Reflectie
Kwaliteit van leven, zelfbeschikking
En de dure raad van een kameraad
Zelfbeschikking, autonomie,
het blijft een prachtige gedachte, maar tegelijk merken we dat diezelfde
mensen di ermee schermen geen enkel probleem met het opleggen van dwingende
normen inzake gezond leven, waar ze wel eens, na jaren op terug moeten komen:
cholesterol blijkt een complexere zaak dan men het graag voorstelde en een
richtlijn over bètablokkers blijkt ook al voor discussie vatbaar. Maar over
roken, alcohol en eetgewoonten, daarvan is men zeker, dat moet uit de wereld
geholpen worden. Intussen vernemen we dat veel mensen geen beroep durven te
doen op psychiatrische hulp, als dat de kwaliteit van leven toch zeer zou
bevorderen. Laten we dan maar zo samenvatten, we weten veel, maar als individu
kunnen we er niet altijd goed mee overweg. En vooral, refererend aan Albert
Camus, het leven is absurd, maar we kunnen er al levend zin en betekenis aan
geven. Alleen voor onszelf?
Gedurende bijna veertig jaar
werd me telkens weer verteld dat ik mijn leven zelf in handen diende te nemen,
wat me met vallen en opstaan wel lukte, maar toch, het lukte me het beste als
ik af en toe met magen en vrienden kon overleggen over wat ik dan wel zou
ondernemen. Dat er fouten gemaakt werden, kan ik er nu wel bij nemen, maar dat
het spanningsveld tussen autonomie en heteronomie altijd weer opdook en
opduikt, dat was en is iets wat me altijd weer verwonderde, vooral omdat het
vaak de heftigste voorstanders van autonomie waren en zijn die tegelijk niet
voor terug schrikken als een heteronome autoriteit op deelgebieden, van gezondheidszorg
tot algemeen welbevinden op te treden. Raad geven is iets anders dan dwingende
autoriteit verlenen aan uitspraken.
Natuurlijk, Peter Sloterdijk
had me gewaarschuwd, zoals hij zijn lezers in Kritiek van de cynische rede waarschuwde voor een preventieve
gezondheidszorg die vooral een uitermate dwingend karakter zou krijgen, zonder
oog te hebben voor andere aspecten dan dat ene doel: de (absolute) gezondheid.
Wat dat zou kunnen betekenen voor mensen die een ongeval krijgen, bijvoorbeeld
op de werkvloer of voor mensen die een zware aandoening krijgen, waaraan weinig
te verhelpen valt, te voorkomen valt, blijft dan in de sfeer van
onduidelijkheid. Maar soms kan een evangelietekst verhelderend zijn: als een
blinde bij Jezus gebracht wordt door de schriftgeleerden met de vraag wie nu
gezondigd heeft, dat de man blind zou zijn, de man zelf of de oude ouders,
antwoordt die dat dit een zinloze vraag is, geneest hem en laat hem gaan.
Natuurlijk, die wonderen, daar kunnen we niet veel mee, maar dat hij meent dat
de schuldvraag – voor de ziekte – van geen tel is, mag ons er misschien toe
brengen wanneer we mensen ontmoeten die lijden, domweg hen dienen te helpen als
we over de medische mogelijkheden beschikken.
Iets anders speelt ook mee: de
gedachte dezer dagen dat we het Noodlot
bezworen hebben, waardoor we kunnen verhinderen dat het leven ons een poets bakt. Het leven evenwel kan best ook mooie
verrassingen in petto hebben, maar we willen de boze verrassingen vermijden,
zodat het andere buiten beeld blijft.
Ik denk dat we met het lijden
nog niet klaar zijn, wat niet wil zeggen dat we leven om te lijden, maar dat
het leven inderdaad wel eens pijn en ongerief kan bezorgen, is me intussen ook
duidelijk. Moeten we niet elk lijden overbodig heten, of onnodig? Hoe kan men
hierover een principiële uitspraak over doen, denkende aan hoe mensen als
Krista Bracke of René Gude met hun gehavende leven omspringen en heus, ik ken
er nog andere, in de familiekring die hun kruis te dragen hebben. Of mag dat
beeld niet gebruikt worden? Wijlen mijn grootmoeder verloor aan het einde van
de wereldoorlog een been als gevolg van een accident, maar toen ik d’r leerde
kennen, heb ik nooit gemerkt dat ze leed, tenzij aan het einde van haar leven,
85 jaar oud, toen ouderdomsdiabetes toesloeg, toen ze last had van cva’s. Het
leven heeft ze genoten, maar aan het eind was het voor haar lastig. En toch, in
haar gedachten zou het nooit opgekomen zijn er vroeger uit te stappen, want ze
had al met al een rijk leven gehad.
Ik denk dat het voor elk van
ons als persoon van belang kan zijn dat we niet focussen op een aspect van ons
bestaan. Veilig en geborgen levend kunnen we lijden aan grenzeloze verveling,
terwijl we geen manier vinden om er iets meer peper en smaak aan te geven.
Mens, durf te leven. Wie zou het gezegd hebben? Kant? Thomas Mann? Etienne
Vermeersch? De eerste twee zeer zeker, zoals ook Herder opriep de trossen los
te gooien en scheep te gaan. Vermeersch wil voor zijn uitspraken absolutie
zekerheid, terwijl het leven zich daar niet altijd toe leent. Men kan inderdaad
al eens gokje wagen, maar dan beseffen we dat we iets te verliezen hebben,
tenzij we het puin ruimen aan anderen overlaten.
Of nog, natuurlijk zal men ons
vertellen dat we het lot niet mogen tarten, terwijl we als consumenten
aangespoord worden voortdurend het hoogste genot tegen de laagste prijs te
zoeken. We krijgen aan de ene kant bij voortduring berichten van bedrijven, publiciteit,
zeer openlijk, maar vaak ook minder openlijke publiciteit, die we interpreteren
als gedegen informatie. Er blijkt, zo viel in een documentaire te zien een hele
industrie van experten te voorschijn te zijn getoverd, mensen die zich op een
of ander als experten presenteren, schilderijen waarderen, huizen taxeren en
zelfs dus bepaalde gezondheidstips geven. Zij komen met absolute uitspraken,
die altijd geldig zijn, nooit in vraag gesteld zullen worden en voor iedereen
ter harte genomen moeten worden.
Het gevolg is een eindeloze
reeks raadgevingen waarvan men niet goed weet wat ze waard zijn. De hypes in de
voedingsraadgevingen, van Montignac tot die man van de voedselzandloper. Die
laatste beroept zich op onderzoek in Harvard, maar in zijn publieke uitspraken
zal hij nooit duidelijk maken om welke studies het gaat. Nu heeft iedereen
natuurlijk respect voor Harvard, maar soms, lijkt me, ontberen we een beetje de
geest van Karl Popper, namelijk dat we eerst kijken of we de voorgestelde
inzichten ook kunnen falsifiëren.
Een ander aspect is dat we
graag liever duidelijk schuld kunnen bekennen dan dat we zomaar ergens een
beetje zouden aanmodderen. Terwijl iedereen kan vaststellen dat de
levensverwachting – zelfs over alle sociale groepen heen – de afgelopen
decennia sterk gestegen is. Van nauwelijks 65 jaar in 1914, tot 78, 80 jaar
vandaag. Er zijn vele verklaringen hiervoor: geleidelijk werden kinderziekten
overwonnen, hygiënische omstandigheden verbeterden, van de publieke riolering
tot het herstellen van de waterkwaliteit, het ophouden kolen te stoken voor de
huisverwarming… om nog te zwijgen van de verzekerde voedselvoorziening.
Natuurlijk blijkt er zich nu een probleem voor te doen met overvoeding,
obesitas, diabetes en aanverwante aandoeningen.
Maar wie geregeld afwisseling
voorziet in de voeding, niet overdrijft wat snoep en eventueel koekjes of chips
bij het televisiekijken, kan er wellicht wel van genieten, zonder schuldgevoel.
En toch, men zal wellicht minstens een keer per maand raad, dure raad krijgen
over voeding, over beweging, over de aangewezen kamertemperatuur en ja, vaak
klopt het wel. Maar ik weet ook dat mensen er zelf wel de nodige kennis toe
hebben om op een min of meer ordentelijke manier te leven en te genieten van de
goede dingen. Want is het niet zo dat die adviezen a priori juist of fout zijn,
doorgaans is wel duidelijk dat wij, de burgers, het echt niet weten. Dat blijft
merkwaardig want de mate van scholing mag laten veronderstellen dat mensen niet
zomaar (onnuttige) idioten zouden zijn. Hier kom ik uit bij zowel Susan Neiman
als Richard Sennett die beide elk op een eigen manier de houding van experten
ernstig tegen het licht houden en vaststellen dat hun benadering vaak
theoretisch in orde is, maar lang niet altijd werkbaar, meer nog, in botsing
komt met andere consideraties. In die zin stellen deze experten zich op als
autoriteiten die niet in vraag willen gesteld worden. Dat facet van de
communicatie over belangwekkende kwesties blijft doorgaans onbelicht, wat ertoe
bijdraagt dat men van een verregaande vorm van heteronomie kan spreken. Oh ja,
wie een glaasje dronk en in de auto stapt, zou een zondaar zijn. Maar
veronderstel even dat iemand om welke reden dan ook aangeschoven is aan een dis
en na afloop alleen naar huis moet, veertig, vijftig km ver, zal men hem of
haar verplichting op hotel te gaan? Als die persoon veilig thuis komt, niemand in gevaar brengt en dus geen gevaar is
op de weg, zal men hem of haar met de vinger wijzen? Wie de maximumgrens op 0,2
pro mille wil afdwingen, om elk accident te verdwijnen, zal merken dat er nog
altijd mensen zijn die gaan straatracen of die op zaterdag de weg bewust
onveilig maken. De kwestie is, zoals in een documentaire te zien was, dat we met een dictatuur van de experten te maken krijgen.
Paul Frissen heeft hierover
geschreven dat de staat, de overheid en eventueel organisaties die voor
verkeersveiligheid gaan, misschien andere waarden negeren. De grens te laag
leggen, kan op zich gunstig lijken, maar zal men dan niet moeten gaan spreken
over toenemende eenzaamheid van mensen, of een gebrek aan convivialiteit. Wie
dan ook beslissen wil over een veilige samenleving, zal merken dat er ook
andere waarden en consideraties in overweging te nemen zijn.
Besluit moet zijn dat wie
spreekt over autonomie en zelfbeschikking, merkt dat er voortdurend instanties
zijn die burgers beknotten in hun autonomie. Experten inzake gezondheid,
verkeersveiligheid etc. gaan ervan uit
dat mensen niet in staat zijn tot passend gedrag, maar zou dat echt wel kunnen
werken. Autonomie voorop stellen en tegelijk de burger het vermogen daartoe
ontzeggen, het blijft voor mij een raadsel en precies dat gebrek aan vertrouwen
in het vermogen van burgers een goed leven evenwichtig uit te bouwen, maar eventueel
met enige ondersteuning van derden, familie, vrienden of consulenten, zet het
discours over autonomie op de helling.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten