Geschiedschrijving als een wijds gebaar blijft uit
Dezer
Dagen
Een politieke moord herdacht
Een
Europese oorlog was het
‘De herdenking van Waterloo wordt geene
glorificatie van den oorlog; nog minder die van eene of andere macht. Dat men
Waterloo gedenken zal, in 1915, staat vast. België zal dan de deelnemende
volkeren te gast hebben; het betaamt dus dat wij het initiatief nemen. Wat wij
in Waterloo zien: niet anders dan het hoogste bewustzijn van den nationalen zin
en de uiting van den krachtigsten militairen moed. En wij, Belgen, wij danken
er het begin aan van onze definitieve onafhankelijkheid.’....
Mijn
verhaal is eentonig, beste lezer en ja, iemand heeft me vroeger al voorgezegd,
dus origineel is het niet. Maar toen ik gisteren een journalist hoorde zeggen
dat de soldaten door de Menenpoort naar het front trokken, brak mijn klomp,
want het kon alleen betekenen dat er de hele oorlog lang troepen gelegerd waren
in Ieper en dat ze dus tot het einde door die poort richting Menen en Rijssel
optrokken. De uitspraak had geen betekenis maar is volkomen te begrijpen: hoe
moeten we nog niets zeggen over die
oorlog?
Annemie
Peeters, iemand van de Radio vertelde over de vernielingen die aan een
bunkertje in Vlamteringe en vond dat we ook nog eens daarvoor aandacht moeten
hebben. We zijn geobsedeerd door de oorlog en historici zullen zich over 50,
100 jaar afvragen wat ons bezielde en hoe we konden vergeten dat in 1914 onder
auspiciën van zijn majesteit de koning en van een internationaal gezelschap,
waarover Karel van de Woestijne schrijft in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van
19 juni 1911. Sinds ik dit stukje las, heb ik mij altijd voorgenomen enige
afstand te bewaren tot de officiële herdenkingsagenda. Maar nu in Ieper de
Europese Raad van Staatshoofden en Regeringsleden samen zijn gekomen, wordt de
kwestie des te urgenter, want tegelijk slaat men ons murw met verhalen over
Servië en andere feiten, details betreffende de grote oorlog.
De
ijver tot herdenken, de ijver van allen degenen die er munt uit willen slaan,
zij doen maar, maar men kan niet nalaten het gebrek aan kritische zin, het gebrek
aan maatvoering, het gebrek ook aan bereidheid de geschiedenis voor zover als
mogelijk te begrijpen en er ook enig inzicht over de samenleving van toen uit
naar voor te brengen, scherp te belichten, want WO I heeft niet enkel belang
omwille van de miljoenen die vielen, de politieke en militaire onwil alsnog tot
vrede te besluiten maar ook omdat er een lezing uit is voortgekomen, waarvan we
vandaag niet meer bewust blijken en die we een Franse lezing moeten noemen. Was
het een wereldoorlog? Of zoals John
Lukacs aangeeft, nog steeds een oorlog van Europese grootmachten die elkaar
bestreden, na honderd jaar relatieve vrede?
De
herdenking van het begin van WO I, van de grote oorlog laat toe de geopolitieke
kaart te schetsen van Europa, maar bij uitbreiding van de wereld. Bekijken we
die geopolitieke kaart 30 jaar later, in 1945 - ik weet het, historici hanteren
getallen wel eens eigenzinnig - dan blijkt de wereld er behoorlijk anders uit
te zien en aan het einde van de Koude Oorlog is het einde helemaal zoek. De
wereld is zozeer veranderd dat, om een klassieke topos in herinnering te
roepen, die van de "revenants", mocht een Marcel Minnaert, die in
1912 had gereageerd op de open Brief aan koning Albert I, vandaag terugkomen,
dan zou hij én verwonderd, én geschokkeerd zijn over deze tijd. Alleen, de
wijze waarop men naar de oorlog kijkt, verhindert nu net een poging tot begrijpen
en inzicht verkrijgen in de gang van de geschiedenis.
De
eerste vraag die men zou kunnen stellen: was er nationalisme in het spel, in
juli 1914? Heinrich Mann vertelt in "Der Untertan" hoe een jongeman
die beloftevol leek, maar zijn leven geen richting wist te geven in zijn
vermeende trouw aan "der Kaiser" een levensvervullende zending dacht
te vinden, om dan weer ook daarin ontgoocheld te worden en zelf anderen te
ontgoochelen. De roman verscheen weliswaar kort na de oorlog maar was al
geschreven in 1914, maar weerspiegelt uiteraard vooral de sociaal-democratische
kritiek op het Duitse Keizerrijk, waaraan Heinrich Mann ten volle zou
meewerken. Maar onder meer Dirk Rochtus meent dan weer te mogen vaststellen dat
het Duitse Nationalisme voor 1914 niet zozeer de zaak van hét volk was, maar
van een aantal studenten en professoren geschiedenis en cultuurstudies, die
verder wilden gaan op weg die liberale historici in de negentiende eeuw hadden
geopend en in organisaties als het Alldeutsche Verband een vehikel vonden, maar
het bleef hoe dan ook beperkt qua omvang. Nu, precies in de liberale democratie
kunnen kleine groepen veel lawaai maken en boven hun intellectuele gewicht
boksen.
Er
was dus, dat valt niet te weerleggen sprake in Duitsland van nationalisme,
zelfs van ultranationalisme. Maar hoe zat het dan in Frankrijk? het UK?
Oostenrijk-Hongarije of Rusland.. Die vragen blijken moeilijker te beantwoorden
omdat men in Frankrijk nationalisme als een normale ingesteldheid beschouwt.
Het mag duidelijk zijn dat we dit niet zomaar accepteren, om de eenvoudige reden
dat precies rond 1890 de zaak Freyfuss uiting gaf aan het virulente
antisemitisme in Frankrijk, maar ook, wat men vaak negeert een felle afkeer
voor Duitsland bleef smeulen, want de heer kapitein Dreyfuss kon natuurlijk
maar een opdrachtgever hebben, het Duitse keizerrijk. Intussen vonden vanaf
1894 Frankrijk en Rusland elkaar steeds
meer in een Entente ontwikkeld dat een militair verdrag werd, om het Duitse
Keizerrijk in de tang te kunnen houden. Merken we op dat in Duitsland intussen
de gedachte van Otto von Bismark dat men best niet teveel aandacht op zichzelf
moest vestigen door al te inhalig te wezen bij het verwerven van nieuw gebied,
openlijk bekritiseerd werd. Maar Duitsland werd tussen 1871 en 1914 wel een
economische reus zonder weerga in Europa, maar er bestond ongerustheid over de
toenemende militaire kracht in Rusland. Dus dat verdrag met Parijs vanwege de
Russen was een punt van zorg voor de Duitse diplomaten en diensten aan de
Wilhelmstrasse, het Auswärtiges Amt, maar tegelijk bleef men toch omzichtig om
de handelsbelangen niet te schaden. Ondernemingen als de spoorlijn van Berlijn
over Istanbul naar Bagdad mocht dan wel weer een punt van zorg zijn voor de
Britten, in de periode van Servisch drijven op de Balkan, konden Lord Grey en
Berlijn elkaar blijkbaar vinden. Maar om nu te zeggen dat het Duitse
nationalisme, in het concrete beleid verre uitstak boven het Franse, lijkt wel
wat overdreven Het valt te bezien, maar na de oorlog zijn duidelijk lezingen
gepresenteerd om Frankrijk niet als een agressieve factor in Europa voor te
stellen.
Rusland
kende intern vele problemen en na de mislukte, verloren oorlog tegen Japan in
1905 was een andere bron van politieke drijverijen, want Rusland wilde in Iran,
Perzië dus, maar ook op de Zwarte zee en vooral in de Darnadellen voet aan de
grond krijgen, vooral veilige, door de eigen marine beveiligde doorvaart.
De
vraag is dan ook niet hoe de oorlog er kwam, maar wat de onderscheiden staten,
kabinetten in gedachten hadden, al kan men daarbij de druk van de publieke
opinie zeker niet negeren, al blijft het maar de vraag hoe we dat inschatten.
We weten dat de negentiende eeuw de eeuw van het politiek liberalisme bracht,
waarbij andere stromingen ook hun bedding vonden. Het is dus niet zo handig met
het oog historische gebeurtenissen te begrijpen om een bepaalde stroming
centraal te stellen, eerder kan men betrachten het verloop van verschillende
ontwikkelingen naast elkaar te leggen. Het liberalisme was politiek zeker
belangwekkend, maar in de katholieke wereld speelde de eenmaking van Italië
niet enkel in op de laïcisering van de samenleving - want de paus werd, zoals
men dat lang noemde, de gevangene van het Vaticaan - maar tegelijk ontwikkelde
zich een stroming die de paus niet alleen onfeilbaar achtte, maar ook tegelijk
een antinationalistische beweging ondersteunde: al had de paus geen regimenten,
het ultramontanisme. Dat speelde een belangwekkende rol in de latere
verhoudingen, onder meer in Frankrijk, waar in 1905 de scheiding van Kerk en
Staat zo ver mogelijk werd doorgevoerd, d.w.z. dat ook het onderwijs helemaal
in handen van de staat kwam. Maar precies de katholieken kozen dan in
behoorlijke aantallen voor de Action Française. Voor de état laïc was het een
zege en lange tijd kon men de inzet van het lerarenkorps niet ontkennen, wekte
die bewondering en groeide er een groot élan, zoals Marcel Pagnol dat beschreef
in verschillende van zijn werken. Het nationalisme, de emancipatie van jonge
kinderen in alle uithoeken van Frankrijk en de economische mogelijkheden van
een natie waar de kennis behoorlijk verspreid is, kan men aan die evolutie
aftoetsen. Maar goed, de grandeur van Frankrijk was in 1815, maar meer nog in
1870-1871 zwaar aangetast en de Franse politiek was op begrijpelijke gronden
bezig haar status en vooral haar zelfvertrouwen terug te vinden.
Altijd
weer dus zal men er zich voor hoeden de gebeurtenissen van 1914 te isoleren van
wat er zich voordien heeft afgespeeld. Zo valt het ook op dat de herdenking in 1913
van de opening van het Vredespaleis te Den Haag nauwelijks opgemerkt is. Toch
kan men die pogingen een systeem te ontwikkelen dat oorlog kan voorkomen niet
negeren. Onder meer de Belgische gewezen regeringsleiders Auguste Beernaert die
zich met anderen inzette voor vrede in Europa en mechanismen om de oorlog te
vermijden en er zelfs een gedeelde Nobelprijs voor kreeg moet dan genoemd
worden. Het heeft niet mogen zijn, dat spreekt uit de feiten, maar toch mag men
dit project niet zomaar afdoen als luchtfietsen, want het legde mee de basis
voor structuren als de Volkerenbond en de VN, hoe onvolkomen die ook gebleken
zijn. De reden is niet dat het instrumentarium te zwak is, maar dat de
bereidheid om geschillen op te lossen het op cruciale momenten diende af te
leggen tegen een andere, militaire of macchiavellistische logica.
En
toch weegt dit alles niet op tegen de belangrijkste lacune in het hele verhaal
dat de heer Marc Reynebeau maar ook anderen deze week in de krant en op de
radio hebben laten horen. Hoe functioneren staten als de Dubbelmonarchie
Oostenrijk-Hongarije, het Duitse Keizerrijk, Rusland en Frankrijk, maar ook
Londen? Niet enkel de politieke hoofdrolspelers moet men dan in het vizier
trachten te krijgen, maar ook hoe en in welke mate maatschappelijke krachten
hun invloed uitoefenen op het beleid. Nu weten we dat de visie van Reynebeau op
nationalisme er een is die stelt dat nationalisme niet ter zake doet, want de
kracht van het proletariaat en de vaderlandloze gezellen weegt zoveel zwaarder.
Edoch, men kan niet voorbij aan wat we hoger aangaven en de rol van kleine
groepen intellectuelen - of zouden die historici die van een groot Duitsland
droomden, die de gedachte van Bismark afwezen dat men niet teveel heisa moet
maken maar de eigen groei zelf bevorderen geen intellectuelen wezen? -,
journalisten en opiniemakers die in de samenleving een willig oor vonden. Meer
nog, als we ons op Wenen en Budapest richten, maar ook op Tsjechië, op Serajevo
en Belgrado, dan vergt het meer aandacht dan we tot hiertoe hebben kunnen opmaken in de artikelen en uitspraken.
Interessant
was de vraag van Tinneke Beeckman waarom ook hier te lande een merkwaardig
heimwee naar dat grote rijk in het Zuid-Oosten van Europa lijkt op te leven,
waarbij Cis-Leithanië, het vooral westelijke deel van het rijk, vanuit Wenen
werd bestuurd en Budapest Hongarije en de Oostelijke delen mocht besturen.
Hongarije blijkt dan plots veel groter dan we het vandaag kennen, maar ook een
grote invloed uit te oefenen in delen van wat later Roemenië zou worden en verder
ook op de Balkan. Wij kijken, of slagen er niet te kijken naar
Oostenrijk-Hongarije als een politieke eenheid die bestuurlijk niet onder
hoefde te doen voor andere moderne staten. Ook economisch is ons beeld eerder
vaag, of beter nog, we krijgen doorgaans geen nuttige en relevante informatie
over de economische slagkracht van het land. De culturele evolutie is ons dan
meer vertrouwd, omdat we nu eenmaal niet aan het intellectuele leven dat in
Wenen nieuwe paden opging, onder meer in de psychiatrie en de filosofische
inzichten die eraan werden gekoppeld, maar evenmin aan de Weense kunstwereld,
van Klimt tot Gustave Mahler, Arthur Schnitzler en zoveel meer voorbij kunnen. Daar
gaat ons heimwee naar uit, bij gebrek aan kennis over mensen en het land als
samenleving, of beter, samenstel van samenlevingen, die elkaar wel eens
bevochten, bestreden, in pamfletten en bij verkiezingen. Overigens kende Wenen
in 1900 een Duitstalige, antisemitische burgemeester, terwijl de stad Wenen
meer joodse burgers telde dan eender wel West-Europese hoofdstad. Is het ene gegeven
een verklaring voor het andere? Feit is dat in Oostenrijk-Hongarije zo rond
1900 een ander heimwee ontstond, naar een herstel van de band met het Duitse
Keizerrijk. In 1848 was een poging voor een Groot-Duitsland onder liberale
invloed mislukt en toch zou de politiek van Wenen en Berlijn na 1871 op het oog
steeds meer sporen Maar hoe dat het komt en waarom er blijkbaar geen
alternatieven waren, blijft onbehandeld. En dat oorlogje bij Sadowa ofwel Königgrätz
in 1866.
Evengoed
blijft buiten beeld die andere cruciale vraag of de Oostenrijkse bestuurders in
Serajevo en het gebied Bosnië-Herzegovina inderdaad gehaat werden, zoals de
aanslag van Princip en co laten veronderstellen, of dat de burgers integendeel
wel voeren bij dat bestuur. Hoe zal men dat afwegen? Materieel kan het via de
inspanningen het wegennet en de spoorwegen te verbeteren, het onderwijs op
Europese leest te schoeien - het gebied was lang deel geweest van het
Ottomaanse Rijke en dus kan het zijn dat het onderwijs niet echt democratisch
uitgebouwd was - kan men ook in kaart brengen alsmede de grondslagen voor een
rechtsstaat en een behoorlijk functionerende administratie. Hoe zwaar woog
corruptie en tot slot, maar dat lijkt nu bijzonder moeilijk na te gaan de vraag
of de Bosniërs en Kroaten in het gebied, maar zelfs de Serviërs hun zegeningen
telden?
Hier
wordt geschiedschrijving verwacht zoals de school van de Annales had voorop
gesteld: om een samenleving te begrijpen moeten men economische, sociale en
demografische feiten in kaart brengen, maar vervolgens ook nagaan hoe dat in de
samenleving concreet uitpakt. Ik ben er mij van bewust dat ik hiermee de
ideologische basis van de Franse historische school negeer, maar het is wel zo
dat die uitgebreide analyses of basis van heel wat micro-onderzoek in
beschikbare archieven echt wel een goed beeld kan geven van samenlevingen en
dat lijkt me minstens zo belangwekkend als de ideologische grond van de school,
namelijk nagaan in welke mate de klassieke beschrijving van het marxisme in de
feiten en beschrijvingen terug te vinden is. Zoals een aantal auteurs sinds
1928 hebben laten zien, kan die benadering bijzonder boeiend uitpakken. Het
voordeel van deze benadering lijkt mij dat men feiten niet per se in het enge
kader van monocausaliteit hoeft te onderzoeken.
Want
als Karel van de Woestijne op 19 juni 1911 vertelt dat het comité daar wordt
opgericht en de herdenkingen voorbereid, lijkt hij het overtrokken belang van
die herdenking wel degelijk te willen meegeven aan de lezers. Hij besloot met
een zin die we toch wel moeten citeren:
En plots verscheen in den
hemel een groote vogel, die sierlijke bochten beschreef. Het was de eerste
aeroplaan, die "le grand circuit d' Europe" voorafvloog, en aldus van
de nieuwe tijden getuigde, en van vredigen strijd onder de natiën.
Het
blijft wonderlijk dat we berichten als deze in ons verhaal over de aanvang van
WO I niet vaker zien verschijnen. Ook het feit dat het comité toen, op die 19de
juni 1911 niet zo heel veel meer kon besluiten dan dat er comités, subcomités
en uiteraard erecomités zouden opgericht worden en ook een ossuarium gelijk in
Sadowa, of Köngratz, Tsjechië waar in 1866 een veldslag in de oorlog tussen...
Oostenrijk en het Pruisen dat zich op de eenmaking van Duitsland richtte
beslecht werd. De gesneuvelden van Waterloo zouden dus ongeacht hun
nationaliteit in een Ossuarium krijgen. Voor zover ik weet is dat op de
Westelijke slagvelden van de oorlog nog niet zoiets mogelijk gebleken. Er zou
ook nog een Belgisch-Nederlands monument komen, maar dat alles, aldus Karel van
de Woestijne zou in de vier jaar tot 1915 verder uitgewerkt worden. In 1914
verloor dat plan alle relevantie.
En
nog eens, bestond er dan in Frankrijk echt geen Nationalisme? Charles Maurras
richtte in 1898 de Action Française op, die in bepaalde kringen het
nationalisme wist op wekken, maar niet alle Franse Nationalisten waren
reactionair, of adellijk, maar goed, democraten kunnen niet foute wegen kiezen.
Het nationalisme in Frankrijk had met andere woorden geen echte beweging nodig.
Toch zien we dat in de vele artikelen en verklaringen rond de moord op
Franz-Ferdinand nauwelijks aanwijzingen van Franse politieke en diplomatieke
steun aan Servië en de opiniemakers aldaar. Men wijst graag op het Panslavisme
in Rusland, maar de regering in Petersburg ontving nog in juli 1914 de Franse
president en de baas van de Franse Diplomatie en dat zal toch niet alleen om
over de verkoop van kaviaar of van graan gegaan zijn.
Geschiedschrijving
Zoals
men de zaken momenteel benadert, bewijst men zichzelf als journalist of zelfs
historicus geen dienst. Maar men schaadt ook de betekenis van
geschiedschrijving voor de eigen tijd als bijdrage aan het begrijpen geen
dienst. Gavrilo Princip was lid van Jong Bosnië, maar er bestonden in wel meer
landen organisaties die zich op hun jong zijn beriepen, zoals - inderdaad -
Jong Vlaanderen waaraan ook de Nederlandse predikant Derk Jan Domela Nieuwenhuis
(Nyegaard) hand en spandiensten verleende. Waar de Jong-Bosniërs het
wapengeweld niet ontzagen, bleek dat in Vlaanderne absoluut niet aan de orde.
Maar jonge activisten - ik weet dat de term beladen is - zoals Marcel Minnaert
zouden zich in het activisme engageren, maar later in Utrecht op andere
politieke wegen begeven. En nog eens, over het bestuur en de samenleving in
Servië hoort men zo weinig dat men wel bevreesd moet zijn voor het oordeel dat
men wil vellen. En jawel, Reynebeau citeert een auteur die ertoe heeft besloten
dat de oorlog op 4 augustus begon toen de troepen van het Duitse Keizerrijk
België binnentrokken en dat moet volstaan om de morele schuld voor de oorlog
bij die partij te leggen. Over de militaire positie van Parijs, de mobilisatie
en het wachten aan de grens, daarover hoort men Reynebeau niet. 100 jaar na de oorlog is het nuttiger te investeren in een
ruimer opgezet onderzoek naar hoe in de onderscheiden landen die van augustus
1914 af in oorlog waren, de oorlog al dan niet deel van het debat was geweest.
In België was dat niet zo het geval, zoals ook Sophie de Schaepdrijver
beschreef, maar of men echt onwetend was over alles wat er in Europa gaande
was, dat blijft maar de vraag. Zat niet ene Stefan Zweig nog rustig wijn te
drinken in Oostende, toen bleek dat de oorlog echt zou beginnen. Zweig
aanvaardde eerst nog de oorlog, maar al gauw ging hij de weg op van het
pacifisme, zoals Romain Roland, die eerst nog de Franse zaak steunde om
vervolgens de onzinnigheid van zijn eigen regering te onderkennen. En tot slot,
België was toen als industriële natie zeker van belang en het land had belang
bij goede verhoudingen met de handelspartners en inzicht in het drijven van
politieke bewegingen.
Geschiedschrijving
is dus wel degelijk veelomvattend en vergt onderzoek op vele niveaus, van het
microniveau van individueel handelen tot het macroniveau van de verhoudingen
tussen staten, maar ook van de gedeelde Europese waarden. Het mag geen luxe
heten vast te stellen dat onze verhalen, dat elk historisch relaas, wil het zich
niet in oeverloosheid verliezen inderdaad een eigen dynamiek behouden moet.
Maar dat betekent niet dat men voor partijdigheid moet kiezen. En dat is mijn
belangrijkste bezwaar bij de huidige overtrokken aandacht voor de
gebeurtenissen in Serajevo a.d. 1914. Meer nog, het negeren van de politieke en
activistische houding van Servië blijft onderbelicht en de Franse rol al
helemaal en dat kan men, zeker 100 jaar later niet verantwoorden.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten