De buigzaamheid van de taal
Brief
Aan de rector
over het taalgebruik op
publieke fora
Brugge, 12 juni 2014,
Geachte heer Rector, Mijnheer
Torfs,
U krijgt zo te zien wel vaker
post en dan nog van mensen die vinden dat u best wat minder gunstige
uitlatingen deed aan het adres van de N-VA. Maar u laat zelf ook geen kans
verloren gaan om van zich te laten horen, bijvoorbeeld als het gaat over de
diaken uit Zwevezele die zelf voor Pietje met de zeis wilde doorgaan, dan nam u
het woord wansmakelijk in de mond nam, met name die handelingen in verband
brengend met de bestaande euthanasiewetgeving. Daarop viel de heer Maarten
Boudry dan weer, uw uitlating net niet wansmakelijk vindend en wij, wij vinden
het misschien vooral wansmakelijk dat die man 30 jaar zijn gang is kunnen gaan.
Het moet dus wel over taal
gaan en hoe we onze denkbeelden formuleren, want we weten dat we nog duizend
keer kunnen beweren dat beelden meer zeggen dan woorden, uiteindelijk beklijft
het doorgaans maar als we woorden vinden en uitspreken, voor onszelf of voor
derden. Maar taal, zoals u als auteur weet, leent zich tot veel, blijkt altijd
weer goed wendbaar en flexibel, laat zich buigen naar wat we te zeggen hebben,
mits we de taalregels goed in de vingers hebben en daar lijkt het wel eens aan
te ontbreken, bij sommige commentatoren en politici, bestuurders en experten.
Maar zij klagen dan weer dat leerlingen in het BSO niet voldoende taalbeheersing
meekrijgen, niet kunnen rekenen en nog zo een paar minder geslaagde aspecten
van het beroepsonderwijs.
De conclusie van de experten?
Men moet het bestaande systeem van PaV, project algemene vakken verfijnen, maar
tegelijk stelt men vast dat men niet voldoende mensen kan opleiden die de
verschillende vakken voldoende beheersen, maar ook nog eens een keertje
voldoende gemotiveerd zijn om deze van nature weerspannige leerlingen bij de
les te houden. Meer nog, in feite slaagt men er niet in die leerlingen de
betekenis van de leerstof bij te brengen. Het onderwijsproject dat onder meer
de SP-a maar ook het Vrij onderwijs voor ogen hebben staan hebben, hinkt nog
meer op die wankele grond dat men zoveel mogelijk hetzelfde aan leerlingen moet
bijbrengen maar hen tegelijk niet mag frustreren. Studeren is geen voorwerp
meer van afgunst, dankzij de democratisering van het onderwijs. Maar precies in
het BSO is het probleem dat leerlingen, al vragen ze het zelf wel, onvoldoende
hun krachten kunnen meten, zeker ook hun intellectuele vermogens. Maar goed,
dat werken met invulblaadjes is dus alles behalve uitdagend, noch voor de
leraren, noch voor de leerlingen. Natuurlijk, van hen mag men verwachten dat ze
zich inzetten in het atelier, maar de algemene vakken mogen hen ook boeien en
dat is veel moeilijker dan men denkt.
Maar goed, u heeft al heel wat
te stellen met visitatiecommissies, waarbij u niet enkel de kostprijs aankaart
die beter aan onderzoeksmandaten kunnen besteed worden, maar ook blijkt u zich
groen en blauw te ergeren aan de inmenging in het onderwijs en onderzoek, als
ik het goed begrepen heb, tot en met inhoudelijke kwesties. Nu, eerlijk is
eerlijk, ik zal wel van een zeer oude school wezen, maar ik vind dat de
universiteit haar faam en roem alleen verdienen kan door de alumni die het
aflevert, niet aan de markt, wel te verstaan, maar aan de samenleving. Maar
goed, zoals u stipuleert, wil iedereen er zeker van wezen dat studenten de
juiste dingen studeren, op de juiste manier en dat ze het achteraf juist
hanteren. Zoveel keer moet het juist zijn, dat men zou vergeten, dat
adstrueren, studeren, memoriseren en recapituleren - bij een af te schaffen
examen bijvoorbeeld - facetten zijn van het verwerven van inzicht en zelf aan
de slag gaan met beschikbare kennis, er eventueel nog iets aan toevoegen.
Zo vond ik bepaalde
leergangen, taalkundige analyse van historische kennis even leerrijk als de
cursus economische begrippen en modellen toegepast op de geschiedenis; al die
onderscheiden vakken in het curriculum geschiedenis waren op zich soms zwaar om
te behappen, maar tegelijk waren het uitdagingen om zich in elk van die
onderscheiden terreinen te verdiepen.
Maar daar schijnt de schoen
dus te wringen: studeren is geen persoonlijk avontuur meer, maar is een
verplichting ten aanzien van de gemeenschap, excuseer, de staat en ik denk dat
u er ook veel belang aan hecht dat studenten echt opnieuw het plezier van het
studeren ontdekken. Toen drs. Frank Vandenbroucke - het kan zijn dat hij
intussen Doctor is en zijn aggregatie Hoger onderwijs heeft gehaald, ik volg
dat niet zo - over levenslang leren begon te zeuren, keek ik eens om me heen en
merkte dat er wel meer mensen zijn die dat hun leven lang doen, niet omdat het
moet van God of Klein Pierke, maar dat het voor henzelf belangrijk is, maar ook
omdat ze er deugd aan beleven, genoegen en nog iets, dat zich niet zo
gemakkelijk verwoorden laat, maar meer is dan zalig ervaren tijdpassering.
Het is in die zin, geachte
heer rector, dat ik over taal wilde spreken, omdat we de taal zo schromelijk
onderschatten, als spiegel van de ziel. Hans Fallada laat zien in zijn roman
"Jeder stirbt für sich allein" (alleen in Berlijn) hoe mensen in hun
karige woorden dan wel tsunami's van woorden echt bloot geven. Otto Quangel is
een zwijgzaam man, gierig, ook op zijn uitspraken, maar als hij spreekt, is het
vaak warmer dan anderen zouden vermoed hebben.
De criminalist, commissaris Escherich is dan weer zeer overtuigd van
zijn kennis en expertise, maar voelt zo te zien niet goed aan wat hij met de
vulgariteit van de Gestapo superieuren aanmoet. Het lezen van die verschillende
taalregisters vond ik een van de meest specifieke elementen van de roman en
toch, moet ik vaststellen, heb ik het er in mijn recensie niet zo over gehad. De
reden mag echter eenvoudig zijn: ik vreesde nog breedvoeriger te worden. Daarom
deze bedenkingen, over de taal, van de politici en lui van toen, in het Berlijn
dat leefde onder Adolf Hitler. Victor Klemperer heeft in zijn essay, LTI- Notizbuch
eines Philologen, uitgelegd hoe naar zijn aanvoelen de taal in Duitsland, de
taal van nieuwe leiders merkelijk ging verschillen van de taal van de oude
bestuurders. Overigens dat werk verscheen ook kort na de oorlog, zoals Orwell
zijn roman 1984 zag verschijnen in 1949 of hoe verschillende lui dezelfde
observaties doen. De oorlogscorrespondent Vasily Grosmann was ook al met taal
bezig, hoe de dingen gezegd worden, in de slag om Stalingrad, tijdens de
verovering van Oekraïne door de Duitse troepen. Taal is een instrument, lees je
ook daar, lees je bij Wittgenstein, die vond dat er geen problemen zijn in de
(taal-)filosofie, alleen op te lossen raadsels.
Het verschil is dat Klemperer
vanaf 1933 de taalveranderingen is gaan volgen omwille van zijn verbazing dat
zij, de Nazi's de zaak ook taalkundig grondig ter harte namen. In het
dagelijkse leven, zo merkt Hans Fallada, was het niet zo erg, maar als mensen
van de Gestapo aan het woord komen zijn het zelden de verbloemende woorden die
opvallen, maar vooral, denk ik, de uitermate schunnige taal. Meer nog,
Obersturmführer Prall blijkt aan het begin nog hoffelijk, maar naarmate de
oorlogssuccessen hem en zijn medestanders gaan benevelen, zien we dat zijn taal
opvallend ruwer worden. En toch, schrijft Fallada zijn er onder die onmensen
nog menselijke zielen te vinden, die begaan kunnen zijn met wat gaande is.
Het punt is dat ik vandaag in
de politiek vaak hoor dat een partij, N-VA haar kiezers zou belazeren, vox
populi zou vertolken, maar als ik beter om mij heen kijk, dan merk ik toch dat
het populistisch aanspreken van mensen, van kiezers vooral bij andere partijen
zat. Zoals iemand mij zegde, Bart de Wever acht de mensen meer waard dan dwaze
verlakkerij, want hij spreekt Latijn. Ik denk dat die uitspraak het noteren
waard is, want zoals die SS-officier alsmaar meer brallend door het leven gaat,
zo lijken politici en niet enkel zij, in Vlaanderen vooral dat volk in
verregaande mate te minachten. De verachting springt haast van elke
krantenbladzijde, want de Vlamingen wonen te groot, eten te ongezond, gedragen
zich te ruw en nu blijkt zelfs de zwijgzaamheid van de Westvlamingen
problematisch. Alles in het leven zou inderdaad problematisch kunnen zijn en
het hoge aantal zelfmoorden moet echt wel onze aandacht vangen en houden, maar
dat dit te wijten zou zijn aan de zwijgzaamheid van mensen, van Westvlamingen,
daar breekt m'n klomp bij. Het is namelijk niet ongewoon in de Westhoek of in
de polder mensen honderduit te horen praten, maar sommige mensen hebben nu
eenmaal minder te melden en weten dat ook. En spreken over zichzelf, dat ligt
niet iedereen even goed, maar soms lukt wel, als de mensen de juiste toon
vinden. Alleen, hoeveel tijd maken we daar zelf voor...?
Waar het schoentje wringt -
nog maar eens - is dat politici vaak elk probleem willen oplossen en experten
vaak oplossingen bedenken voor problemen die zich nog niet aandienden. Ik denk
dat bijvoorbeeld het gedoe over de racistische Vlaming echt wel een problematisch
cliché is. omdat het generaliserend bedoeld is natuurlijk, maar vooral omdat
zelfs geen moeite doet om het dan alsnog te verklaren. De verklaring ligt
immers voor de hand en berust op de boerse aard van de Vlaming, die toch maar
niet in steden wil wonen, terwijl Vlaanderen nu wel een grote stad mag heten.
Van lankmoedigheid is er in dat portret natuurlijk geen sprake, maar het valt
ook nog eens moeilijk met feiten te staven. Het is een verhaal over Vlaanderen
dat denk ik al een goede dertig jaar niet meer vast te stellen valt op het
terrein. Mensen van onze generatie hebben nog iets van het aloude boerenleven
gezien, maar ook dat het elke decade weer anders werd, moderner, minder
uitputtend en ook al wel moeilijker winstgevend te maken. Maar de boeren waren
dan ook beter en beter geschoold en leerden met nieuwe machines en nieuwe
regelgeving te werken. De boer die Karel van de Woestijne liet sterven, zou
vandaag ergens in Klemskerke op een boerenerf komen en zich volkomen
gedesoriënteerd afvragen wat voor een fabriek dat nu wel niet geworden is.
Maar zoals het verhaal van de
universiteit als een hogelijk onafhankelijke instelling, onafhankelijk van
wereldse en kerkelijke overheden - hoewel dat in het geval van de Katholieke
Universiteit Leuven wel tegenvalt in de ogen van gelovigen en niet gelovigen,
die het dus wel ergens over eens zijn, maar niet wat de ondertoon aangaat -
maar uw kritiek ten aanzien van de visitatiecommissies en al dat streven naar
eenvormigheid, lijkt mij een aanfluiting van zowel de academische vrijheid van
de hoogleraar en de academische vrijheid van de universiteit. Soms lijkt men er
zelfs naar te streven overal dezelfde handboeken te gebruiken, maar voor het
adstrueren en studeren kan dat net de onafhankelijkheid in het gedrang brengen.
En dan komen we weer uit bij de taal, want zo een hoogleraar die, als het goed
is, begeesterend over zijn vakgebied inzichten overdraagt aan studenten,
eerstejaars of mensen die bijna klaar zijn met hun studie, geeft veel meer mee
dan alleen die inzichten, hij of zij geeft ook de taal door, verrijkt de taal
van de studenten.
Daarom durf ik mij nogal eens
durf te verbazen over het taalgebruik van de nieuwsdienst van de openbare
omroep. Op de radio sprak een journalist-commentator over de hoge piefen voor
wie het Errera-hotel bedoeld is. Hoge piefen, is dat geen straattaal? Waarom
zou men niet stellen dat het hotel, in de betekenis van herenwoning in de stad,
bedoeld is om prominente gasten te ontvangen op een passende wijze, in plaats
van hen in een grijs en onopvallend kantoortje binnen te loodsen. Het gebouw
weerspiegelt, volgens de heer van de heer Van de Looverbosch, dus duidelijk
enige aanmatiging van pretenties, zoals men de Vlaamse regering en het Vlaams
parlement graag afdoet als veredelde gemeentelijke instelling. Ik zou mij daar,
aangezien ik de idee van Vlaanderen als stad voorsta, niet mogen aan ergeren, maar
toch, de bevoegdheden van het parlement en van de regering, de taken in de
samenleving die men opneemt, zijn te belangrijk om er laatdunkend over te doen,
zeker als men er als journalist niet altijd in slaagt de draagwijdte van dat
beleid goed in te schatten.
Precies het beleid ten aanzien
van de universiteiten is de afgelopen decennia zo rommelig geworden, dat men
niet meer goed weet waar de universiteit voor staat. Okay, het is een onderwijsinstelling,
maar het onderwijs verloopt niet alleen via klassikale overdracht, maar in
werkcolleges en oefeningen, waar de studenten steeds meer zelfstandig leren te
werken. Wil nu net dat werken staan voor studeren, begrijpen, overdenken, dan
kan men er toch geen vakschool van willen maken, terwijl velen de vakscholen helaas
nu net geen warm hart toedragen, geheel ten onrechte.
Maar er is tot slot nog iets
wat mensen als Marc Van den Looverbosch en andere journalisten lijkt te
ontgaan: u neemt publiek stelling over politiek, economie en beleid, maar ook
over de samenleving en dat kunnen uw collegae hoogleraren misschien ook eens
ter harte nemen. Nu zijn er een aantal die daarvoor wel te porren zijn en
sommige professoren hebben er hun vak van gemaakt, zoals Dave Sinardet, Marc
Hooghe, Carl Devos, maar er zijn nog andere disciplines, waar dan weer emeriti
uitblinken als het om deelname aan het maatschappelijke debat gaat, zoals
Jean-Jacques Cassiman of Etienne Vermeersch. Niemand kan er toe gedwongen
worden, maar als we zien hoe stil historici zijn, hoe zwijgzaam de
taalkundigen, ook weer op een aantal uitzonderingen na, die dan weer vooral het
belang van de cultuurtaal, aka dan wel vulgo algemeen Nederlands genoemd... oh ja,
wanneer worden onze universiteiten nu eindelijk eens echt universeel en gaan ze
de enige universele taal van deze aarde hanteren voor doceren en examineren?
Het Engels, dat men zo belangrijk acht, wel vergetende dat er al eens een paar
wetenschappers in vergetelheid zijn geraakt, omdat ze kennis in de volkstaal
wilden brengen, zoals Adriaan Koerbagh, maar zeker ook Simon Stevin of in
recentere tijden Marcel Minnaert.
Taalgebruik, taalbeheersing,
om de taal soepel te hanteren opdat de gedachten ook met enige soepelheid
bejegend kunnen worden, zou dat niet ook een issue zijn voor de universiteit?
Latijn leest men niet meer, Grieks nog minder en Nederlands lijkt geen
wetenschappelijke taal meer. Kardinaal Mercier zou juichen, mocht hij dit
meemaken, dat die Vlamingen hun eigen taal weer opgeven en hem gelijk geven.
Vreselijk moet men dat niet vinden, maar wel wonderlijk. Gelukkig zijn er nog
academici die het woord weten te voeren en onderhoudend mensen in het denken te
betrekken, want daar is het om te doen. Want als we ons denken, zoals Victor
Klemperer aanpassen aan de wil van kinderen, de wil van het zogenaamde volk en
mensen uit het zogenaamde volk niet meer leren te denken en te spreken, dan
heeft de universiteit geen reden van bestaan meer.
En nog een gedachte die ik bij
Klemperer ontleen kan dienen om te besluiten: als de taal de wil tot overwinnen
gaat vertolken, de wil ook tot daadkracht, fanatisme, dan kan het zijn, denk
ik, dat de zin voor nuance verloren gaat, de buigzaamheid van de taal ook. Men
kan dan even zegevieren, maar aan het eind komt de godendeemstering. Maar er
waren er die, zoals Klemperer gedwongen waren tot innere emigration, zoals Hans
Fallada en weten we dat een andere wil ook kan zegevieren, die van de eenzame
opposant. Alleen, moeten we ons vandaag nog ergens tegen verzetten, behalve dan
tegen onderwijsvernieuwingen die het onderwijs ondergraven en leerlingen kansen
ontnemen zal? Of tegen de al te grote controledrang ten aanzien van
universiteiten. Of tegen de barbaarsheid van het klassiek geworden populisme,
sorry, tegen de barbaarsheid van de klassieke partijen die te gemakkelijk
populistisch worden.
met vriendelijke groet en
waardering voor het opnemen van een rol op publieke fora, waarbij u zich weet
te bedienen van een zeer flexibel taalinstrument,
Bart Haers
PS, u kan dit als een vorm van
vleierij mocht beschouwen, het is niet ver beneven de waarheid, omdat we niet
meer gewoon zijn rustig verdiensten te loven.
Reacties
Een reactie posten