Kan een regering dezer dagen begeesteren?
Kritiek
Economisch handelen
vs
studie van het economische
Any plan conceived in moderation must fail
when circumstances are set in extremes.
– Prince Metternich
– Prince Metternich
Het
moet er maar eens van komen want de vraag bezoekt ons al tijden, waarom
economen het object van hun studie zo behandelen alsof het volstaat aan een
paar knoppen te draaien om door een dipje te geraken. Nu Europa, onder meer als
gevolg van geopolitieke crises en van het gebrek aan bereidheid vanwege de
politiek de economie te hervormen - dat laatste acht ik dus onmogelijk - in een
nieuwe vertraging van de groei-fase terecht komt, kan men niet anders dan
nadenken over de aannames die in het publieke discours vigeren, omdat sinds de
crises van 1974 en 1979 gebleken is dat economen naar het woord van Tomas
Sedlacek en dus John Meynard Keynes niet zo gek veel kunnen voorspellen en
vooral de toekomst niet. Toch berust veel politiek gedoe nu net op aannames.
Finaal is het wel zo dat economisch handelen door de staat bevorderd kan worden
of een andere richting uitgestuurd kan worden. De sluiting van
"maakbedrijven", bedrijven die zorgen voor een meerwaardecreatie en
die buitengaats te gelde kunnen maken, draagt ertoe bij dat we in het
wereldeconomisch systeem dat we vandaag kennen niet meer lijken te kunnen bogen
op enkele troeven die in de specialisatiemechanismen een rol spelen en tot
investeringen kunnen leiden.
De
voorgaande paragraaf mag dan misschien een paar ongerijmdheden bevatten, ze
vertolkt denk ik, ook een communis opinio die ons politieke debat al vaker
heeft gestuurd, maar tegelijk moet men vaststellen dat het zelden zo
merkwaardig sterk tot een gevoel van morose heeft geleid. De aanleiding van dit
stuk vormt het spoeddebat over de begrotingstabellen in het Vlaams Parlement
van donderdag 14 juli 2014, maar des avonds viel op de Nederlandse televisie
een gesprek te zien over de cijfers die het Nederlandse CPB (Centraal Plan
Bureau) had uitgebracht en de overheid aldaar stuurt bij het uitwerken van de
begroting. Ook de discussie over de participatieve samenleving kwam - zoals
elke week bij Knevel en Van den Brink - aan bod. De vraag die men zich dan
stelt, luidt niet of het ooit wel goed komt, maar wel hoe we inderdaad de
verschillende parameters weer op orde kunnen krijgen. Maar ook dan moeten we
terug naar Tomas Sedlacek, opnieuw nadenken over de economie van goed en kwaad,
om te begrijpen waarom de overheden het dezer dagen zo moeilijk hebben met de
burgers te communiceren, te vertellen en te luisteren dus, over wat kan/moet
gebeuren.
Een
commentator schreef in de krant (DS 14 augustus 2014) dat we moeten begrijpen
dat deze regering geen groots project heeft voor 2020 ten behoeve van Vlaanderen,
maar ik weet niet of de regering zomaar grootse plannen kan koesteren: men kan
bruggen werpen of tunnels graven, windmolenparken bouwen en eventueel werken
aan een nucleaire centrale die niet op uranium draait, men kan het onderwijs
verbeteren, men kan de fiscaliteit... aha, daar zijn we dan: bij de fiscaliteit
ligt een kalf gebonden, maar niet het kalf. Want als de handel afneemt en dus
de inkomsten van bedrijven dalen en de werkeloosheid toeneemt, dan zal de fiscale
stroom opdrogen, zowel de personenbelasting, de btw als de
vennootschapsbelasting. Belastingen verhogen levert dan weinig op, omdat men de
aantrekkelijkheid van investeringen verder verstoort.
Sinds
de oudheid vormde het heffen van belastingen een belangrijk machtsmiddel van de
overheid, de vorst of een stad, maar daar stond wel iets tegenover en dat
vergeten we vaak. Op haar hoogtepunt investeerde Rome relatief weinig aan
bewapening en legers, maar des te meer werd werd in wegen en justitie geïnvesteerd.
Het is een aspect van het Romeinse rijk dat we zelden mee krijgen, omdat we ons
blind staren op de grote machtsstrijd die bijna een eeuw aansleepte en Rome van
een elitaire republiek omvormde tot een keizerrijk. Maar uiteraard was de
basisactiviteit voor een groot deel van het rijk landbouw en alles wat erbij
komt kijken. Toch nam de handel in het Romeinse rijk toe en werden teelten
uitgevoerd naar verschillende delen van het rijk, zodat de economie behalve op een
subsistentieniveau ook tegelijk een transformatie door bleek te maken naar
specialisatie en toenemende handel. Maar in het geldende beeld eindigt de
geschiedenis van het Romeinse rijk zo rond 180 na christus, maar we kunnen
natuurlijk de jaartelling ab urbe condita hanteren of het jaar vermelden van de
consuls... Het gaat om lineaire tellingen, die weergeven dat de wereld volgens
een vast ritme toch vooruit gaat, want iets kan men niet terugdraaien, dat is
de jaartelling. We weten dat Rome in die periode, rond 170 door een
pestepidemie getroffen werd, maar toch zou het rijk niet zomaar verdwijnen,
gewoon omdat mensen moeten overleven, vorm willen geven aan hun leven. Tussen
overleven en het leven vorm en consistentie geven ligt een breed scala van
mogelijkheden, die we doorgaans afzonderlijk trachten te overzien, maar in
wezen gaat het om verwevenheden die we slechts artificieel uit elkaar kunnen
halen.
We
verwijzen naar die dode periode in onze herinnering aan het Romeinse rijk, maar
we zouden net zo goed de achttiende eeuw kunnen bekijken, waarvan we, wat
Vlaanderen en Brabant, de Oostenrijkse Nederlanden aangaat zelden veel
vernemen, omdat we er nu eenmaal van overtuigd zijn dat er niets gebeurde toen,
nada. Wie naar demografische data kijkt, naar huizen en openbare gebouwen,
wegenaanleg ook, nu vaak nog te zien in de tracés van de steenwegen, zal merken
dat er in de inrichting van dorpen en wegen een gelijktijdigheid op te merken
valt, terwijl we merken dat er in bijna alle dorpen in Vlaanderen toen al een
hiërarchie van huizen ontstond, die lang heeft stand gehouden. Deze evoluties
over langere periodes, een paar eeuwen, laten vermoeden dat gewoonten maar ook
levensstijlen langer standhouden dan we denken, maar tegelijk kan men, wat de
achttiende eeuw betreft, meer nog voor de twee volgende eeuwen enorm snelle en
diep in het maatschappelijke weefsel ingrijpende veranderingen zien optreden,
waarvan zeker tot rond 1914 de rol van de overheid beperkt was, maar daarom
niet onbeduidend. In werkelijkheid was de economie rond 1910 best in goede doen
in België en ondanks enkele kleine schandalen rond spoorwegmaatschappijen, leek
men de zaken behoorlijk op orde te hebben; natuurlijk ijverden de socialisten
voor de achturenwerkdag en algemeen stemrecht, voor beter onderwijs en nog wel
wat dingen meer, maar tegelijk kan men zich vandaag afvragen of men een goed
beeld kan hebben van de inkomenssituatie van leden van deze samenleving, welke
perspectieven men koesteren kon en hoe men werkelijk leefde. Ons beeld, zoals
we dat meekrijgen uit wat in de brede media circuleert, zoals de film Daens en
andere zaken, laten niet toe er een inzicht uit te distilleren, wat nogal wat
would be historici en sociologen doen. Dat er armoede was, kan men niet
ontkennen noch dat de kloof tussen de rijken en de arbeiders tamelijk diep was,
zal men minstens moeten onderzoeken. Maar die kloof vaststellen betekent nog
niet dat die mensen die niet tot de middenklasse behoorden, geen goede
perspectieven hadden, als de oorlog niet gekomen was. Tegelijk zal niemand
ontkennen dat de sociale strijd van het ACW en de socialistische beweging op
goede gronden beruste. Maar nog in de jaren 1980 werd ons een grauw en
lichtloos beeld voorgeschoteld om ons van de ellende van de arbeiders te
doordringen.
Maar
zelfs als het over de periode na 1950 gaat - we laten de moeilijk in te
schatten periode na de bevrijding even achterwege, al weten we wel dat Achilles
van Acker en andere bestuurders, maar ook de bedrijven sneller dan bijvoorbeeld
Nederland erin slaagden de economie terug op gang te krijgen. Toen na 1949
Duitsland opnieuw een soevereine staat werd, de Bondsrepubliek Duitsland, met
een stevige beperking van die soevereiniteit en toen vervolgens in 1950
Frankrijk en Duitsland een economisch samenwerkingsverdrag sloten dat in 1957
tot het Verdrag van Rome leidde - ook hier zouden de vele tussenstappen ver
leiden - kwam er van politieke zijde een aantal goede antwoorden op economische
kwesties. Wie vandaag die ontwikkelingen bekijkt en daaraan de werking van de
EU ijkt, moet vaststellen dat een hoop werk verzet is en dat men zich beter kan
gaan concentreren op de vraag hoe we economische weefsels beter met elkaar
kunnen verbinden. Maar tegelijk valt dan op dat economisch beleid vanwege
overheden niet altijd met de nodige aandacht voor details wordt uitgewerkt,
maar dat men macro-economische data wel eens ad libitum wil hanteren. De
politiek van Tatcher en Reagan mag in deze als exemplarisch gelden: hun streven
de vermeende knellende banden die de economische groei zouden beperken weg te
nemen, hebben de economie niet gestabiliseerd en zij hebben andere facetten
over het hoofd gezien. De middenklasse is in deze ideologie verpletterd
geworden. Aan de andere kant, mag men zomaar stellen dat het alles nefast heeft
uitgepakt?
Het
valt op dat er sinds de jaren 1980 op technologisch vlak zoveel vooruitgang
geboekt is, die we nu als evident beschouwen - ook activisten tegen de 1
percenters gebruiken deze technologie met groot genoegen; wie zal het hen
kwalijk nemen? - terwijl we ons
nauwelijks rekenschap geven van de hoeveelheid energie die nodig is om ons
allen op onze iPad of anderszins naar sport of porno te laten kijken. We kunnen
ook andere dingen doen met die technologie, maar dat is het beeld dat de
publiciteit ons aandraagt. De economie is veranderd en sommigen menen dat we in
Europa over afzienbare tijd geen of nog weinig maakindustrie - weer zo een
begrip dat wel iets wil zeggen, maar het niet afdoende doet - zullen
overhouden, maar tegelijk voert men campagnes voor duurzaam ondernemen en wil
men op goede grond overbodig transport van goederen onmogelijk maken.
In
dat alles zijn uw, mijn keuzes en handelingen op het oog hoogstens van
statistisch belang en daar zit met het oog op het te voeren beleid een moeilijk
in te schatten lacune. Men zegt dan natuurlijk dat de macroeconomische modellen
abstractie maken van economische keuzes, maar wanneer de Belgen een enorme
spaarpot bij de banken hebben staan - die nu weinig lijkt op te brengen - dan
blijkt dat die massale spaarzaamheid de inzichten over het gewicht van de
marginale spaarquote in het stabiele economische model ver overschreden. Men
wil door lage rentes die spaarzucht te temperen en dat lijkt enigszins te
lukken, maar tegelijk blijft het moeilijk vast te stellen wat mensen nu beweegt
om te sparen of te investeren, eventueel te consumeren.
Sinds
Keynes heeft men vanwege de overheden altijd beloofd in de vette jaren te
sparen om in de magere jaren niet de broeksriem helemaal te moeten aanspannen.
Maar doorgaans beschouwt men de vette jaren niet als zodanig en als het er echt
om gaat spannen, zal men dus of schulden moeten maken of, wat belangrijker is,
doen alsof men moet besparen om de toekomst veilig te stellen. Het politieke
verhaal is sinds de jaren 1970 in deze behoorlijk schraal geworden. Maar omdat
men polariseert rond koele boekhouderspolitiek versus "le retour au
coeur" kan men niet gaan chicaneren over meer adequate fijnregeling van de
overheidsuitgaven. De regeringen in Europa nu, kan men wel stellen, kunnen op
het oog alleen maar teleurstellen. Voor de burgers, enfin, voor het commentariaat
is het gemakkelijk: de overheden zitten aan de grond en nu kunnen zij, de leden
van het professionele commentariaat lustig adviezen geven, die ze morgen,
volgend jaar alweer vergeten zijn.
Vandaar
dat we in deze komkommertijd nog maar eens verwijzen naar Tomas Sedlacek: hoe
zullen we als samenleving zowel economische als andere maatschappelijke waarden
vorm geven? Aangezien men ervan uitgaat, heet het, dat economie bestuderen ook
moet betekenen dat men het economisch handelen kan sturen, wat tot heden altijd
heikel is gebleken, vooral omdat mensen bijvoorbeeld in de mate van het
mogelijke fiscale plichten proberen te optimaliseren, komt men maatschappelijk
zelden uit wat men politiek had beoogd. Tegelijk stelt men het nog altijd voor,
zowel links als rechts zijn in dat bedje ziek, alsof economisch handelen alleen
gericht zou zijn op winstmaximalisatie of de maximalisatie van het genot. Hoe
men bepaalde handelingen kan toetsen aan dat principe valt nog te bezien.
Bovendien merken we nog een andere paradox die mij problematisch voorkomt: men
gaat mensen aansturen meer over de lange termijn na te denken, net inzake
spaargeld en inzake gezondheid, maar tegelijk zal men ons dagelijks, via
mediaberichten van nieuwsredactionele aard en van allerlei
ontspanningsprogramma's tot en met de publiciteit dat we vooral ons genot op
korte termijn moeten maximaliseren. En wie zal aantonen dat de ene of de andere
benadering meer rationeel is? Bovendien kan men in het persoonlijke leven best
wel plannen maken voor meerdere jaren, een paar decennia, maar hoe graag men
het ook zou willen, men moet intussen leven. En bovendien zullen we dat leven
invulling geven, op de een of andere manier zin geven ook. Met Camus kan men
stellen dat het leven absurd is maar dat we het hoe dan ook zin kunnen en
moeten geven. Dat betekent niet enkel onszelf verzinsels aanpraten, maar ook
een verhaal proberen te maken, door dingen te doen, niet enkel keihard te
genieten, al mag dat ook, maar ook door iets of van alles te realiseren.
Hier
schuilt denk ik een lacune in het economisch denken, al ben ik er wel van
doordrongen dat economen, marketeers en anderen dolgraag stoeien met de
gegevens die de academische psychologie opleveren, maar tegelijk lijkt men de
dynamiek van het persoonlijke leven en van groepen niet geheel te overzien. Het
viel me op dat tijdens het WK voetbal in Brazilië nogal wat mensen zeer
uitgebreid bezig waren om de omstandigheden te creëren die nodig waren voor het
keihard genieten van de lange avonden voor de buis, thuis, bij vrienden of in
de publieke ruimte. Maar tegelijk kwamen er berichten dat bepaalde economische
activiteiten daardoor stil kwamen te liggen. Maar die omstandigheden creëren,
bleek ook, bracht een hele handel op gang, van het huren van grote schermen,
enorme consumptie van bier en hapjes en nog zoveel meer. De publiciteit zelf
rond het WK was ook nog eens een handel op zich en er waren vooruitziende
lieden die opvang voorzagen voor mensen die zich niet aan al dat voetbal kunnen
laven. Er waren zelfs restaurants en bistrots die uitpakten met de kwaliteitslabels
van gegarandeerd voetbal- en ipad-vrij. Want het genot van de ene kan de andere
veel ergernis bezorgen. Maar wat we ook doen, tenzij we ons als zevenslapers
terugtrekken uit de samenleving, zorgen onze
handelingen, of ze nu gericht zijn op het naakte overleven of op luxe en
tijdverdrijf voor vormen van waardecreatie.
Nu
stelt zich voor de overheid de vraag wat haar inbreng is in het economisch
systeem, maar ook in de samenleving. Het ligt in de visie van Tomas Sedlacek
dat de economische wetenschap dan wel waardeneutraal is, economisch handelen,
dat ook exploitatie van mensen kan inhouden, is niet ethisch neutraal. Terwijl
men het ethische in wetten en
deontologische codes giet, die niet zomaar een verhaal brengen, maar het
toelaten dat mensen een deel van hun beroepsdiscipline kunnen putten uit de
regelgeving. Nu, als we kijken naar de discussie sinds 2003 over de kernuitstap
en de vele discussies in het parlement over de bijdrage van Electrabel, dan
moet men nu wel vaststellen dat het voorgestane beleid er mee aanleiding toe
kan geven dat het systeem spaak lopen zal. Volstaat het te zeggen dat men niet
afdoende op nieuwe, groene energie heeft ingezet, dan moet men ook vaststellen
dat verbinding van de zee - waar de windmolens staan en het binnenland voor de
bewoners van het traject waar de hoogspanningslijn aangebracht moet worden, een
probleem heet te zijn. Elia, het bedrijf dat voor het beheer van het
hoogspanningsnet instaat, probeert het project erdoor te krijgen. Men zal
begrijpen dat hier een en ander aan de orde is, dat best een goed gesprek
verdient. Want men kan natuurlijk proberen zelf energieonafhankelijk te zijn,
door zonnepanelen aan te brengen en een kleine windmolen, als men ver buiten de
dorpskernen woont, men kan dan toch niet het transport van elektriciteit, op
zee opgewekt tegenhouden. Maar vandaag blijkt dat geen bezwaar, waardoor er
allerlei beproevingen aan Elia en de overheid worden voorgelegd.
Dat
aspect van wat Tomas Sedlacek te vertellen heeft, ontgaat zij die in de
publieke ruimte het woord voeren, ook economen: hoe brengen we mensen samen
voor grote projecten en voor een goed samenleven. Het verhaal van de
kerncentrales laat zien dat men onvoldoende zicht had op de vele aspecten,
zoals onder meer de bouw van windmolens op het land, die voor sommige mensen
een onverdragelijke aanslag blijkt op hun woonkwaliteit. En zo is er wel meer,
waar men gemakkelijk allerlei meningen over kan spuien, zonder dat men zich nog
iets gelegen laat aan de neveneffecten. Wie nu denkt dat ik mijzelf zo boven
alles en iedereen verheven acht, dat ik de oplossingen bij de hand heb, vergist
zich. Waar het om te doen is, betreft het probleem dat we politiek als een
voortdurende strijd, net niet op leven en dood zijn gaan beschouwen, waardoor
aan het einde het beleid zelf en de uitvoering buiten beeld blijven. Ik zeg dus
niet dat het ene beleid de voorkeur verdient over het andere, want deze kritiek
betreft het probleem dat de samenleving zichzelf verloren is in steeds weer
herhaalde boodschappen, die men als de enige ware, juiste of rationele
voorstelt.
Naast
Sedlacek kan men verwijzen naar Paul Frissen, de auteur van "De Fatale Staat"
die er net op wijst hoe men steeds meer technocratische invullingen geeft aan
de beleidsvoorbereiding, waardoor de kritiek als vanzelf zinloos is en hier
heeft zeker de SP-a met de voormalige excellenties Luc van den Bossche en Louis
Tobback, Frank Vandenbroucke een zekere reputatie ter zake opgebouwd: de
onvermijdelijkheid van zowel plannen als uitvoering, zodat de burger ging
vragen stellen over het paternalisme van deze lieden.
Wil
men dus opnieuw beleid gaan voeren dat meer mensen kan mobiliseren en dat een
perspectief geeft voor zowel de nabije toekomst als een voor een bredere
horizon - die laatste zal daarom altijd een zeker idealistisch karakter hebben
- dan zal men die plannen ook beter kunnen uitleggen, wel wetende dat het
staatsapparaat door de afgelopen eeuwen zeer complex is geworden en dat sommige
plannen wel heel traag door de mangel gaan.
Economisch
beleid voeren, betekent voor de overheid dat ze wel perspectieven kan
aanbieden, maar de overheid is maar in beperkte mate de handelende partij, want
het zijn de ondernemers, personen die handelen. En zij moeten daar dus de baten
en de kosten van kennen. Maar het blijft wel zo, dat we alternatieven hebben,
namelijk investeren dan wel de investeringen toevertrouwen aan banken,
fondsbeheerders die dan het geld laten circuleren. Wie schreeuwt om jobs en ik
weet van geen enkele politicus dat die dat niet doet, zal merken dat men het
alternatief om hier te investeren wel best zowel fiscaal als administratief
aantrekkelijk moet houden of maken. Tegelijk doet de overheid er veel aan om
overheidsinvesteringen met de private sector op zetten, via PPS waardoor het
risico ontstaat dat men een rent seeking behaviour stimuleert. In louter
economische termen mag men dat neutraal bekijken, maatschappelijk moet de rente
die particulieren voor die programma's ontvangen wel goed kunnen verantwoorden.
Scholenbouw is zo een project, al wordt
er ook veel geld lokaal ingezameld met allerlei acties.
Als
we zien hoe de baas van de Spoorwegen, de heer Cornu, met vele problemen te
maken heeft dan zal het wel zo wezen dat hij aan zovele geplogenheden gebonden
is, aan actoren ook, die zijn opdracht de reizigers goed te bedienen, altijd
weer onder druk zetten. Het doet er niet toe of die reizigers voor het
woon-werkverkeer gebruik maken van de spoorwegen of bus en tram, maar wel dat
die vervoersmodi zo beschikbaar zijn dat mensen er een goed alternatief in zien
voor de individuele vervoersmodus bij uitstek, de auto.
Laten
we aan het einde van deze overwegingen dus maar vaststellen dat wat men als
economische aannames dag na dag over ons uitstrooit zozeer gefragmenteerd
blijkt en uit de context gerukt, dat elke stellingname ten aanzien van de
mantra's, weinig met economische wetenschap te maken hebben of er een karikatuur
van maken. De tweede zaak betreft het feit dat ons handelen altijd wel een
economische consequentie heeft, ook al zijn we niet bezig in een economisch en
rationeel kader te denken. Tot slot is het van belang dat wij en de overheid
samen voor welvaart zorgen: de overheid zorg voor instrumenten en
voorzieningen, zorgt dat die op billijke wijze verdeeld worden, maar kan niet
alle onkosten voor bijvoorbeeld de bezigheid van kinderen op zich nemen. Die
illusie die links graag blijft verkondigen, staat haaks op wat de PVDA in
Nederland in de regering ondersteunt, waar de overheid voor een aantal
activiteiten van burgers, voor zorg voor ouderen en andere hulpbehoevenden de
familie eerst ingeschakeld wil zien. Zo geformuleerd is het drastisch, maar dat
de familie ook mee zorg kan opnemen, betekent niet dat betaalbare professionele
hulp niet aangeboden kan worden, zoals thuisverpleging en gezinshulpen.
Dat
men beleid harteloos noemen wil, lijkt de samenleving, lijken velen niet echt
te deren. Meer nog, Nederland blijkt plots tot het inzicht gekomen dat men te
veel op defensie bespaard heeft en dat er nu zelfs geen behoorlijk skelet meer
rest. Zijn we dan oorlogsgezind als we menen dat, ook voor dit land, dat
landsverdediging, in een Europese context bij uitnemendheid een taak is van de
overheid? Men kan dan altijd nog de oude discussie onder de founding fathers
van de VSA gaan bekijken, waar de vraag naar de noodzaak van een groot staand
leger door Georges Waschington himself betwist werd. Vandaag kent Europa, zoals
René Cuperus na een lange termijn van vrede die we als een zegening tellen een
grote terughoudendheid als het om investeringen in landsverdediging gaat. De
herdenkingen van WO I, de discussie over het fort van Loncin, dat wil zeggen de
vraag waarom de forten de nieuwe Duitse artilerie niet kon weerstaan, geeft
vooralsnog geen aanleiding tot reflecties over de huidige staat van een
Europese gemeenschappelijke defensie en elke poging tot geintegreerd militair
beleid botst op de gevoelige tenen van de soevereine lidstaten.
Nadenken
over economie kan men best op grond van goede en deugdelijke modellen, maar die
zijn niet waardenneutraal, omdat ze telkens aannames en keuzes impliceren, die
men te vaak niet weet over het voetlicht te brengen. Geloof in de samenleving
als een gezamenlijk project dat nooit eindigen kan, zal een andere benadering
voortbrengen dan een idee dat de staat de hele samenleving zal bestieren van
bovenaf en technocratisch. Technologische instrumenten laten toe die gedachte
werkelijkheid te laten worden, maar dan onderschat men wellicht de autonomie
die mensen dezer dagen ontwikkeld hebben. Nog eens, wie economisch en algemeen
beleid aan de man zal brengen, kan niet volstaan met een dialoog als van moeder
tot kind: "Waarom?" - "Daarom". Verantwoording en zin voor
nuance, maar ook vertrouwen in mensen dat die wel weten wat best is voor hen -
en dat is niet per een kwestie van winstmaximalisatie alleen - maar ook voor
derden, kan een nieuw elan geven aan deze wat sleetse samenleving. Men hoeft
het Rijnlandmodel niet af te branden, om te beseffen dat sommige facetten in de
uitvoering heroverwogen kunnen worden om het bestel zelf nieuwe vitaliteit te
geven.
Misschien
is dat de kwestie van vertellen, zonder de verworven inzichten die wel eens
tegenstrijdig blijken zomaar op de mestvaalt van de geschiedenis bij te zetten.
Het gaat erom, tot besluit dat we inzicht hebben in wat nu nodig is en daar
gezamenlijk iets aan willen en kunnen doen. Maar ook zou het wenselijk wens, denk
ik dat we die gedachte eens wat opzij schuiven dat Vlaanderen bij de top-3 in
Europa zou moeten aankomen. We hebben het relatief goed, niet iedereen stelt
het evengoed, ook dat klopt, maar toch, we kunnen vele problemen nog oplossen.
Maar we missen een begeesterend perspectief voor de samenleving, want personen
hebben die wel, maar daar kan men als samenleving niet over oordelen, want dat
behoort tot de autonomie van de persoon - behalve als men een loopbaan als
gauwdief of dealer voor ogen heeft staan. Alleen nog dit, wil men die autonomie
realiseren dan kan men niet anders dan vooral jongeren goed vormen, niet alle
op dezelfde leest, maar elk naar zijn of haar talenten. Scholen dus en meer dan
behoorlijk onderwijs. De ideologische discussie gaat nu over gelijkheid,
misschien te weinig over het aanreiken van de mogelijkheden om positieve
vrijheden te verwerven. Maar dat is dan weer een andere discussie.
Wel
is het dan nog altijd zo dat wat we de toestand van de economie noemen in
vectoren opgedeeld, zoals ondernemers, ijver van medewerkers, de geschooldheid
en de ambities van werkgevers en werknemers, als men dat alles mooi uitgetekend
heeft, dan komt uit bij een rest, die economisch onbeduidend lijkt, maar
maatschappelijk en finaal dus wel economisch betekenis heeft. Het gaat om de
gedachte dat mensen bezig zijn, elk voor zich, dat ook, maar veel vaker in
vormen van gezamenlijkheid en dat dit nu net de vitaliteit geeft die in groei
vertaald kan worden. Het verhaal van een vitale samenleving? Ik weet het,
sommigen huiveren ervoor, want we kennen de minder goede versies, maar de goede
versies, zoals Lyndon B Johnson dat in beleid vertaalde, zijn we dan zedig
vergeten. Dynamiek, vitaliteit, dat zoek ik wel eens wat vergeefs in de
politieke verhalen. FDR, maar ook de oude heer Gaston Eyskens konden het wel
vertellen, net als Winston Churchill. Mogen we dan niet betreuren dat politici
als François Hollande, maar ook David Cameron of Di Rupo de politieke
speerpunten vooral hanteren in het gevecht met de baarlijke duivels, nu eens
links, dan weer rechts? Al zegt men dat ze het goed bedoelen, hun werkzaamheid
betreft vooral het electorale scorebord. Soms pakt dat nog gunstig uit, maar het
is niet hun eerste opzet.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten