Waarom de fortuinlijken ons kunnen inspireren
Dezer
Dagen
Over de charme van dualiteit
het kapitaal in de 21ste eeuw versus het
koesteren van talent
De
discussie over een boek, "het" boek dezer dagen, dreigt vele
consideraties terzijde te duwen. Waarom is men zo gecharmeerd door het werk van
Piketty, volgens the Economist "a great piece of scholarship, but a poor
guide to policy". Ik denk dat het aloude probleem van kapitaal gemakkelijk
te ideologisch bejegend wordt, maar dan komen we ook al gauw uit bij Peter
Sloterdijk, maar meer nog bij Tomas Sedlacek, dat in onze regio minder lawaai
veroorzaakte, net omdat hij de ethische component van het economisch handelen
(opnieuw) in beeld bracht. De fundamentele vraag is of afgunst beter is dan een
gezonde wedijver, zoals Martha Nussbaum[i]
het beschrijft. Of nog: men kan boeken niet op zich beschouwen, omdat ze, als
het goed is, deel uitmaken van een ruimere discussie.
Het
begint al met de idee van het dualisme. Marx leerde ons dat de samenleving voor het industriële tijdperk feodaal was en
dus het feodale tijdperk vormde. Voor een historicus is dat een vreemde
benadering, omdat de samenleving die Marx feodaal noemde in wezen een vrij
complex weefsel bleek waarin een handelseconomie tot ontwikkeling was gekomen,
maar ook omdat er verschillende vormen van productie ontstaan waren, van
ambachten en corporaties tot huisnijverheid en slavenarbeid. De duale
samenleving heeft zo te zien nooit bestaan, al zouden we dat zo graag willen,
want bestond de Atheense samenleving niet uit burgers en metoiken, dan er waren
natuurlijk ook de slaven. In Rome kennen we dankzij Livius veel over de strijd
tussen de plebejers en het patriciaat, de beperkte kring van oude families,
maar die zich, zoals later ook in de middeleeuwse steden het geval was, op een
doorgaans weinig opvallende manier moest vernieuwen. Dualiteit erkennen en de
strijd tussen beide als structurerend element in de samenleving beschouwen, het
heeft de charme van de duidelijkheid, maar het lost vaak niet veel op als men
wil begrijpen hoe een samenleving over een langere termijn evolueert. Nog
minder lost het op als we naar de samenleving en de ervaringen van mensen
kijken. Natuurlijk waren er hongeropstanden, revoltes tegen als onrechtmatig
ervaren beleid en revoluties, maar ook dan is een simpele tweedeling weinig
relevant, maar wel zo gemakkelijk.
Het
heuristieke probleem mag ons hierbij niet ontgaan, want zoals Johan Dambruyne
beschrijft in zijn uitgebreide en diep in de weefsels van de Gentse samenleving
der zestiende eeuw snijdende onderzoek betoogt, was met de opstand van de
Gentenaren meer dan een strijd tegen Karel V en diens onrechtmatige
belastingen, maar er kwam een nieuwe ordening van de samenleving en de
politieke instellingen uit voort. Onderhandelingen die een rituele boetedoening
vanwege de patriciërs vergde, maar voor Karel V ook nogal wat toegevingen en
hervormingen inhielden, veranderden de maatschappelijke verhoudingen behoorlijk.
Voorbeelden,
zegt men, kunnen niet gelden als argument, maar historisch onderzoek kan wel
toelaten inzicht te verkrijgen hoe samenlevingen zich structureren en
functioneren, waardoor duidelijker wordt dat er van de duidelijkheid die we
wensen en die ideologen ex officio in de aanbieding hebben, in de wereld zoals
die is, niet echt veel terug te vinden is. Neem nu de gouden era van het
industriële kapitalisme, van 1870 tot 1914, dan merkt men dat er naast het oude
geld, dat zich graag mengen wil met nieuw geld de nieuwe kapitalisten zijn, de
bourgeoisie, die onderneemt, maar na een succesvol ondernemerschap vaak koos
voor een bestaan als rentenier. Maar daarnaast - niet daaronder - had men niet
het door de marxisten gekoesterde proletariaat een vrij diffuse groep van
mensen die zich op de sociale ladder bewogen, omhoog, omlaag, soms langzaam,
soms snel. De samenleving democratiseerde toen niet omdat de elite of een
intellectuele elite dat wilde, maar omdat de economische ontwikkelingen steeds
meer mensen toeliet een eigen leven uit te bouwen. Het is opvallend dat we
vandaag, in de afgelopen jaren biografieën kunnen, konden lezen, waarin de
zonen van een koperslager, Karel en Gustave van de Woestijne beschreven werden als
uit de werkmansbroek geschud terwijl hun grootvader en vader zelf bezig waren
met hun bestijging van de maatschappelijke ladder.
Het
mag duidelijk zijn, dat we hier een van de cruciale problemen van het geïdeologiseerde
debat aanraking, namelijk het evidente verschil tussen de schema's waarin men
mens en samenleving wil gieten en de beleving van personen, maar ook van
allerlei groepen en geledingen. Het voorstel van Piketty om het te hebben over
de 1 % versus de 99 % en dan ineens die mensen met gigantische inkomens en
fortuinen zwaar te belasten - 80 ´%, van de vermogensaangroei? -, terwijl zo
een fortuin ook nuttig is voor een samenleving. Maar het kan ook dat sommige
inkomens niet rechtmatig zijn, omdat ze in feite neerkomen op het plunderen van
het eigen vermogen van bedrijven, zoals een aantal jaar geleden bij Picanol het
geval is geweest. Wie de laatste jaren Delhaize heeft gevolgd, merkt nu dat
sommige media ons willen overtuigen van het foute beheer, maar men kon al enige
tijd zien, hoewel de media er geen noodzaak in zagen de zaak te onderzoeken -
waar dient onderzoeksjournalistiek anders voor, waarvoor dan wel iets te zeggen
valt -, maar persmededelingen over positiewijzigingen werden zelden van
commentaar voorzien in de publieke ruimte gebracht. Nu goed, niet alles wordt
onmiddellijk duidelijk en dan moeten we het stellen met feiten achteraf.
Begrijpen
dat grote bedrijven plots uit het niets onze horizon gaan vullen om vervolgens,
enkele jaren of zelfs een paar decennia later weer verdwijnen, ofwel het
verlies aan soliditeit van die bedrijven, kan men niet enkel vanuit die ene
visie van vermogensopbouw. We denken aan Nokia en BlackBerry, die enige tijd
uitzonderlijk succesvol blijken, maar vervolgens tevergeefs proberen hun merk
te blijven uitspelen, terwijl ze onvoldoende hun technologie blijven herdenken
en eventueel met iets nieuws komen. Aan de andere kant ziet men dat er
bedrijven zijn, bijvoorbeeld Unilever, die als zodanig niet in de publieke
ruimte aanwezig zijn, tenzij die gaan herstructureren, maar wel degelijk
gedurende een aantal generaties steeds weer nieuwe producten weten te brengen.
Zij doen dat omdat ze op meer dan een markt actief zijn en tegelijk erin slagen
hun producten als merken bij het publiek levendig te houden. Daar is talent
voor nodig.
Het
belang van talent in de samenleving wordt, wanneer men het over kapitaal heeft,
vaak, te vaak als een wisselmunt beschouwt, dat gevestigde waarden zelf graag
aan hun discipelen doorgeven. Maar zoals blijkt in de kunsten, kan men wel
proberen eigen kweek naar voor te schuiven, als de leermeester zich vergist,
zal dat op enig moment tegen hem of haar keren. Iemand als Nadja Boulanger of
José van Dam heeft dan weer zoveel mensen meegenomen op de podia dat zij elk
voor zich als integer gezien worden omdat de leerlingen het uiteindelijk ook
maken.
We
moeten daarom de vraag onder ogen zien of we altijd wel opgezet zijn met talent
dat het systeem ontregelt. Het valt op dat men sinds mensenheugenis, onder
invloed van links de burgers, of men het nu heeft over middenklasse of
bourgeois, bourgeoisie altijd weer heeft afgeschilderd als een klasse van
uitbuiters, maar men vergeet nog steeds dat zij vaak de trekkers waren voor
vernieuwingen. Men zou kunnen zeggen dat het eenvoudig is, bourgeois wijzigen,
veranderen de dingen of anders houden ze stug vast aan de dingen. Philip Blom
liet evenwel zien hoe tijdens de hoogtijdagen van de bourgeoissamenleving
mensen die op een eigen specifiek domein zeer vernieuwend waren op andere
vlakken dan weer behoudgezind bleken. Als we kijken naar de literatoren in
Nederland en Vlaanderen, maar ook daarbuiten dan zien we hoe figuren als Cyriel
Buysse evengoed als Stijn Streuvels, hielden van het burgerlijke leven, met
alle gemakken van dien, maar zichzelf als buitenstaanders zagen, Buysse kon het
goed stellen met Louis Couperus, maar minder met de katholiek Streuvels. Maar
alle drie hebben met hun eigen talenten bijgedragen aan een bijzondere era in
de Nederlandse letteren. Ook kan men denken aan Herman Teirlinck, die uit een
familie van onderwijzers kwam en zelf de opvoeder werd van koningskinderen,
maar in het Pajottenland een club had, waartoe ook Gerard Walschap zou behoren,
de mijolclub the EM Cie. Die club was en vinding van Herman Teirlinck
en tegelijk ernstig een aanfluiting van het klassieke verenigingsleven, want de
naam alleen al: of het verwijst naar een schijfspel dat in Beersel en omgeving
wordt gespeeld dan wel naar het vrouwelijk geslachtsdeel:
DBNL
citeert onder meer een Brussels studentenlied:
C'était une Espagnole
de la Marolle
elle avait un' mijolle
comme un' casserole
elle jouait d'la trompette
avec son pet(e)
jouait des castagnettes avec ces tettes
taram, taram, taram[ii]
(
Het
gaat om dezelfde gedisciplineerde lichtzinnigheid waarover Jacques Brel zingt
in zijn gekende chanson 'Les Bourgeois'. Het gaat om het vinden van een wijze
om het teveel aan ernst en verantwoordelijkheid zonder verdere consequenties in
het dagelijkse leven maar met de zoete herinnering ervan levend te kunnen
doorgaan met wat er toe doet. Met andere woorden, het is zo een typische uiting
van de idee dat men deftig gedrag aan de dag moet kunnen leggen, maar dat niet
altijd moet doen.
Evengoed
is het van belang aldus de voorzitter, de almachtige voorzitter Herman
Teirinck, dat de vergadering Ernstig zal verlopen, zoals het past, maar rytmisch
voor plezierige klank het woord gevraagd worden. Het gaat om een soort goede
luim, die we in de vele discussies zelden horen. Maar die hangt samen met een
levensblijheid en intensiteit van het arbeiden, handelen die in politieke,
maatschappelijke analyses dezer dagen niet vaak aan de orde ziet komen.
Spreekt
men over talent, dan is dat bijna altijd iemand die men pushen wil, die men
vooruit wil helpen op de maatschappelijke, artistieke of politieke ladder,
zelden gaat het dan over wat dat talent dan inhoudt, alleen over een
getalenteerd persoon. Het is zo een beetje als men genialiteit, waarbij men
mensen genialiteit toeschrijft, terwijl men andere termen, bijvoorbeeld
opportunisme of zelfs conformisme beter zou hanteren. We hoeven het niet over
de politieke talenten te hebben die men in de jaren van Stevaert ten alle kante
meende te ontwaren, tot iemand zich tegen his masters voice wilde verzetten,
die werd door een krantencommentator aangeraden zich te laten onderzoeken door
een psychiater en zich langdurig door dezelfde te laten verzorgen. Jawel, ik
het over Yves Desmet en een jongedame uit Mechelen die zelf de eerste viool
wilde spelen in de verlopen afdeling, maar door Stevaert werd daar iemand uit
Limburg neergepoot. Ik ken dat meisje niet dat zo werd afgeserveerd, maar had
wel met haar te doen.
We
zouden het over kapitaal hebben en hoe men dat moet redistribueren. Zo gaan
linkse mensen om met het verdelen van kansen en gelijkheid. Of zoals Johan van
de Lanotte ooit eens liet optekenen in Knack: een beetje Stalinisme is best wel
eens nodig. Ik vond het citaatje niet terug maar het staat me op het netvlies
gebrand, omdat het laat zien hoe politiek discours kan ontaarden. Of moeten we
nog maar eens hebben over Bruno Tobback die meent dat sommige mensen in de
grootste partij van Vlaanderen dezer dagen toch maar tweederangsfiguren moeten
heten. Gelijkheid van kansen, dat is een
bijzondere taalfiguur, want als het erop aankomt, verdelen socialistische
politici, maar niet enkel zij, mensen graag in twee categorieën, zij die
"het" hebben en de idioten, op zijn best nuttige idioten.
Talent?
Een aantal jaren geleden, met het oog op de noodzakelijk geachte
onderijshervormingen publiceerde de Koning Boudewijnstichting[iii]
een brochure met de boodschap: accent op talent. Mooi, zal men zeggen, zeurders
moeten nu zwijgen, maar wat men bedoelde, was niet geheel duidelijk en na lezing
bleef ik met de vraag achter of men eindelijk wel begreep wat men voor ogen had
staan. Het gaat om sociale vaardigheden, om techniek en technologie, maar,
vraagt een gebildete zich af, dat zijn toch zaken die men iedereen wil
bijbrengen. Waardering voor techniek, voor ICT en technologie? Creativiteit? Ik
zoek dat laatste vaak tevergeefs, omdat men denkt, hoopt dat creativiteit
aangeleerd kan worden. Nu goed, toegegeven, ik ben geen creatief iemand. Ik heb
nog niet zo heel veel uitgevonden, al zal men zeggen dat ik graag wel iets
verzin. Maar juist dat laatste is toch een vorm van creativiteit?
Talent
is een zaak, de bereidheid te leren, om er, zoals Richard Sennett het stelt
7000 uur aan te besteden om van leerling tot gezel en nog eens 7000 uren van
gezel tot meester te brengen en ook de meester zal nog eens 7000 aan de slag
wezen, om zich verder te vervolmaken, om de aangeleerde handgrepen verder te
verfijnen. Alleen, het verhaal van de Koning Boudewijn stichting is blind voor
dat aspect van het ontwikkelen van talent, want over de wijze waarop een jongen
of meisje als talent gescout wordt en vervolgens aangespoord wordt in het
reguliere onderwijs, blijft men merkwaardig stil. Vaardigheden ontwikkelen schrijft
Richard Sennett, gaat niet formeel via een vast parcours: leerling en meester
werken samen, de leerling wil zich met het aanvoelen dat zijn krachten
toenemen, meten en zo mogelijk de meester overtreffen en de goede meester is
tevreden als dit ook lukt; Hier is geen afgunst van de leerling in het spel,
wel wedijver en we kunnen het verhaal van Nussbaum dan ook onderschrijven:
afgunst is vernietigend voor een samenleving, wedijver, waarbij men fair en met
open vizier de ander probeert bij te benen, maar ook blijft respecteren, kan de
samenleving, kan een onderneming verder brengen.
De
mensen die menen dat men iedereen kansen moet geven, kan men niet tegenspreken,
maar wat doen zij als mensen door allerlei omstandigheden niet mee kunnen in
een bepaald curriculum? Men heeft eerst de zogenaamde waterval gecreëerd en dan
gezegd dat dit niet mag. Nu, zou het werkelijk te rechtvaardigen wezen als
jongeren op school niet echt diep in de wiskunde konden duiken of als het zo
nodig moet in de geschiedenis of de talen? Dat onderwijs moet mensen de horizon
verruimen en als er de vaardigheden toe hebben, die ook stimuleren. Daarbij zal
een goed uitgebalanceerde pedagogie misschien helpen, zoals de geschiedenis van
het klassieke onderwijs laat zien, maar tevens, het moet ook aangegeven, vaak
hebben mensen dat systeem naast zich gelegd, zijn eigen paden gaan volgen en
hebben hun talent ten volle kunnen uitbouwen, met succes.
De
distributie van talenten is nogal arbitrair, maar sinds enkele jaren zegt men
dat ons onderwijs de ongelijkheid in stand zou houden. Kinderen van
alleenstaande moeders zouden het lastig hebben om hun talent te ontwikkelen,
kinderen van allochtonen en dan ligt het alles aan... het systeem. Ik mag Jan
Mulder niet altijd zo goed lijden, maar toen hij tijdens de rust van de match
Spanje tegen oranje - die bij de rust op 1-1 stond eindigde met een 1 - 5 -
riep en dat herhaalde: Fuck de system! dan kon ik dat onderschrijven. Want
talenten, die hun 2 of 3 maal 7000 uren met vrucht hebben rond gemaakt, zullen
het systeem wel vaker doorbreken. Het systeem is een jacobsladder, die men na
vervulling van de taak, achter zich moet wegwerpen.
Een
bloeiende samenleving, aldus Tomas Sedlacek is niet gericht op groei, maar
schept genereus meerwaarde, omdat de mensen doen wat ze denken dat moet en om
te overleven, zonder zich in te laten met allerlei dubieuze kwesties. De
graaizucht die men ons bijbracht, is zo een bijkomende kwestie, maar als Steve
Jobs of Marc Coucke goed boeren, dan kan men hen waarderen. Neen, aanbidden
hoeft heus niet. Datzelfde geldt voor kunstenaars, voor architecten en zelfs
voor politici: doen ze hun taak naar verwachting of zelfs beter, dan is
waardering best op te brengen. Maar ook hier botsen we weer op dat eeuwige
ofwel verguizen ofwel de hemel inprijzen.
Men
heeft dezer dagen de mond vol over Piketty, zoals men een paar jaar geleden
Richard Florida hoog in aanzien voorstelde en nu weer is vergeten. Bizar toch
dat ik dan weer niet zo met die Richard gediend was, maar Richard Sennett, die
ik leerde kennen via Klara, wereldbeelden, een wekelijks radio-essay gemaakt
door Jean-Pierre Rondas, best wel kan waarderen. Zijn werk roep ik wel vaker in
herinnering, maar net zoals Sedlacek slaagt hij erin op een wonderlijke manier
de evidenties van hun discipline, de sociologie, respectievelijk de economie te
dissecteren en er de weinig overtuigende facetten van te laten zien. Sennett
stelt dat een vak leren, of het nu dat van taalkundige, socioloog is of dat van
meubelmaker of schilder, altijd weer zowel een grote overgave vergt om het vak
onder de knie te krijgen, terwijl het tegelijk nodig is, zeker voor experten,
dat ze ook buiten hun eigen goed gecultiveerde tuintje gaan kijken. Niet de
werkelijkheid toetsen aan een inzicht of een inzicht durven te toetsen aan de
werkelijkheid, dat is het hele eiereneten volgens Sennett. Sedlacek laat zien
dat economisch handelen zeker ook ethisch gewogen moet worden. Economie als
wetenschap mag dan waardenvrij geacht worden, Sedlacek wil er toch niet aan dat
iets dat zo belangrijk is voor individuen en de samenleving, echt neutraal zou
behandeld worden, alsof men naar de sterren kijken zou. De economie bestuderen,
begrijp ik, betekent onszelf bestuderen, maar goed, voor antropologen,
sociologen en psychologen is dat vaak moeilijk te begrijpen, net omdat het
paradigma van de wetenschap als waardenneutraal onderzoek voorbij gaat aan de
vaststelling dat die bezigheid altijd gevolgen heeft,voor onszelf of voor
anderen. Men kan met andere woorden niet stoemelings beweren dat de
textielarbeidsters in Bangladesh uitgebuit worden en tegelijk een benadering
van de economie promoten die zich van emoties en betrokkenheid gevrijwaard
acht.
In
die zin brengt een nieuwe episode[iv]
in het presenteren van "Le capital au XXIième siècle" ons tot de
bedenking dat het misschien niet rationeel is te aanvaarden dat deze of gene
enkele miljoenen of miljarden kan verdienen, maar de andere niet aan de bak
komt. Het is evenwel van belang te begrijpen dat de mensen van Nokia, de heren
Jobs en Bill Gates hun fortuin verdiend hebben, maar ook al eens met de
regelgever in aanvaring kwamen als zij bepaalde wetten niet respecteerden, in
verband met monopolievorming en andere vormen van handel die voor discussie
vatbaar is. Maar over de rechtmatigheid van hun succes kan men niet afgunstig
afgeven. Anders wordt het als iemand het eigen vermogen van een bedrijf
plundert of onrechtmatig subsidies vanwege de overheid afwendt voor andere dan
de bedoelde oogmerken. Men moet zich geen illusies maken, mensen zijn geen
engelen, maar zijn ook niet per se erop gebrand de wet te overtreden, ook niet
die betreffende fiscale verplichten. Tomas Sedlacek meent dat men inderdaad
niet kan uitgaan van de gedachte dat wat niet verboden is bij wet toegelaten
is, maar dat men ook naar de gevolgen moet kijken, niet enkel voor zichzelf
overigens.
Sommige
politici en commentatoren geven af op de graaicultuur, maar het mag duidelijk
zijn, over de balken in het eigen oog, zal men niet zo gauw reppen. Belastingen
innen is een normale activiteit van de overheid, om een aantal algemeen
aanvaarde doelstellingen te bereiken. Nu kende men in deze contreien, de
Benelux en Duitsland een goed ontworpen model, het Rijnlandmodel, waarin de
overheid zorgde voor billijke ondersteuning van mensen in nood en voor een
goede verzekering tegen werkeloosheid. Maar op dubieuze gronden is men de
marxistische theorie gaan toepassen op de fiscaliteit, waarbij de overheid als
kanaal moest functioneren om rijkdom te herverdelen, wat tot op zekere hoogte
aanvaardbaar is. Men zegt immers dat eigendom diefstal is, wat wel eens kan
voorkomen, ongetwijfeld, maar of iedereen die rijk wordt door eigen talent en
werkkracht een dief mag heten, blijft vatbaar voor twijfel. Integendeel, een
patrimonium verwerven op eigen zweet of als zaakvoerder van een bedrijf waar
men zelf in investeert, dat kan men bezwaarlijk met afgunst bejegenen. Het
probleem met de fiscaliteit vandaag is dat die vaak door het Klein- en
Middenbedrijf als te onvoorspelbaar en te zwaar wordt ervaren en beide aspecten
maken het inderdaad vaak onbillijk. Aan de andere kant kunnen grote tot zeer
grote bedrijven de fiscale wetgeving zo hanteren dat ze inderdaad nauwelijks
belasting op de gerealiseerde winst betalen en dat is onbillijk tegenover de
mensen die zelf have en goed riskeren in hun eigen zaak. Toch zien we dat
vakbonden en sociale organisaties vaak de bescheiden, hardwerkende ondernemer als fraudeur brandmerken en liever goede
zaken doen met het grootbedrijf. De overheid kan die grote bedrijven natuurlijk
aanzetten tot enige meegaandheid wat de sociale en fiscale verplichtingen
aangaat, door hen uit te sluiten van overheidsopdrachten, als ze niet een
redelijke fiscale afdracht op gerealiseerde winsten betalen. Men kan dat dit de
voorwaarden opnemen om deel te nemen aan gunningen vanwege de overheid.
Niemand
betaalt graag belastingen zegt men, maar alleen al het wegennet, de
infrastructuur voor waterbeheer (dus ook rioleringen) en andere faciliteiten
die best collectief gefinancierd worden, vraagt veel middelen. Ook behoorlijk
en goed georganiseerd onderwijs kost geld en ook daar moet niemand zich
ontslagen van achten. Natuurlijk, als blijkt dat een deel van de jeugd
onvoldoende bekwaam het leerplichtonderwijs verlaat, ontstaat er een probleem.
Hierover
spreken Piketty noch Richard Florida niet, wel Richard Sennett en Martha
Nussbaum, om slechts die te noemen. Men kan zich afvragen hoe nuttig het is met
afgunst naar de bezitter van een Rolls Royce of een jacht van veertig meter te
kijken. De rijkdom van anderen, zonder te zien of ze er zelf veel voor doen en
hebben gedaan, het blijft de ogen uitsteken - of zou dit dialect zijn, maar dan
vind ik het een mooi beeld.
Tot
slot, men moet zich dus afvragen waar het probleem zich situeert als mensen
grote fortuinen, verdienen, zoals zangers, Beyoncé of vernuftelingen. Ik denk
aan Roland Duchatelet, aan Marc Coucke ook, maar ook aan mijn vriend de
banketbakker. Die laatste verdient goed zijn brood, maar geniet ook nog eens
van het werk zijner handen. De overheid moet zorgen dat noden ingevuld worden,
maar mag niet zomaar die kapitalen naasten. Aan de andere kant moeten grote
bedrijven ook wel bereid zijn een redelijk deel van hun winst, 30 % aan de
gemeenschap over te dragen, zonder daarin hun bereidheid tot weldadigheid in
mee te rekenen. Niemand kan zomaar business bedrijven, want er is wetgeving
over eigendomstitels voor nodig, er is infrastructuur van doen en geschoold
personeel. Maar dat personeel hoeft niet enkel geschoold voor de
beroepsloopbaan, maar ook om hem of haar het leven een eigen invulling te
geven. Daarom kan kunstonderwijs, DKO en andere vormen van opleiding, net als
sportclubs, om de lichamelijke aspecten van ons bestaan te vormen, geenszins
onderschatten, ook al lijkt het geen economisch nut te dienen. Maar wat zouden
we doen als we ons stierlijk verveelden? Tango dansen en gedichtjes opdragen
aan een geliefde, of anders andere zinloze vormen bezigheidstherapie verzinnen.
Dus,
als men nog eens gaat zeuren over het kapitaal van de 21ste eeuw, dan moet men
zich bedenken dat in een bestel als het onze samenleving en economisch bestel
een kwestie is van "gauw gewonnen, snel geronnen". Kapitaal dat op
oneerlijke wijze, bijvoorbeeld door handel met voorkennis, opgebouwd werd, moet,
als men er weet van heeft aangeklaagd. Succes door verdienste moet men niet met
afgunst bejegenen, succes dat slechts schone schijn blijkt, zal men best niet
al te hoog waarderen. Of zoals Herman Teirlinck het zegde bij een zitting van
de Mijolclub:
"Zeurders
begraven we onder het algemeen misprijzen, hetwelk zich hierdoor uit dat we
tijdelijk de zaal verlaten en de zeurder verplicht doorzeurt voor lege stoelen.
Em Cie-broeders (de naam Mijolclub werd naar Engels voorbeeld zo afgekort), wij
zijn hier samen, liberalen, katholieken, socialisten, ongenadig in onze
beginselen, maar eerbiedig voor personen naar den regel: gij zult alleman
waarderen, maar niemand aanbidden."
Het
mag duidelijk zijn, zoals Adam Smith al zegde, geld als zodanig heeft geen
bijzondere waarde, dus ook fortuinen zijn vluchtig. Wat de historicus wel ziet
is dat we elke keer weer in dezelfde kuil duikelen, want telkens weer wordt het
eigen of het kapitaal van anderen zeer overgewaardeerd, wat men ervoor doen
moet en hoe men het aanwenden kan, zeer onderschat. Sommigen, zoals Darwin,
maakten er redelijk gebruik van, anderen verbrasten het, Thomas Mann kon zich
als schrijver vestigen, min of meer zonder zorgen op grote voet leven, wel
zorgende dat het op tijd werd aangevuld. Die omgang met kapitaal, of men nu tot
de 50 % rijksten of de 6 % meest welstellenden behoort, kan geen afgunst, geen
aanbidding met zich brengen, alleen waardering, als de redenen daartoe zich
aandienen.
Bart
Haers
[i] Voor wie zich mocht ergeren
aan de "name dropping" het werk van de genoemde auteurs heb ik
gelezen en ik ben er op mijn blog ernstig mee aan de slag gegaan. Het essay van
Sloterdijk, Zorn und Zeit, Politisch-Psychologischer Versuch, kwam nog niet aan
bod, maar wellicht breng ik dat nog wel eens aan de orde. Ook Nussbaum kwam al
herhaaldelijk ter sprake en er is nog veel meer dat ik hier had kunnen aandragen.
Name dropping hoeft dus niet, het is een zaak van regelmatig en een leven lang
studeren.
[ii] http://www.dbnl.org/tekst/_vla016200601_01/_vla016200601_01_0041.php
[iii] http://www.kbs-frb.be/otheractivity.aspx?id=193914&langtype=2067
[iv]
gisteren zag ik de aankondiging dat op televisie een item in het wekelijkse
programma De Vrije Markt waarin men het over Piketty zou hebben
Reacties
Een reactie posten