Algemeen belang en positieve injunctie
Kritiek
Wat als burgers en overheid
Gemene zaak zouden maken
Pleidooi
voor positieve injunctie
We weten dat burgers sinds
mensenheugenis overgeleverd zijn aan vorstelijke en later aan ministeriële
willekeur. Zou het? Als men de organisatie van politieke vertegenwoordiging,
niet enkel in het parlement als zodanig maar ook in allerlei organen die bij
gewichtige besluitvorming betrokken zijn, zoals patroonsorganisaties,
vakbonden, maar ook andere vormen van organisaties die men als het middenveld
ofte wel de civil society aanduidt, merkt men, dat er een stevige verknoping
bestaat tussen politieke beslissingscentra en wat men gemeenlijk de samenleving
noemt.
Helaas, er is een probleem
gerezen, want de zogenaamde Jan Modaal, maar die titel is niet geheel
rechtmatig, burgers dus, hebben zich ontworsteld aan hun spreekbuizen, die
middenveldorganisaties, maar vinden tenzij in protestpartijen geen
vertegenwoordigers. Althans, dat gaat op voor een deel van het publiek… alleen
al dat woord, want als wij slechts publiek zouden zijn bij de besluitvorming,
dan kan men zich inderdaad afvragen hoe we als burgers met de overheid kunnen communiceren.
Het vormt de kern van dit onderzoek, maar de vraag die we moeten beantwoorden
om dat te begrijpen, heeft te maken met mondigheid en kritisch burgerschap.
Inspraak was in de jaren na
Mei ’68 het toverwoord, maar die inspraak zorgde, zo te zien vervolgens voor
menige deceptie, want vaak kwam inspraak erop neer dat enkele stemmen gehoord
werden, maar dat wie effectief iets wilde van de overheid, dat de overheid iets
zou doen, vooral iets zou laten, zich organiseerde in lobby’s om de overheid te
bestoken. Dat ging en gaat vooral om kwesties die burgers direct kunnen raken,
van de aanleg van nieuwe spoorwegen tot het opschorten van beslissingen over
nieuwe wegen.
Opvallend is ook, blijkt uit
de historie van de hervormingen van het onderwijs sinds de invoering van het
VSO, dat men de besluitvorming vanwege de overheid in handen liet van experten,
die hun inzichten niet altijd helder naar het publiek, dat dus als ouders, als
werkgevers, als burgers wel degelijk profijt zou moeten vinden in het beslist
beleid, wisten over te brengen. Reeds de hervormingen van het middelbaar
onderwijs in de vroege jaren 1970, dat zeer idealistisch en zeer voortvarend
werd doorgevoerd in het officiële onderwijs, leidde tot een breuk want zelfs de traditionele ondersteunende kringen,
zoals vrijdenkers waren er niet altijd over; soms dreef de ontevredene het zelfs
zover dat zij hun kinderen liever aan de vijand toevertrouwden, het katholieke
onderwijs, omdat hun vertrouwen in het VSO niet groot was.
Want burgers die er zicht op
hadden, vonden toch dat ze er geen plezier in konden vinden dat de basis van
hun opvoedingsmodel, het Bildungsideaal, werd weg geslagen, terwijl de
hervormers handelden vanuit een streven dat intussen in grote mate was
gerealiseerd, een algemeen vormend onderwijs dat voor nagenoeg iedereen (financieel)
toegankelijk was. Opeenvolgende beleidswijzigingen leidden tot een stapeling
van veranderingen, die recent tot de conclusies hebben gevoerd dat de
hervormingen een achteruitgang in de kennis van wiskunde, maar ook van lezen en
denken hebben veroorzaakt. Hoewel nu het katholiek onderwijs nog steeds de
grote meerderheid van leerlingen weet aan te trekken, blijft men verder gaan op
het spoor dat eens getrokken werd. Intussen kon men kennis nemen van de
conclusies van de parlementaire commissie in Nederland, de commissie Deysselbloem,
dat de hervormingen in Nederland voor jongeren schadelijk waren uitgevallen en
de leerkrachten in een staat van ontreddering hadden gebracht, maar het animo
daarover bleef ondermaats en het rapport zelf bleef hier nagenoeg onbesproken
en ze vormden allerminst een deel van het dossier van de voorgenomen onderwijsvervormingen.
U leest het goed.
De burger, zo zegt men sinds
24 november 1991, toen zich de eerste zwarte zondag voordeed en men
verbouwereerd vaststelde dat kiezer in Vlaanderen in onverwacht grote aantallen
voor een rechts extremistische partij hadden gestemd, al is dat extremisme reeds
na 1988 duidelijker geworden, toen men het migrantenstandpunt als speerpunt is
gaan hanteren en waarmee in enkele stemronden, dus opeenvolgende verkiezingen
de kiezers uit de volkshuizen het onvoorstelbare deden. Dat dit domweg een
herhaling mag heten voor wat zich in een eerder tijdsgewricht, de jaren 1930 , had voorgedaan, heeft men evenwel ook nu
weer op het conto van de zogenaamde burgerlijke partijen geschreven, want links
viel of valt niet veel te verwijten. Dat het wel degelijk de verburgerlijkte
arbeiders waren en kwetsbare werknemers in de kleinere nijverheden en
toeleveringsbedrijven, leek men niet te willen zien.
Het gevolg is gebleken: doorheen
de eerste decade van de 21ste eeuw werd de kloof tussen weldenkende
intellectuelen en burgers die op de verkeerde partijen stemden er niet kleiner
op. Nu haalde de SP-a in 2003 wel een eclatante verkiezingsoverwinning, een
jaar later kon het VB de grootste fractie worden in het Vlaams Parlement en
wist in 2006 de SP-a in Antwerpen de gemeenteraadsverkiezing te winnen door zo
kleurloos mogelijk naar de verkiezingen te gaan, zeker niet onder de rode vlag.
Toen vervolgens een andere
partij dan het Vlaams Belang een nationalistisch project, gekoppeld aan inzicht
in burgerlijke en kleinburgerlijke gevoeligheden hoge scores ging halen, waren
de invectieven weer niet uit de lucht, maar sommige pleitbezorgers van een
links beleid moeten vaststellen dat haar politieke vertaling, de SP-a
nauwelijks bij machte blijkt die kiezers nog aan te spreken. N-VA werd een
grote partij omdat de traditionele partijen in het defensief gedrongen,
allerlei onzin brachten, maar vooral, omdat ze vaak ongevoelig bleken voor de eis
van burgers nu toch eindelijk eens de zaken anders aan te pakken. Hoe anders?
Inzake fileleed kwam men erachter dat de overheid meer geluisterd had naar
groepjes lawaaimakers, die met allerlei goed klinkende boodschappen als
Straten-Generaal of Ademloos een voldoende deel van de kiezers kon aanspreken,
opdat bij een referendum het hele opzet van tafel werd geveegd een vlotte
oeververbinding mogelijk te maken en zo de knopen rond Antwerpen te ontwarren.
Maar dat op zich kan niet volstaan als verklaring. De kwestie is dat velen
onder ons de hartenkreten van ondernemers en hun loyale werknemers niet vergaten,
namelijk dat de besluitvormingsprocessen vaak zeer onredelijk veel vertraging
oplopen. Anderzijds kan men in kleinschalige dossiers wel beslissen, maar daar
voelen dan weer andere burgers zich weer gerold.
De politici klagen dan ook dat
ze nooit iets goeds kunnen doen, of erger, vinden dat burgers zich als
ondankbare honden gedragen. Of dat de gewonnen mondigheid en assertiviteit tot
een zeer moeilijke situatie hebben geleid. Maar in het dossier van de aanleg
van een voor Zeebrugge noodzakelijk kanaal om de zeehaven met het diepere
achterland te verbinden, zijn het lokale eigenaren van kapitale panden – wat
niemand hen misgunt – erin geslaagd een coalitie met actievoerders uit ver
vervlogen tijden, zoals Vuile Mong en zijn vieze Gasten, maar ook van
Boerenbond en Groenen te vormen, waarbij de communicatie wonderwel goed gelukt
is.
En nu heeft een actiegroep de
plannen voor een veiliger doordocht van een druk gebruikte weg in de Westhoek,
de N8 kunnen laten schorsen door de Raad van State. Men wil immers niet de weg
rond een aantal dorpskernen wordt getrokken, men wil niet dat er cultuurlandschap
wordt opgeofferd, want laten we wel wezen, van natuurlandschap is er in die
regio weinig of geen sprake en bovendien, de vraag om de dorpen te ontlasten
van voorbij denderend verkeer, ook zware vrachtwagens, kwam toch ook van
ergens?
Nu hebben we niets tegen
burgeractivisme, maar we begrijpen het niet goed, want telkens er legitieme
vragen komen van burgers om een probleem op te lossen, waarna administraties
aan het werk gaan, merken we dat er actiegroepen zijn die de geboden
oplossingen op ongetwijfeld goede gronden afketsen. We willen dus zeker niet
tornen aan de legitimiteit van burgerprotest, wel integendeel. Wat ons
intrigeert? De vraag of burgers die voorstander zijn van iets, een plan om een
weg rond in plaats van door hun dorp te trekken, hun verhaal wel kunnen doen en
dan vooral in de media. Nieuws is als er weer eens een actiegroep god en klein
pierke aan een sluis weet te verzamelen om er liedjes te zingen, te brullen dat
Brussel blind is, maar als een partij een symbolische eerste spadesteek wil
doen om een bestaand kanaal aan te passen, dan heeft de journalist van dienst
er nauwelijks een boodschap aan. Waar zit het probleem?
Ik denk dat men na de
contestatiebewegingen van de jaren 1960, Provo, aksie Tomaat en uiteraard Mei
’68 alleen kritische geluiden vanwege burgers is gaan opvatten als een relevant
feit. Kritisch? Hoe zou men het begrijpen? Dat men dus alle negatieve aspecten
oplijst en daarmee een willig oor vindt, mag dus niet verbazen. Of zo een
analyse dan nog wel terecht is en adequaat? Het doet er niet toe, zo blijkt
telkens weer. Wie de website van “Het groot Gedelf” dat zich nota bene tegen
een nieuw groot gedelf, grote graafwerken ten gunste van de binnenscheepvaart
keert, leest, merkt dat men alle negatieve gevolgen heeft weten op te lijsten,
mitsgaders een aantal aanvechtbare stellingen zoals het feit dat de
binnenscheepvaart economisch niet zo nuttig zou zijn, dat de haven van
Zeebrugge geen meerwaarde zou creëren – terwijl het voor de regio een bron van
welvaart en tewerkstelling is gebleken, zoals mensen in de jaren 2008-2009
merkten toen de haven wat stiller werd.
Wie goede argumenten vindt voor
het project om het Schipdonkkanaal, dan wel, in een vroegere fase, het
Leopoldkanaal voor binnenscheepvaart geschikt te maken is, kon of kan nergens
gehoor vinden en wordt door journalisten betrokkenheid verweten. Men kan niet
de overtuiging zijn toegedaan dat dit nieuwe kanaal voor Noord-West-Vlaanderen,
zeg de regio’s Brugge, Maldegem, het Meetjesland een weldaad zijn zonder zelf
ergens belangen te hebben. Dat enkele betrokkenen bij het Groot Gedelf in de
polders rond Damme en Maldegem ook wel particuliere belangen hebben mag niet
meegerekend worden. Natuurlijk mag men – tot bij de Raad van State –
persoonlijke en particuliere belangen behartigen, dat is de grond van ons
bestel en de overheid moet goed argumenteren aandragen waarom met tot
onteigening zal overgaan, allemaal verworvenheden die we niet moeten negeren.
Het punt is dat een positief verhaal over dat kanaal niet geaccepteerd wordt.
Ook inzake Oosterweel heeft men dat proces gezien, want iedereen die pleitte
voor de tunnel en de brug, was verkocht aan de BAM en de havenbazen. Men kon
niet met goede argumenten pleiten voor dat plan. Alleen wie er negatief naar
keek, werd gehoord in de media.
Ook inzake Europa zien we dat
proces zich voordoen? Wie voor Europa pleit? Uiteraard Herman van Rompuy of de
achtbare leden van het Europees Parlement, de leden van de EU-commissie en de
ambtenaren van deze Moloch, toch? In de
strijd tussen voorstanders en tegenstanders van (meer) Europa gaat het niet
meer over modaliteiten van besluitvorming en dus zijn de leden van de Europese
Raad van Staatshoofden en Regeringsleiders niet bij machte hun rol in Europa
aan de eigen kiezers uit te leggen, want nu weer zijn ze te vriendelijk, te
zeer pro Europa en dan weer roepen ze dat er niet zoveel macht moet naar
Brussel, wel integendeel. Het gevolg is een impasse terwijl courant beleid op
Europees niveau gewoon doorgaat, al blijkt de stroom van regelgeving iets
minder op een tsunami, zoals een aantal jaren geleden de indruk was. Het
ontbrak, helaas, in hoofde van de Commissie aan een begin van maatvoering. Maar
de stemmen om macht bij Brussel weg te halen, zoals Wilders dat doet en
Bolkestein, negeren dan weer het feit dat Europa als EU voor de burgers de kans
biedt tot gebundeld optreden op het podium van het wereldconcert, waar nieuwe
spelers hun rol behoorlijk opnemen en waar zelfs Duitsland, laat staan
Frankrijk afzonderlijk niet veel meer betekenen. De tijd van Europese
mogendheden lijkt voorbij, maar vooral, de vraag hoe we belangrijke thema’s
Europees van een oplossing voorzien, dringt zich op.
Men moet niet willen dat de
diversiteit van culturen, talen en landschappen in Europa te centralistisch
bestuurd worden, men moet zelfs niet willen dat alle onderwijs of alle
cultuurbeleid op dezelfde leest geschoeid zou zijn. De eigenheid van regio’s,
soms zeer relatief of zelfs geheel het product van een creatieve omgang met het
verleden, moet men niet door overdreven centralisme willen inperken. Want dan
dreigt men het contact met de burgers geheel te verliezen.
Maar bij alles wat we hoger
aandroegen, blijft de vaststelling gelden dat de overheid zich technocratisch
opstelt en zelden de nood voelt de positieve appreciatie van burgers te
verwachten. Men zet zich a priori schrap tegen negatieve reacties en zal
desnoods het middenveld bevragen, zoals de commissie ter bescherming van de
persoonlijke levenssfeer en analoge organisaties om slimme camera’s in het
verkeer mogelijk te maken. Nu is veiligheid bij voorbaat een negatief streven,
waarbij men de rust en orde boven alles wil beschermen. Nu zijn rust en
openbare orde voorwaarde voor de burgers om zich veilig langs ’s heren wegen te
begeven, maar tegelijk merkt men dat teveel rust en orde ook wel verstikkend
kunnen werken.
Neem nu de neiging in meerdere
landen van Europa, België en Nederland, Frankrijk om het alcoholisme te
bestrijden, zoals in de voor velen ellendige jaren 1930 ook geprobeerd is, tot
en met prohibitie in de VS. Het resultaat was nergens bevredigend, zegt men,
maar daar valt aan te twijfelen, om de simpele reden dat de
levensomstandigheden en de gezondheidsstatistieken overal in de Westerse wereld
laten zien dat mensen langer leven en dat vooral beschavingsziekten ons pad
kruisen. Moet men dan elke ziekte proberen uit te roeien, of is er zoiets als
een grens waar elke poging tot bestrijden nog nauwelijks resultaat zal
opbrengen. Als iemand op 85 jaar sterft aan darmkanker, dan is dat erg, kan dat
pijnlijk zijn, maar 85 jaar is toch niet piepjong. Je hoort wel vaker oude
mensen, die weten van de dingen die voorbijgaan, dat ze op hun hoge leeftijd,
meer dan 85, dat de ziekte zich niet spectaculair ontwikkelen zal, zodat ze nog
een rustige oude dag kennen zonder zware ingrepen. De oproep van Paul Frissen
voor een beetje meer afstandelijkheid van de overheid, maar ook voor het in
overweging nemen niets te doen, klinkt hier door.
Goede doelen steunen vormt een
begin, maar waar het ons om te doen is? Om de vraag of het dan zo wezen zou dat
burgers alleen in het geweer komen als ze iets niet willen? Dat kan domweg niet het geval zijn, maar enthousiasme
voor publieke werken hebben we zelden gezien, laat staan een sfeer van
gezamenlijk timmeren aan de weg. Zou dat in de jaren na WO II het geval geweest
zijn? Sommigen wijzen graag op de bedompte sfeer in de jaren 1950, maar
misschien is dat meer een sfeerschepping dan historisch te onderbouwen. Meen
weet dat ik graag twijfels uit als men over de Loden Jaren 1980 spreekt, omdat
dit domweg een eenzijdige benadering is, die het goede dat er toen ook gaande
was gewoon negeert.
Burgers die zich enthousiast
inzetten voor Europa? Brugman-Kringen, waar men over Europa nadacht, bestaan er
al lang niet meer en “Think tanks” zijn niet meer het initiatief van
onafhankelijk autonome burgers, maar van mensen die het maatschappelijke
gebeuren willen sturen. Geen kwaad daarover, maar tegelijk, voor de individuele
persoon is het moeilijk in al het medialawaai nog wel ruimte over te houden
voor een zekere reflectie en eventueel positieve reactie. Alleen, het komt mij
voor dat niemand, noch politici, journalisten, commentariaat zit te wachten op
zo een positieve injunctie vanwege burgers. Kritiek wordt gretig opgenomen…
positieve ondersteuning van beleid, hebben weinig betekenis. Het kan zijn dat
dit voor veel burgers een naar gevoel meegeeft.
Kritisch burgerschap valt zeer
te waarderen, want het weerspiegelt een betrokkenheid bij het beleid die wel enige
inspanning vergt. Dat burgers mondig werden blijkt uit de vele voorbeelden –
nee, ik weet niet welke theoretische argumenten men boven zou halen, terwijl
het om een nagaan gaat van wat mensen doen, concreet, banaal weg in hun
dagelijkse bestaan. Maar of die mondigheid en kritische ingesteldheid alleen
negatief moet uitpakken als de overheid tot beleid besluit in de vele domeinen
waar die overheid handelt, dan kan een burger dat beleid, of concrete
beleidsdaden zelden gunstig onderschrijven. Daarom zou de burger moed moeten
hebben, zouden burgers de moed moeten hebben als er weer stemmen opgaan tegen
Oosterweel of andere projecten, dan toch te gaan betogen voor die oplossing.
Dat zou een concrete uitdrukking van positieve injunctie wezen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten