriet zijn dat we voor onszelf wel degelijk een hoffelijke behandeling wensen.

In een samenleving waar niet enkel gelijkheid en vrijheid in het geding zijn, maar ook broederschap, zouden we er misschien in kunnen slagen wat minder hufterig uit de hoek te komen. Het is een kwestie van weten wat we met elkaar aan moeten en begrip voor kleine vergissingen. Solidariteit laat veel van deze aspecten onderbelicht en daarom dienen we er net de vele facetten beter van te onderzoeken. Gezeur over neoliberalisme als afschrikwekkende ideologie helpt dan ook niet, want we aanvaarden sowieso dat we voor onszelf moeten opkomen. Het een hoeft het andere niet uit te sluiten.

Is dit een moraliserende benadering? Ongetwijfeld is het een reflectie over de ethos dezer dagen, maar het is niet aan ons om te zeggen dat anderen een ideaal voor ogen hebben te houden, wel dat we kunnen hopen dat we in de omgang inderdaad begrijpen dat die kreten over keihard genieten soms wel heel dwaas uitpakken. Een mooie tuin is goed, maar genieten, tja, dat hangt van zoveel af, zoals zich veilig weten en – excuses voor het kleffe – geborgen voelen. En dus zal men proberen anderen met enig respect te behandelen, of we die andere nu kennen of niet. En dus inderdaad, broederschap, pocco ma non tropo, kan ook een aanwijzing zijn. Geen illusie, maar gewoon een betrachten.  


Bart Haers   

Reacties

Populaire posts