van de oude boerin en de levensvreugde
Reflectie
Volstaat het een sociaal discours te voeren?
Over
het gevecht om de kiezer en nog iets
Vandaag was ik op verzoek mee
gegaan naar de christelijke uitvaart van een dame van 103 jaar, die haar leven
zonder veel lijden kon afsluiten, want hoewel ze nog even streed om te
overleven, wist ze dat het goed geweest was. Het is op zulke momenten dat het
absurde van het leven toch een weldoende glans krijgt. Zelf ken ik de dame
niet, maar het was familie van goede buren, maar daar gaat het net om, we leven
niet alleen en slechts in anderen herkennen we – van tijd tot tijd – het eigen
bestaan.
Ja, van tijd tot tijd ga ik
nog eens ter kerke, niet altijd vol goede wil, maar omdat het ritueel van het
afscheid ons, mij ertoe uitnodigt en soms wordt het dan toch iets, soms blijft
het wat triest. Het zal ook wel niet goed mogelijk meer zijn, want het
priestertekort laat zich voelen, de betrokkenheid bij mensen, bij hun kudde
wordt er niet sterker op. Ook lijkt er zich een kloof uit te diepen, want in
die kerk was het ritueel geen moment om echt samen te zingen en ja, zelfs te
bidden. Ach, wat zou het, een gebed? Toch, zo schrijft Leo Apostel kan ook de
atheïst een gebed formuleren. Hoe dat zit gaat het bestek van deze reflectie te
buiten, maar het is wel zo dat men op verschillende manieren kan deelnemen aan
een ritueel. En wat meer is, wie de opstellen van de wijsgeer leest, komt onder
de indruk van de perspectieven die hij schetst en omstandig ontwikkelt, want ze
gaan precies over wat we kunnen kennen en hoe we daarmee omspringen.
Wetenschappelijk inzicht, de causaliteit als fundamenteel principe van de
ordening en het functioneren der dingen, zal men niet negeren, wel integendeel,
het vormt dat basis van de noodzakelijke kennis om het bestaande te begrijpen.
Toch is het zo dat voor
Apostel het begrijpen van de werkelijkheid niet impliceert dat men daarmee zich
wel kan situeren in het bestaande. Zoals na hem Mark de Kesel schreef dat we de
goden moeten breken, liet Apostel ons begrijpen dat we de rede zelf ook niet
als een afgod kunnen beschouwen, dat voorbij het observeren, voorbij het
rationele begrijpen we altijd nog het bestaande en ten aanzien ervan kunnen
transcenderen. Hier ziet hij, Leo Apostel dat gelovigen, theïsten en atheïsten
elkaar niet zo ver ontlopen, als men bereid is aan te nemen. Het uitdagende zit
hem niet – aldus de filosoof – in het al dan niet weten dan wel geloven, maar
in het vermogen zich doorheen geestelijke
oefeningen een besef van verbondenheid met het bestaande te ontwikkelen.
Het is dat we bij sommige
mensen onderkennen, hun levenshonger, vitalisme en vertrouwdheid met het leven.
Ik denk altijd weer wat voor een zegening is iemand te ontmoeten die niet zit
te zeuren over wat er allemaal mis gaat en hoe erg het gesteld is met de
medemens, met de politiek, de jeugd en armoede. Alles tot een probleem maken,
het leven willen sturen, tot in de kleinste details, want toeval is niet zo
goed, het geeft geen vleugels. Zelfs het probleem van het perfectionisme komt
dan in een ander licht te staan, want
wat doet zo een mens in de moestuin, als ze prei kweekt en spruitjes, wortelen
en misschien zelfs meer gespecialiseerde gewassen, waar ze wel van kan genieten,
zelfs wanneer ze uiteindelijk het werk moet overlaten aan anderen.
We zijn er zo van overtuigd
dat als het minder worden, als we langzaam de kracht verliezen om het alles
zelf te doen, dat het leven dan zelf minder wordt. Alicja Herz-Sommer zag ik
niet zolang geleden nog op BBC en ik vond haar, ondanks haar 110 jaren nog
altijd een mens die de lucht deed trillen. Ach, het is alles illusie natuurlijk
en al helemaal de levensblijheid. Want hoe kan men van het afschuwelijke
gejakker houden? Toch, denk ik, heeft Albert Camus ook een punt als hij ons
oproept zoals Sysiphus van onze opdracht, taak te houden, zelfs van een zinloos
iets als het omhoog duwen op de helling van een rots, want hij kan er zin in
vinden. En als we naar het ambachtelijke kijken, waar ook René Gude en Richard
Sennett voor pleiten, dan behelst dat net eindeloze herhaling. Maar goed, zelfs
de kunstenaar dezer dagen heeft dat ambachtelijke wegens zinloos uitgerangeerd,
al zijn er uitzonderingen natuurlijk. Zelfs de politici, die er eer mee zouden
kunnen halen goede wetgeving te formuleren, telkens weer, alleen als het nodig
is, waarbij men ervan op aan kwam dat ze de samenleving ten goede zal komen,
billijk is en bijdraagt tot een versterking van het geheel.
Gedachten schieten op zo een
dag wel eens alle kanten op, wat sommigen vervelend vinden, want wat gezegd
moet, moet goed geformuleerd worden. Maar de indrukken, denk ik dan, die hebben
we niet in de hand, als omstandigheden ons naar verschillende plaatsen, god
betere ’t zelfs aan het Donkmeer te Overmere brengen. Hoe het er is? Tja, een
waterplas, maar er rond veel bos en toch ook weer sterk geürbaniseerd. Het kan
geen kwaad zo eens een plaats te bezoeken, denk ik, want het blijft tenslotte
toch zo dat we ons altijd ergens bevinden. Sommigen menen dat we nog meer
moeten verstedelijken, maar de aangename afwisseling van bos, weilanden, velden
en zo van die waterplassen, of de boorden van de Schelde, waarom er niet de
schoonheid van bezingen?
Het is werkelijk mogelijk te
begrijpen dat onze ruimtelijke ordening alleen chaotisch wezen zou, want het is
het product van verschillende fenomenen, zoals het feit dat men reeds in de
late 19de eeuw mensen liever op het platteland hield, want in de
steden zouden ze toch maar opstandig en revolutionair worden. De voorsteden
groeiden, maar het platteland verstedelijkte op afstand mee. Toch blijft men,
zoals de Vlaamse Bouwmeester suggereren, dat al die Vlamingen op het platteland
hun dikke goesting doen, niet willen luisteren naar de plannenmakers. Of zou
het kunnen dat de plannenmakers niet altijd begrijpen mensen niet van al teveel
orde houden? Dat organisatie goed is, overdreven ordening en processturing
misschien kan schaden aan het welbevinden?
Het verhaal van de sociale
zekerheid, zoals dat sinds het einde van de 19de eeuw vorm kreeg en
vooral tijdens en na WO II ontwikkeld en uitgerold werd, heeft voor deze dame
van 103 dus wel degelijk betekenis gehad. Voor sommigen vormt die hele
ontwikkeling in principe alleen een kostenfactor, maar de vraag is, blijft of
het niet ook, tijdens de periode van wederopbouw niet ook voor de economie een
heilzaam effect heeft gehad. Maar evengoed, wie naar de geschiedenis kijkt in
de meeste economieën van West-Europa, dus ook de Britse, merkt dat men sociaal
beleid noodzakelijk achtte om een duidelijk politieke reden: de sociale
stabiliteit en voorspelbaarheid van het gehele bestel zou immers ertoe
bijdragen dat mensen niet meer voor oplossingen zou kiezen als… Oswald Mosley,
een Pétain in Frankrijk of uiteraard… Hitler in Duitsland, wat de Amerikaanse
regering ertoe bracht elke poging de grond in te boren die Duitsland opnieuw
economisch, politiek en sociaal, maar ook cultureel zou destabiliseren. Het
Marshall-plan was een economisch en financieel programma met politieke en
sociale doelstellingen. Alleen, wie daar nu naar kijkt, en naar actuele
waardering kijkt, krijgt de indruk dat het geld werd gestort en daarmee de kous
af was. De werkelijkheid is dat die hulp een aantal vliegwielen op gang
brachten die in een relatief korte periode een nieuwe samenleving – die voorheen
onmogelijk werd geacht – bewerkte, waarbij de luxe toenam, niet enkel voor de happy few maar ook voor de middenklasse
en de arbeiders die zich geleidelijk met de middenklasse verbonden voelden. Met
andere woorden, het kapitalisme van de late 20ste eeuw in Europa,
daarover valt nog heel wat onderzoek te verrichten.
Wie na 50, 60 jaar terug
kijkt, probeert zich een beeld van de samenleving toen, rond 1958 probeert te
vormen, zich herinnerend wat de media verteld hebben, zou menen dat Vlaanderen
plots, in 1960 van een diep agrarische regio plots een regio werd van
industriële hoogconjunctuur. Met werkeloosheidscijfers in de hand – die
overigens in de loop van de jaren een autonoom leven zijn gaan leiden, stelt
men vast dat er in Zuid-West-Vlaanderen toen nog mensen naar Frankrijk trokken
voor seizoensarbeid. Wat men niet ziet, denk ik, is dat in de loop van die
jaren heel wat seizoensarbeiders erin slaagden een goed bestaan op te bouwen.
Het komt me voor dat hier de zwakke plek van die benaderingen aan de orde komt:
men kan wel een aantal momentopnames weergeven, maar de dynamiek in de
samenleving, die uitgaat van wat mensen met hun eigen leven willen, proberen,
doen, blijft buiten beeld. De verantwoording zou dan zijn dat
geschiedschrijvers zich aan de feiten, kenbare feiten moeten houden. Dat zou
betekenen, denk ik, dat men bepaalde bronnen wel en andere niet acceptabel
acht. Of, wat erger is, wat zo een onderzoek zou opleveren, zou het bestaande
beeld misschien wel op de helling kunnen zetten. Want dat is wat we vandaag
toch wel vaker vaststellen: bronnen die een bepaald beeld te bevestigen, eerder
dan mogelijkheden te bieden na te gaan hoe het nu eindelijk geweest was –
inderdaad voor zover dat bronnen toelaten, maar dan moet men zo exhaustief
mogelijk te werk gaan en niet selectief.
Maar tegelijk moet men dan ook
vaststellen dat men benaderingen zoals die van Richard Sennett of Tony Judt,
minder belangwekkend acht dan het meer theoretische werk, waarin men probeert
te schetsen hoe de betere samenleving eruit zou moeten zien, zoals van een John
Rawls, Pierre Bourdieu en het hele leger sociale onderzoekers. Laat ons maar
vaststellen dat het sociale bestel dat na de oorlog tot stand is gekomen, van
bijzonder belang is. Hoe het evenwel uitgehold zou kunnen worden, blijft een
vraag die mij bezig houdt, omdat men altijd verwijst naar “de gebruikers” die
er mogelijk vooral misbruik van maken. Of het zou kunnen dat de afspraken
mettertijd een andere inhoud hebben gekregen, vormt een zelden beantwoorde
kwestie, maar ook hoe we het gaan financieren vergt aandacht en dan zijn niet
enkel de gebruikers aan zet.
Tussendoor moet hier wel gewezen
op wat sommige historici hebben aangegeven, namelijk dat men van een systeem
van weldadigheid naar een systeem van rechten is geëvolueerd. Daarover zijn
(stilzwijgende) afspraken gemaakt. Men kan dus niet zomaar mensen die beroep
doen op het systeem, van kinderbijslag tot pensioenrechten en werkeloosheid,
verwijten dat ze hun “rechten” laten gelden. De ondersteuning vanwege het OCMW
neemt toe als men werkzoekenden uit de werkeloosheid zet, waarbij onlangs weer
wist aan te geven dat jongeren er gemakkelijker beroep op doen, waarbij men al
vaker mocht vernemen dat kinderen door de ouders “uit huis” werden gezet, om
allerlei redenen, maar zeker ook financiële. Voor individuen die er het beste
van maken, die ook weten dat er voor het ogenblik geen interesse meer is voor
mensen boven een zekere leeftijd – lang leven het jeunisme, maar velen worden
dus wel 80 jaar of ouder – stelt die bejegening hun eigen waarde meer in vraag
dan de grote discussies over de sociale zekerheid laten zien. Net omdat die
voor het persoonlijke geen oog hebben. En terugkeren naar het boerenbedrijf zit
er ook niet meer in, natuurlijk, want die zijn ook voorwerp van
schaalvergroting.
Men zal dus een en ander
moeten bekijken, om iedereen zo goed mogelijk in hun rechten op de sociale
voorzieningen te bevestigen, maar tegelijk zal men het systeem ook goed moeten
fijnregelen. Alleen, merkt men, sinds 1989 kwam het proces van delocalisatie en
globalisering zo op gang dat bedrijven, die voordien integraal deel waren van
het bestel, nu plots buiten het systeem lijken te (kunnen) staan. In de hele
discussie over arbeidsmigratie uit Roemenië en Bulgarije, na de Polen, blijken
vakbondsmensen plots niet zo kosmopolitisch als ze ons verteld hebben. Maar
tegelijk wil men toch, zeker naar aanleiding van de volgmigratie uit de landen
van herkomst van de Marokkanen, Turken en anderen, dat die mensen hier zonder
meer aanvaard worden en dat het lot van een aantal van die migranten niet zo
aangenaam is. Maar dan blijft men, om allerlei redenen blind voor de mensen die
het wel goed doen, want die zorgen ook niet voor problemen…
Wat de kern van het probleem
goed vertaalt, kon men horen bij René Gude en heb ik in mijn stukje
“Filosoferen op 1 been” zijn bedenking overgenomen dat het belang van onderhoud
(van het bestaande) belangwekkender is dan het steeds weer bouwen aan iets
nieuws. Een tweede aspect dat hij onder de aandacht brengt is dat we maar als
politieke orde kunnen functioneren als onze zin voor kritiek niet enkel
voortdurend op afwijzen afloopt, maar dat we kunnen instemmen met het bestel,
de politieke orde en vervolgens binnen dat systeem dat behoorlijk complex in
elkaar zit, met een bijna onoverzichtelijke regelgeving op nagenoeg elk
terrein, kan ontwikkelen tot een goed onderhouden tuin, waarin het goed toeven
is. Met andere woorden, ook daar is goed onderhoud nodig.
Toch zal men daarvoor
misschien aan het kiesstelsel iets moeten wijzigen, namelijk dat als mensen,
burgers naar het kieshokje komen en dan toch blanco stemmen, dan zou dat, als
dit aandeel in de uitgebrachte stemmen kan leiden tot een lege zetel in de
betrokken assemblee, die stoel ook moeten leeg laten, want dan zou het zero sum
game dat de verkiezingen nu laat zien een soort opening bieden voor de kiezer:
zij kunnen besluiten dat een zetel niet bezet mag worden, omdat ze in de
gevoerde politiek en de politieke strijd nu net geen stem willen uitbrengen. Wie
een stem verliest, moet niet vaststellen dat een andere die stem a priori kan
inpikken. Het lijkt me beter dan het voorstel van David van Reybrouck, want het
lotingsysteem werkt maar ten dele in een grote anonieme club, of het nu een
stad als Antwerpen is, het Vlaamse parlement of het Europese parlement: wie zal
men in zo assemblee neerzetten op grond van loting. Vergeten we niet dat de
machtsgreep van Robespierre voor een deel mogelijk was omdat de
keuzemogelijkheden van de kiezers waren beperkt geworden, maar vooral de leden
van het Comité de Salut Publique roteerden wat het voorzitterschap betrof… Een
systeem waarbij politici ervoor moeten vrezen dat er een paar lege zetels
overblijven na de verkiezingen, zal hen ertoe nopen uit te zoeken waarom mensen
wel willen stemmen of kiezen, maar geen partij, geen lijst naar voor schuiven.
Het resultaat zou wel eens
kunnen zijn dat we politici krijgen, partijen krijgen, die omzichtiger
omspringen met wetgeving, opdat mensen er zichzelf in kunnen terug vinden.
Trouwens, dat verhaal over discipline, dat sinds de jaren 1960, volgens Marli
Huyer ons leven is gaan beheersen, dat wil zeggen, dat we de discipline zelf,
onder invloed van Michel Foucault hebben losgelaten, is door verschillende
politieke stromingen opgenomen. Feit is dat we misschien te gemakkelijk en
zonder goed zicht op de werkelijkheid de discipline zijn gaan loslaten. Aan de
ene kant heb je sporthelden, die nooit een held of helding konden worden zonder
er met de nodige discipline voor te leven. Aan de andere kant heb artiesten en
spraakmakende figuren die niet door een bepaald kunnen onder de aandacht komen,
maar meestal vermeende kwaliteiten toegekend krijgen, die zich juist in een
volkomen negatie van discipline hebben uitgeleefd. Dat we hen zien als
voorbeelden van succesvolle luiheid mag niet verhelen dat sommige van die
mensen na een paar jaar in onoverzichtelijke miserie terecht komen. Met andere
woorden, als jongeren, wegens gebrek aan een basisdiscipline in problemen
komen, dan ligt dat eraan dat men het onderwijs een deel van haar opdracht
heeft ontnomen en van de autoriteit, jongeren die discipline bij te brengen. En
laat men nu niet afkomen met de karwats of andere lijfstraffen.
Marli Huyer geeft aan dat ze
de nood aan stabiele instellingen, zoals het onderwijs welkom zou heten. In
naam van de vrijheid en in de strijd tegen de institutionele autoriteiten, van
de vaders/ouders tot oom agent en de docenten hebben we jongeren kansen
ontnomen. Meer nog, ik denk dat men bij Foucault terecht kon lezen dat er
heimelijke vormen van autoriteit en disciplinering bestaan. Maar neem de strijd
om het Tweede Amendement bij de Amerikaanse grondwet in stand te houden, doet
beroep op zowel de individuele vrijheid en op een zeker wantrouwen tegen
anderen, c.q. de buren, terwijl men over het goed gebruik van die wapens, de
disciplinering niet het nodige belang toekent.
En dan komen we terug bij die
oude boerin, die stierf op 103-jarige leeftijd: zonder de discipline in het
dagelijkse werk, had zij wellicht haar kinderen – inderdaad, het zijn er zeven
– niet goed kunnen opvoeden. Maar ook het dagelijkse leven, het dagelijkse
herhalen van klussen, maar ook de taken die bij elke dag thuishoren, van de
kuisdag, de wasdag, de strijkdag enz. had zij – zonder de was- en andere
huishoudelektronica niet kunnen waarmaken. De bevrijding van die lasten heeft
ons veel opgeleverd, maar het punt blijkt te zijn dat we daar niet zomaar een
zinvolle invulling aan hebben gegeven. Ik denk inderdaad – en zal dat helaas ad
nauseam herhalen – dat we van de brede media en zeker de openbare omroep meer
mogen verwachten dan alleen dolle pret. Ook daar schuilt een gebrek aan zorg in
voor anderen, die van huis uit misschien niet zo gemakkelijk met kunst, boeken,
wetenschappen of reflectie in contact komen, dan toch die weg te volgen. Of
nog, het is niet sociaal kinderen de toegang tot hogere cultuur te ontnemen, want
die pop is wel leuk, maar hoever strekt het?
De vraag is dus of al die
mensen die ons aanmanen dat politiek sociaal moet zijn, waarbij ze zich vooral
uitdrukkelijk beroepen op een juist begrip
van het sociale wel oog hebben voor de zaken die we hier omzichtig hebben
willen aandragen. Overigens zal men vaststellen dat bijvoorbeeld de
Gemeentelijke Administratieve Sancties nodig zijn omdat we allen, elk voor
zich, aan bepaalde regels niet hechten, zoals straatlawaai, wildplassen,
sluikstorten; iedereen? Men zal merken dat veel mensen echt wel de weg vinden
naar de glascontainer, naar het milieupark en vermijden anderen lastig te
vallen. Maar het andere, de ruimte voor goede gesprekken over de kleine dingen
des daags… en andere facetten van het goede leven, dat is inderdaad geen zaak
van politici, die vooral kaders kunnen aanreiken, stabiele
onderwijsinstellingen, goed voorziene openbare bibliotheken, behoorlijke
infrastructuur en uiteraard een veilige samenleving, maar dat alles niet in een
volkomen aard, maar wel zo dat we ons daar geen zorgen om hoeven te maken. Het
juiste midden bij dit alles vinden lijkt me moeilijker dan de “moed van het
midden” doet veronderstellen, want het midden, zoals Aristoteles het
voorstelde, blijft altijd een nieuwe reflectie te vergen.
We moeten van politici niet
verwachten dat ze beter zijn dan wij, maar we moeten onszelf niet enkel zien
als ondergeschikten van politici. Zo een boerin die dertig, veertig jaar een
boerenhuis leiden moet, heeft heel wat kennis, net zoals de boer zelf
natuurlijk. Hoe het leven hen vergaat, blijft privaat, maar we kunnen wel
veronderstellen dat als zoveel mensen van hun leven iets weten te maken, dat ze
meer discipline aan de dag leggen, dan Marli Huijer lijkt aan te rekenen. Maar
toch, ook haar bijdrage, net als die van René Gude blijven beklijven, omdat ze
ons confronteren met de vaststelling dat het politieke debat al te vaak mensen
van vlees en bloed negeert en gaat spelen met statistieken. En intussen doet
het er wel toe als ondernemers, welzijnswerkers, artsen, docenten en ingenieurs
bij wegen en verkeer of Rijkswaterstaat hun werk doen, niet enkel voor die
boterham – want die verdienen ze – maar misschien nog maar ervaren als een bron
van vreugde in de arbeid en levensvreugde, hoe klef dat laatste ook mag
klinken. Die dame van 103 blijkt die heel goed geproefd te hebben, vreugde in
de arbeid, levensvreugde.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten