Vier augustus herdenken
Dezer
Dagen
De kanonnen van augustus
Ik
nam er even de tijd voor, om te luisteren naar de sprekers in Luik, bij Luik,
naar aanleiding van de 100ste herdenkingsdag van WO I en ik ben verbaasd over
de wijze waarop het allemaal aandacht krijgt, net omdat de historische
complexiteit altijd weer achter vlotte verhalen verdwijnt. Voor de soldaat die
voor het eerst zijn vertrouwde streek verlaat... net niet dus, want de
mobiliteit was in 1914 al redelijk toegenomen, al reisde men anders. De soldaat
dus die na zijn diensttijd een paar jaar thuis op de akker... net niet dus,
want die soldaat was misschien wel onderhoudstechnicus of klerk, winkelier of
letterzetter. Immers, de legerdienst was vanaf 1903 gedeeltelijk ingevoerd en
geleidelijk werden meer soldaten opgeroepen die zich niet meer konden vrijkopen.
Met
Sophie de Schaepdrijver ben ik het eens wanneer zij stelt dat een land zich
tegen een binnenvallende vijand moet verzetten, moet mogen verzetten. In die
zin klopt dit ook met de visie van de VN die na WO II de idee voorhield dat
oorlog geen rechtmatig middel meer is van verhoudingen tussen staten. Ook is
het moeilijk vol te houden dat een land zich niet verdedigen zou, maar de prijs
is in 1914 maar ook in 1940 hoog gebleken, achteraf dan. En naast de
verplichting die met soevereiniteit gepaard had zich als land te verdedigen,
hebben burgers ook het recht zich te verdedigen. Meer nog, men kan niet
voldoende beklemtonen dat burgers wanneer ze vinden dat de overheid er een
potje van maakt mogen in opstand komen, maar als het goed is, mogen ze dat beleid
ook volgen. Het blijft voor mij een vraag waarom we het zo moeilijk hebben dat
bijvoorbeeld in België, het UK of zelfs Duitsland jongemannen met enig
enthousiasme naar de oorlog gingen. Velen wilden niet gaan, omdat de oorlog ongelegen kwam, maar de samenleving, zo
las prins Harry gisteren nog op in de
buurt van Bergen, kon er niets mee aan: de soldaat die de volgende dag vreesde
te sneuvelen, stelde zijn laatste wil op en besloot met de gedachte dat elke
jongeman, gezond van lijf, leden en kop, moet maar vechten.
Het
blijft na een eeuw moeilijk te bevatten dat mensen die bijna een eeuw geen
oorlog meer hadden gezien - de oorlogen van Bismarck tegen Oostenrijk in 1866
en tegen Frankrijk in 1871 waren van korte duur en kenden relatief weinig
slachtoffers - zo enthousiast konden zijn of in elk geval bereidwillig ten
strijde te trekken. Zelfs de idee van het vaderland is voor ons, de meesten
onder ons iets abstracts, waar we doorgaans weinig aan gelegen laten en er
zeker niet voor willen ten strijde trekken, laat staan sneuvelen.
Nu
het gedrag van de Duitse militairen in de begindagen van het offensief breed
uitgespeld worden, moeten we ons afvragen, wat gisteren geen van de sprekers
deed, of er vanuit het opperbevel bevelen waren gekomen, marsorders om de
regels van het oorlogsrecht te respecteren dan wel te negeren. Het gaat dan om
het ius in bello, waarbij men alleen
militaire tegenstanders tracht uit te schakelen, maar burgers en hun
bezittingen ongemoeid zou moeten laten. Of was er een algemene sfeer in het
Duitse leger die rijmde op de bekende wijs "à la guerre comme à la
guerre"? Het is een gedachte die me al sinds ik mij met de werken van
Lodewijk Dosfel hen ingelaten fascineert. Dosfel was inderdaad een activist,
iemand die hoopte van de Duitse bezetter te verkrijgen wat het koninkrijk
België hem en de zijnen naar eigen inzicht had onthouden. Toen ben ik op de
geschiedenis van de martelarensteden gestoten. In de jaren 1980 en 1990 was het
geen thema, want als ik Dendermonde bezocht, om te zien hoe het er nog te zien
was in het landschap, bleek dat behoorlijk moeilijk na te gaan. Het landschap
en de wonden van de Teutoonse woede waren gehecht, genezen en de littekens
waren nog nauwelijks te zien, behalve dan dat er een lacune van de gevels viel
af te lezen: er waren weinig huizen die aan de burgerlijke bouwwoede van voor
1914 deden denken. Maar net daarom sprak men er nog zelden over en viel er
weinig over te lezen.
Blijft
de vraag waarom we ons gisteren, bij al die pomp en omstandigheden niet bogen
over de vraag hoe en waarom de oorlog de burgers niet kon sparen. Net zoals men
onachtzaam omsprong met jongemannen, maar hoewel de discipline vaak niet meer
dan schijn was, kon men hen ook niet zomaar tot oorlogsdaden aanzetten. Jan de
Laender heeft hierover geschreven, over de vraag hoe men er in geslaagd is in
de loop van de 20ste eeuw bij soldaten de emotionele remmingen weg te nemen die
het doden van mensen mogelijk maakte. Ooit bezocht ik Oradour-sur-Orge, nadat
ik de film gezien had over hoe het dorp door een SS-Tankbrigade werd
uitgemoord, omdat ik wilde begrijpen hoe die officieren en soldaten zomaar,
zonder aanleiding aan het moorden konden slaan. In Lidice gebeurde hetzelfde:
voor de inwoners ook zonder reden, voor de Nazi's als wraak voor de moord op
een van hun prinsen, Reihardt Heidrich in Praag op 27 mei 1942. Maar die ratio,
die militairen hanteren, blijkt in onze overwegingen over WO I zo weinig van
gewicht dat het me niet enkel voorkomt een achteloze vergetelheid te zijn, maar
een bewust afschuiven van de verantwoordelijkheid. Churchill was nauw betrokken
bij de plannen om via Gallipoli het Turkse leger uit te schakelen; hij zou na
het falen van dit plan zijn post als First lord of the admirality verlaten,
maar besefte wel dat anderen, zoals lord Kitchener misschien meer
verantwoordelijkheid droegen voor de 250.000 doden in Gallipoli zonder dat er
militair enige winst geboekt werd.
Na
al die jaren, waarin ik ook keek naar het pacifisme, voor, tijdens en na de
oorlog, de Grote Oorlog, blijf ik mij afvragen hoe de militaire ratio er steeds
weer in slaagt van de tegenstander een nogal vertekend beeld op te hangen.
Tijdens het WK voetbal in Brazilië merkte ik dat dit bij elke competitie weer
opduikt, het onderschatten van de tegenstander, maar voor militaire bevelhebbers
is dat van een andere orde, want ze beschikken over de levens van hun soldaten
en van de tegenstander. In die zin is WO I ook een oorlog waarin men zou mogen
gewagen van een soort Taylorisme, waarbij officieren zochten naar meer optimale
inzet van hun troepen, maar nog altijd met negatie van de tegenstanders. Wat
moeten we met generaal Haig, Joffre, Hindenburg en al die anderen, als ze al
die tijd hun blik richten op doelen zonder de tegenstanders juist in te
schatten? Een eenling als generaal Plummer die veel verder ging in het
uitwerken van strategieën en taktieken, is naar mijn inzicht de meest
genegeerde van die hoge officieren, terwijl hij net probeerde zonder overdadig
verlies aan eigen mensen tegenstanders op zijn stukje van het front uit te
schakelen.
Maar
wat de oorlog vooral deed, merk ik telkens weer, is dat mensen zich bewust
werden van hun kwetsbaarheid omdat ze zo gewoon waren aan het moderne leven.
Dat aspect, denk ik nu, kan men niet negeren. Daarom was de uitspraak op de
herdenking bij Luik op 4 augustus 2014 van president Joachim Gauck over de
houding van Duitse intellectuelen, culturele werkers - hij leek het woord
kunstenaars niet in de mond te willen nemen - zo cruciaal: zij riepen op tot
enthousiasme voor de oorlog, voor de strijd, voor het geven van het leven van
de jongemannen voor de eigen Natie. Laten we wel wezen, er waren er maar weinig
als Camille Huysmans en vooral Jean Jaurès, die vermoord was geworden op 30
juli 1914, die de oorlog voor het Franse Vaderland niet wilde. De sociaaldemocraten konden zich, zoals voorheen de
katholieken in Duitsland, maar ook Frankrijk verdacht maken als ze zich niet
achter de oorlogsinspanningen schaarden. Dat men de moord vorige week herdacht,
mag niet doen vergeten dat de anderen wel degelijk afzagen van een aantal
inzichten, die links nog altijd moeilijk kan nalaten te poneren. In de
praktische politiek blijkt dat evenwel moeilijker. Tegelijk zijn we vandaag
vele inspanningen vergeten die wel degelijk vrede nastreefden, geen "Peace
for our time", maar een durende vrede. Pas na 1945 zou dat mogelijk
blijken in West-Europa, maar het verkruimelen van de Sovjet-Unie na 1989 kon
pas de landen Oostelijk van de Elbe vrede, welvaart en zelfbeschikking van de
burgers schenken. Nu in Oekraïne een vuile oorlog woedt, omdat de
internationaal erkende regering in Kiew moet vechten tegen ongeregelde troepen,
die niet zo voorspelbaar zijn als officiële legers, blijkt het van belang
opnieuw te gaan nadenken over wat oorlog betekent. Voor ons is het nog comfortabel,
maar niet alleen voor Oekraïne blijkt het water tot aan de lippen te komen, ook
Polen, Tsjechië en vooral de Baltische staten blijken de daver op het lijf te
voelen. Echter, voor de oude hoofdsteden van Europa, in het Westen, blijft dat
allemaal zeer theoretisch. Europa leeft in vrede, maar aan de randen, want
aangezien Turkije lid is van de Navo en allerlei verdragen met de EU heeft, kan
men Syrië en Irak, maar ook Lybië als landen aan de rand van Europa zien,
woeden velerlei conflicten. Jawel, ook Israël behoort tot dat beeld en de
vragen die we moeten stellen, gaan verder dan het zomaar veroordelen van de
regering in Tel Aviv.
Welke
redeneringen zullen we dus vandaag hanteren, zowel bij het beoordelen van
situaties, zoals in Oekraïne en wat is het wat wij denken te kunnen doen? We
zagen dat mensen die enthousiast waren over de Arabische Lente, maar we zagen
diezelfde mensen na enkele maanden ook gedesillioniseerd afhaken. De kwestie
blijft dus dat we best goed nadenken over de cultuur waarin we leven en dan
bedoelen we dat in zekere zin in de zin die Thomas Mann ook voor ogen had
staan, met die beperking dat we het nooit nuttig kunnen vinden dat Europese
mogendheden zo tegenover elkaar gesteld zien als hij deed in
"Betrachtungen eines Unpolitischen". Hij heeft die tegenstelling
tussen Civilisation en Kultur later zeer betreurd als een kolossale vergissing,
maar tegelijk stelde hij wel, denk ik, met onder meer Heinrich Heine in
gedachten vast dat Duitsland en Frankrijk elkaar niet konden begrijpen. Vandaag
zijn die misverstanden door de houding van Duitse intellectuelen en schrijvers,
academici uitgesproken en delen beide landen met andere Europese landen een
gemeenschappelijk politiek project, de EU. Maar voor velen vandaag is het wel
zo dat de Europese cultuur (machteloos) tegenover de Arabische cultuur zou
staan.
Reeds
Winston Churchill beschreef in 1900 dat de Islam een regressieve maar militante
kracht was die Europa zou kunnen bedreigen. Nu moeten we niet voetstoots de
inzichten van deze man overnemen, want als politicus, minister van Binnenlandse
politiek zou hij een project opzetten dat we eugenetisch moeten noemen, waarbij
hij mensen met mentale achterstand wilde behoeden zich voort te planten door en
groots plan van sterilisatie van deze mensen, waarbij er ook nog een pak naar
een vorm van concentratiekampen gestuurd zouden worden om er te werken en de maatschappelijke
orde te borgen. Men begrijpt dat dit plan later door anderen wel in de praktijk
werd gezet. Eugenese beantwoordt aan een stevige logica, maar of die humaan mag
heten.
En
laat ook dat een facet vormen van de oorlogstragiek: dat men mensen die aan de
ervaringen in de oorlog zware psychische letsels overhielden, werden gezien als
een gebrek aan mannelijke moed, plichtsbetrachting en zelfbeheersing. Sommigen
konden het overleven maar velen werden opnieuw in de strijd gegooid en sommige
patiënten werden geëxecuteerd als deserteurs of zelfs muiters. Nu vraag ik mij
af, hoe ik in zo een omstandigheden gereageerd zou hebben? Als een Ernst
Junger, die zijn oorlogsroes te boek gesteld heeft, of als al die anderen die
in romans en verhalen hun godvergeten eenzaamheid en machteloosheid lieten
blijken.
Maar
wat opvalt, wat ons echt ook moet interesseren hoe landen die op oorlogsvoet
leven hun samenleving hervormen, rechten van burgers inperken en dat dit ertoe
kan bijdragen dat de debatten anders of niet meer gevoerd worden. In het
bezette België werd in de loop van de oorlog heel wat opgebouwd patrimonium
gewoon geplunderd en naarmate de oorlog vorderde zou Duitsland ook alle koper
en ander bruikbaar metaal bij de burgers opeisen. Zelf ken ik het verhaal dat
in de familie af en toe opduikt, over het feit dat mijn grootvader koperen
stallampen en dito kandelaars zou hebben opgeborgen in een kreek die bij de
toenmalige hoeve lag - maar beide zijn verdwenen, dat wil zeggen, mijn
grootvader bouwde in 1927 een nieuwe hoeve dichter bij de weg om aansluiting op
het elektriciteitsnet te hebben; de kreek werd een rietmoeras - opdat hij het
na de oorlog zou kunnen opvissen, maar dat bleek niet zo eenvoudig te zijn
geweest. Van een oom hoorde ik ook dat mijn grootvader op enig moment vee en
paarden zou hebben verhuurd aan boeren in Zeeuws Vlaanderen, voor de draad er
gezet werd, die contacten tussen België en Nederland moesten verhinderen, want
smokkel was in de streek een gekende bezigheid. Hoe het in het werk is gegaan,
kon mijn oom niet vertellen, maar ook niet of hij na de oorlog die paarden en
dat vee heeft terug kunnen krijgen. Wel is het zo dat na de oorlog aan de ene
kant de mechanisatie van de landbouw hand over hand is toegenomen, maar dat de
VSA heel wat paarden aan België heeft bezorgd om de geroofde merries en
hengsten terug te compenseren.
Ook
eigen aan de bezetting was het probleem van de voedselvoorziening, waarbij aan
de ene kant de voedselhulp van burgers en staten als de VS ervoor zorgde dat de
Belgen niet zouden verhongeren, maar ook was er de organisatie van de landbouw
door de bezetters, die schatters inzetten om oogsten te keuren en aan te geven
hoeveel de bezetter zou mogen meenemen. Naar ik hoorde was mijn grootvader,
toen een burger van omtrent veertig, ook belast met het schatten van oogsten en
heeft hij na de oorlog van de boeren geen last gekregen, net omdat hij erin
slaagde de kerk in het midden te houden. Men moet wel weten dat de bezetter hem
en zijn collegae erg onder druk zetten. Opvallend en helemaal vergeten is dat
in het niet door de vijand bezette deel van het land hetzelfde gebeurde: boeren
kreeg meststoffen, zaaigoed en mankracht om de oogsten in dat kleine gebied te
optimaliseren, maar geleide landbouweconomie was het en dus... ja, de oorlog
veranderde veel.
Maar
er was niet enkel de landbouw, er waren de scholen, zeer befaamde
universiteiten die door de Duitsers gesloten bleven, zeker de universiteit van
Gent, waar een groep jonge academici streefden naar een Nederlandstalige
universiteit, maar tegelijk werd de rector, die weigerde de universiteit te
heropenen, Henri Pirenne in gijzeling werd genomen en naar Göttingen
gedeporteerd, net als Paul Fredericq. Ook hier is het moeilijk de draagwijdte
ervan te onderkennen. Dat Pirenne na de oorlog volgens Adriaan Verhulst een
onderkoning bleek in het land, mag men ook niet vergeten. Pirenne was zonder
twijfel een burgerslachtoffer van de oorlog en als vader verloor hij twee
zonen.
Met
Pirenne zijn we dan ook bij dat grote probleem dat gisteren door Joachim Gauck
werd aangesneden: het nationalisme in een vorm die leiden moet tot grenzeloze
zelfoverschatting en grenzeloze geborneerdheid (naar Thomas Mann, die het een
leraar laat zeggen over Hanno Buddenbrook). Dat het nationalisme ook door
Heinrich Mann werd beschreven in "der Untertan" mag men tegelijk ook
niet vergeten, ook al zou dat boek pas in 1918, 1919 verschijnen. Dat Immanuel
Kant de vrede het best bewaard achtte door soevereine staten die zich met
elkaar verstaan kunnen, betekende ook dat Kant de visie van Herder wel begreep,
dat nationalisme een oorlog kan voorkomen als het precies het devies hanteert
dat 's lands eer 's lands wijs mag heten en dat anderen daar niet moeten over
oordelen. Vandaag menen we vaak dat als landen niet geheel onze waarden over de
rechtsstaat, burgerschap, zelfbeschikkingsrecht van volkeren negeren, maar de
visie van Herder, die dominee was in het uiterste Oosten van Duitsland, in het
Balticum, maar via Bordeaux en Straatsburg in Weimar terecht kwam bepleitte net
een open en tolerant nationalisme. Toch noemde gisteren niemand die visie, ook
al omdat we het niet meer gewoon zijn auteurs als Gottried Herder enig belang toe te kennen. Nochtans zou men
die inzichten, zoals Rudiger Safranski het aanstipt moeten overzien en ernstig
nemen. Evengoed zal men dus Heinrich Heine trachten te begrijpen.
Het
blijft van belang de vele facetten van de oorlog onder ogen te zien, maar het
valt op dat we nooit meer dan een lezing kunnen vatten, zodat we bijvoorbeeld
de gevolgen van de oorlog voor het burgerlijke leven, ook in de VS of Nederland
maar moeilijk kunnen rijmen met de horror van de loopgraven maar ook valt het
moeilijk dat leven van de privates te
rijmen met het leven van de hogere officieren, die al eens verbaasd, onthutst
zijn als ze in Passendale na de slag gaan kijken hoe het er op terrein is
toegegaan, want dat blijkt onder meer Haig te zijn overkomen: toen hij zag hoe
de soldaten hadden moeten optrekken door de modder en kanonnenvuur zou hij zijn
chauffeur toegevoegd hebben, dat hij het niet had geweten. Waar hebben we dat
nog gehoord?
Daarom
kan ik soms moeilijk overweg met de officiële toespraken naar aanleiding van de
herdenkingen, want zij negeren, eens te meer de verantwoordelijkheid van de
hogere officieren. De Koning-ridder is een van de weinige die zijn soldaten liefst
niet nodeloos in offensieven liet storten, waarvan hij de uitkomst vooral
vreesde. Als er iets zinloos was aan WO I, dan is het dat de politici en de
hogere officieren vergeten waren voor wie ze aan het vechten waren. Joachim
Gauck had ook kunnen verwijzen naar de machteloosheid van de Rijksdag, die niet
bij machte waren de Kanselier en de militaire overheid aan banden te leggen.
Ook het feit dat in 1916 Duitsland een vergeten staatsgreep heeft meegemaakt,
zoals Jacques A.A. van Doorn heeft geschreven in zijn laatste essay over het
falen van de SPD - die het mogelijk maakte dat Duitsland na 1933 democratisch
tot een dictatuur vervelde - zodat onze overpeinzingen bij het verhaal van WO I
vanzelf vele kanten opschieten en dat eenieder dan sommige aspecten scherp
belicht, terwijl we andere totaal in het duister laten. De krant DS had
gisteren in de digitale avondeditie een quizz onder het moto: zo! U denkt dat u
alles weet over WO I. Ik denk dat niemand die claim hard kan maken.
Augustus
1914, aldus president François Hollande, mag niet betekenen dat we ons in een
Europees isolationisme opsluiten, maar integendeel de bevindingen van de oorlog
en wat er volgde, ook de EU als aanzet moeten begrijpen andere landen die nu
met oorlog en strijd geconfronteerd worden, te steunen in een streven naar
vrede voor de burgers. De boodschap kwam aan en Hollande heeft in Mali begrepen
dat het net niet bij woorden mag blijven. En toch kan ik het niet nalaten aan
te stippen dat Frankrijk wat bescheidener mag wezen als het op de
verantwoordelijkheid voor augustus 1914 aankomt, want die is groter dan we
doorgaans aannemen. Aan de andere kant, de interventie, door de modieuze
filosoof Bernard-Henri Lèvy in Libië mag dan nu op een sisser uitlopen, of beter
opnieuw tot bloedvergieten leiden zodat de burgers van Europese nationaliteiten
spoorslags het land verlaten, dan komt dat omdat men vooraf niet nadacht heeft
over wat men zou doen als Khaddafi eenmaal uitgeschakeld was. Laat nu dat precies
zijn wat me bijblijft als ik de officiële redevoeringen hoor van Britse en
Franse staatshoofden en militairen, want de aanloop tot het kanongebulder van
1914 wordt beperkt en grenzeloos geborneerd bekeken: de inval in België. Ik
weet dat die schending van de neutraliteit alle afspraken van Wenen 1815 en de
afspraken van 1830, 1839 doorkruiste en overtrad, die inval, maar het blijkt
ook moeilijk, zonder daarmee de inval te vergoelijken of verantwoorden, want
dat kan niet (meer) nu Joachim Gauck dit duidelijk uitsprak, gepaard gaande aan
de wreedheden tegen burgers en militairen, Duitsland inderdaad zwaar in de fout
ging, maar het heeft geen zin dit te bekijken zonder de positie van Frankrijk
en het UK, van lui als Raymond Poincaré en Earl Grey te bespreken. De
voorgeschiedenis kan men niet zomaar negeren, want als geïsoleerd gebeuren
zonder voorgeschiedenis wordt deze oorlog pas echt zinloos.
Oorlogen
hebben hun oorzaken, er zijn aanleidingen, maar er is ook een dynamiek die men
doorgaans niet opmerkt. Het ultimatum aan België was een provocatie, maar
tegelijk had het UK de Fransen moeten intomen en Berlijn laten weten dat... het
niets te vrezen had in het Westen, maar men zal begrijpen dat dit in 1914
baarlijke onzin zou geweest.
De
vrede die kwam, na ongeveer dertig jaar oorlog in Europa, moeten we koesteren,
maar we mogen niet vergeten dat er veel aan de Grote Oorlog voorafging dat in
de toespraken niet aan bod kwam. De aanzet? 1894, toen de Fransen de Russen als
bondgenoot vonden tegen het industrieel snel groeiende Duitsland? Duitsland dat
zich in de periode na de nederlaag van Rusland tegen Japan in 1905 bewust werd
van de militaire mogelijkheden van Rusland? Of Oostenrijk-Hongarije dat in 1908
definitief Bosnië-Herzegovina inlijfde en er een naar verhouding welvarende
provincie van trachtte te maken. Naar verhouding met het beleid van Servië dat
weinig investeerde in de burgerlijke samenleving.
Zo
een vierde augustus herdenken, het blijft een kwestie van zoeken naar een
wankel evenwicht tussen begrijpen van de aanvang zelf en de grotere context.
Oorlogsrecht werd geschonden, volkerenrecht werd geschonden, maar of we nu nog
moeten blijven vasthouden aan een lezing, blijft maar de vraag, die ik niet kan
nalaten te stellen.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten