de vrijheid van beleidsmakers te doen wat moet
Brief
aan
Anonymus
over doen wat moet en vrijheid,
autonomie
Brugge, 13 september 2014
Geachte mevrouw, geachte heer,
tja, wie u bent kan ik niet
weten dus kies ik kiesheidshalve voor deze aanspreking. Uw opmerking dat
"op zoek naar vrijheid om te doen wat moet" u een holle slogan leek,
wens ik ter harte te nemen, omdat het naar mijn inzicht wel de kern raakt van
wat er gaande is in onze samenleving. De krant De Standaard schreef een reeks
over de ongelijkheid in ons land en laat tegelijk zien dat het niet altijd
evident is te weten wat men meten zal om te weten hoe het staat met de
ongelijkheid. Maar de voorafgaande vraag luidt: hoe kunnen we het goede
samenleven opbouwen. Vervolgens komt de vraag aan de orde: "In welke mate
zorgt ongelijkheid voor minder wenselijke omstandigheden voor burgers".
Tot slot komt dan de vraag naar actie.
Ik ben zo vrij bedenkingen te
koesteren bij de discussie over ongelijkheid in de samenleving als prioriteit,
hoewel ik het Rijnlandmodel van sociale zekerheid zeer zeker hoog schat. Maar
de vraag is welke uitkomsten men had kunnen verwachten, in termen van
maatschappelijke cohesie en van persoonlijk welbevinden. Met andere woorden,
refererend aan een debat dat goed 20 jaar geleden gevoerd werd in de schoot van
de werkgemeenschap Vlaanderen Morgen, was er de opmerking van Hugo Schiltz dat
bij toenemende werkgelegenheid de uitgaven voor werkeloosheidsuitkeringen
nauwelijks bleken te dalen, in wezen lang achterop liep, maar ook dat de orde
van grote van die uitgaven voor de begroting minder zwaar wegen dan we zouden
denken. Maar anderzijds vond hij ook dat de sociale uitgaven in de fiscaliteit
zwaar wogen op werkgevers, maar ook op werknemers en dat daar toch een
oplossing moet gezocht worden. Jawel, er was sprake van een verschuiving in de
organisatie en de financiering van het sociale systeem om het leefbaar te
houden en dus betaalbaar.
De moeilijkheid bij het
nastreven van een samenleving waar er minder ongelijkheid zou zijn bestaat
hierin dat men mensen ook kansen zou ontnemen om uit te blinken. Het gebruik
van de term middenklasse in de artikelenreeks in DS heeft me hogelijk verbaasd
want die middenklasse die DS voor ogen heeft, blijkt beperkt tot wat men de
lagere middenklasse noemt. Het onderscheiden van groepen in de samenleving
blijkt dus een meer heikele kwestie dan men uit het debat kan afleiden.
Bovendien valt me telkens op
dat men aan burgers niet vraagt tot welke "klasse" ze willen behoren
- inderdaad, soms gaat het om "keeping up appearances" - maar op de dwaze manier die men mensen soms toekent, c.q. sociologisch
onderzoek komt zelden kritiek. Bourgeois, zegt Patrick Riguelle, ben ik niet,
want ik ben een arbeiderszoon, maar als men zijn manier van doen bekijkt, dan
is hij gewoon bourgeois, zoals ook Jean-Luc Dehaene een bourgeois was. De idee
van de klassen in deze tijd en deze samenleving levendig houden is een bewust
besluit de samenleving zo te analyseren en te duiden, waaraan men overigens maar
weinig zin voor objectiviteit kan toekennen, maar er ook toe leidt dat men geen
goed zicht krijgt op de complexiteit. Het probleem blijft immers dat de afkomst
wel enigszins meespeelt, maar de eigen ambities en voorkeuren evenzeer bepalend
zijn. De jongeren die zo rond 1965 en volgende jaren links zegden te zijn,
waren kinderen van bourgeois en petit-bourgeois. Erg is dat niet, maar men moet
het niet ontkennen.
Bovendien blijkt men in dit
land blind voor analyses zoals Richard Sennett of Susan Neiman, maar vooral
Tony Judt, die stierf aan ALS in zijn laatste boeken uitgebreid heeft
behandeld: "Ill fears the land". Hij vond dat de sociaal-democratie
veel van het elan verloren had, dat hij er in zijn jeugd in had gevonden, maar
hij stelde ook vast dat in de loop van de jaren die sociaaldemocratie de
weeffouten in het eigen denken uit het oog was verloren, blind geworden was
voor het feit dat de dwingende kracht van de uitgangspunten niet meer aan de
werkelijkheid werden getoetst. De gevolgen voor het onderwijsbeleid alleen al,
waren volgens deze sociaaldemocraat rampzalig, maar hij gaf ook aan dat de rol
van de jonge minister van Onderwijs, Margareth Tatcher er niet minder vreemd
aan was. Waren zij dan, om het in goed marxistisch jargon te poneren, objectieve
bondgenoten? Tony Judt vond vooral dat zij die streefden naar gelijkheid en het
wegwerken van ongelijkheid in het beleid van Tatcher niet per se veel vonden
dat hen zinde, maar ze hadden geen goed antwoord op dat beleid, meer nog, Tony
Blair bleek zelfs beleid de inschrijvingsgelden voor de universiteit te
verhogen. Aan David Cameron was het dan om recent vast te stellen dat teveel
politici uit de private scholen komen, de kostscholen en verder ook in Oxbridge
hun opleiding kregen: eenvormigheid troef en vooral weinig creativiteit in het
denken. Het gevolg is dat het onderwijs in het UK volkomen ten prooi is
gevallen aan ongelijkheid. Ook in Frankrijk en Nederland zien we dat de
gelijkheid zozeer werd nagestreefd dat de toenemende ongelijkheid in kansen er
het gevolg van is en erger, dat de grote meerderheid van leerlingen gewoon geen
behoorlijk onderwijs meer krijgen, gebonden als de regelgeving is aan de
obsessie met gelijke kansen.
Het probleem zit in het
vasthouden aan doelen die niet meer in afdoende in analyses van de situaties
geduid worden. Maar ook de discussie over de middelen die men wil aanwenden om
het doel te bereiken, blijft achterwege. Zo geeft Judt ook aan dat de studie
voor de studenten die hij voor zich zag niet meer levensvervullend kon zijn,
maar alleen resultaatgericht was. Wel, als we het discours van liberale
bewindslieden m/v horen, dan merkt men dat zij van onderwijs onmiddellijk
resultaat verwachten maar ook socialisten geloven dat hun onderwijsopvattingen
onmiddellijk tot resultaten moeten leiden, maar geen van beide kan claimen bij
te dragen aan de ontplooiing van de individuele leerlingen. Iemand zegde deze
week dat ook in het BSO leerlingen recht hebben op algemene vorming, van talen,
wiskunde, aardrijkskunde en geschiedenis een begin van inzicht moeten krijgen.
Niemand kan daar veel tegenin brengen, maar de praktijk is dat die jongeren er
doorgaans een spelletje van maken en leerkrachten niet altijd goed weten hoe ze
interesse, laat staan enthousiasme moeten wekken bij deze jongeren. Het gevolg
is dat jongeren problemen krijgen in de reguliere lessen, terwijl ze uitblinken
in het atelier.
De ongelijkheid in de
samenleving kan men een probleem noemen, maar de oplossing ligt misschien niet,
denk ik, in het wegnemen van schotten, of het wegbelasten van patrimonia, maar
wel, in het bevorderen van de capaciteiten. Martha Nussbaum heeft dit uitgewerkt
voor India en Bangladesh, maar het boek heeft hier minder lawaai veroorzaakt
dan het boek van Piketty. De ene optie gaat over wat mensen kunnen doen en,
zoals Judt ook al had aangegeven, de mogelijkheid van een sturing van bovenaf,
waarbij de vrijheid ten koste gaat van de gelijkheid. De autonomie van
individuele personen heet een belangrijk winstpunt te zijn van de moderniteit,
maar kijken we beter toe, dan zien we dat er aan die autonomie geknabbeld
wordt, onder meer omdat men niet enkel gezondheidsadviezen geeft, maar ook
meent dat die kennis ons zou dwingen tot een bepaald handelen, afzien van wat
ongezond is en doen wat gezond is. Maar dwingt kennis echt tot handelen, of is
er ook inzicht van node? En dan, wat behelst dat inzicht? Als we onder ogen
zien dat kennis ons zeer cartesiaans in overzichtelijke stukjes wordt
aangeboden, maar zeer oncartesiaans als vaststaand en zonder aanleiding te geven
tot twijfel, dan moet elkeen die aangenomen kennis ook nog eens in het eigen
leven integreren, er betekenis aan geven binnen het ruimere kader van de eigen
reeds verworven inzichten. Soms kan dat leiden tot een confrontatie waarbij de
nieuwe inzichten maar node of niet geaccepteerd worden, of dat oudere inzichten
op de schop genomen worden. Het is van belang, denk ik, te beseffen dat we
vandaag wel over sociologische grootheden spreken, maar nog nauwelijks een
antropologie bij de hand hebben dat ons toelaat dat mogelijke conflict onder
ogen te zien. Het mensbeeld dat we hanteren, blijkt dan zeer schematisch, want voor
zover er van een mensbeeld sprake is, dan geldt dat we gedetermineerd zijn door
de aard der dingen, de natuur wat tot de vaststelling leidt dat het hele debat
over autonomie zonder grond blijkt, maar is ook kennis van het persoonlijke van
geen belang mag heten.
Nu moeten we natuurlijk de
vraag stellen wat dit betekent voor ons persoonlijke leven, maar ook voor het
maatschappelijke belang van gelijkheid. In wezen staan uniciteit en vrije
handelingsmogelijkheden tegenover gedetermineerd zijn en dus onderworpen aan de
omstandigheden. De betekenis van de omstandigheden, bijvoorbeeld talenten, of
zelfs zoiets oubolligs als karaktersterkte, die innerlijk van aard of toch zeer
persoonlijk zijn, kan het probleem van de vrijheid niet oplossen of beter,
afserveren. Het probleem van filosofie en vandaag van een wetenschappelijk
fundamentalisme is dat het de dingen des daags en de menselijke
aangelegenheden, het contingente van geen belang acht, terwijl we, aldus John
Duns Scotus alleen om het contingente moeten geven en niet om wat eeuwig is. De
vraag naar creativiteit, waar politici op mikken om de economie te stimuleren
in de vorm van innovatie gaat dus mank, want men kan niet creatief zijn als
alles gegeven is en vast ligt.
Het zal u misschien vreemd
voorkomen als ik nog eens put uit wat paus Franciscus zegt in het interview dat
hij voor de jezuïetentijdschriften heeft geven[i]
en waarin hij spreekt over genialiteit en creativiteit in bestuurszaken. Goed,
de paus spreekt over kerkelijk bestuur en op zich is het dus een
binnenkerkelijke aangelegenheid, maar ook het wereldlijke beleid worstelt met
wat mogelijk is, want bijvoorbeeld de praktijk van vergelijken met andere
landen en bestuurstradities, bench marking, laat net niet toe wat hij voorop
stelt, namelijk het onderscheiden, zich onderscheiden. In die zin zit het
denken over bestuur vast in een soort temmen van de grenzen, van wat we
wenselijk achten, terwijl het tegelijk een afstand schept tussen ons, c.q. de
bestuurders en het commentariaat versus die zaken die gebeuren in de
grensgebieden. Creativiteit inroepen in hoofde van bestuurders? Vaak hoort men
het roepen, maar het valt moeilijker er voorbeelden van te vinden en
succesvolle voorbeelden vindt men slechts in het verleden. Neem de uitbouw van
het Rijnlandmodel, dat op zich een antwoord vormde op de vraag hoe men de
gevolgen van de Grote Depressie kon opvangen, zoals die zich in Duitsland en
andere Europese landen heeft voltrokken.
Maar enerzijds waren in Frankrijk, Oostenrijk en Spanje net voordien of
simultaan linkse regeringen aan het regeringsroer zaten, maar bijvoorbeeld in
Italië was Mussolini al sinds 1922 aan de macht... Het Rijnlandmodel dat ook
bij ons al voor WO II een begin van opbouw kende en tijdens de bezetting verder
werd ontwikkeld om vanaf 1945 ook werkelijk uitgerold te worden, getuigde van
creativiteit, van bereidheid tot overleg en van het besef dat men wel de kaders
kon scheppen, maar dat het persoonlijke leven altijd nog persoonlijk was en dat
men niet meer kon doen dan jongeren via goed onderwijs alle kansen geven.
Recent hoorde ik nogal laatdunkend uithalen naar de industriescholen,
vergetende dat die vormingsinstellingen voor jongeren wel degelijk van belang
waren. Alleen lijkt het ons aan voldoende inzicht te ontbreken de soms
opvallende genialiteit van vroeger tijden iets te ontdekken. Zoals Emannuel
Carrère het zegde in La Grande Librairie, kan men niet doen alsof het verleden
een zaak van nullen, idioten en imbecielen was, terwijl Paul Veyne eraan
toevoegde dat men pas de zaak goed kan vatten als men ziet wat er aan de hand
is. De geschiedenis is doorgaans complexer dan leesbare geschiedschrijving toelaat.
Interessant was dat Paul Veyne zich zo rond tot 1951 tot het communisme bekende
maar ook zeker niet anti-Amerikaans wilde opstellen, wat vrij uniek moet heten.
In 1955 werd hij dan ook geroyeerd. Overigens valt het me altijd op dat linkse
intellectuelen soms buitenmate geinteresseerd zijn in de VS en zelfs zeer
gefascineerd door de "American way of life", maar ja, ook dat is
intussen kwansuis een voorrecht van de hogere middenklasse is geworden.
Doen wat moet, het lijkt
inderdaad een toegeving aan de noodzaak en de omstandigheden, maar als men vrij
is te doen wat moet, dan komt men in het domein van de genialiteit en
creativiteit, maar misschien blijkt zelfs ook tot een zekere mildheid (des harten)
te leiden, zaken die we, als we naar journaals kijken niet vaak opmerken. Geen
politicus zal moeilijke besluiten niet argumenteren met het idee dat er geen alternatief mogelijk is, of
minstens dat de gekozen weg noodzakelijk is om algemeen aanvaarde doelen te
bereiken. Maar als het over de zogenaamde ongelijkheid gaat, moeten we ons
afvragen of het wel een correct doel is die ten koste van andere consideraties te
willen realiseren. En zijn burgers, om wie het zou moeten gaan, dan nog wel
autonome wezens die zelf keuzes maken, goede en/of foute; zijn zij nog meer dan
instrumenten als men die politiek vorm wil geven?
Doen wat moet en tegelijk
nieuwe mogelijkheden zoeken om maatschappelijk gedragen doelen bereiken, vergt
vrijheid in hoofde van politici, van experten en al wie zich betrokken weet,
maar vandaag blijft men hardnekkig volhouden dat het erom gaat wie aan de
knoppen zit en wie het dashboard onder controle heeft, maar deze is dan altijd
gebonden aan een bepaalde benadering. Toch waren het politici die net iets
deden wat men niet van hen verwacht had, ten goede dan, die ons bij zijn
gebleven, zoals Charles de Gaulle die de militaire erecode en hiërarchie
terzijde schoof om naar Londen te gaan er met de hulp van Winston Churchille .
De omstandigheden die ontstaan zijn toen de banken hun dwangbuis van regels
hadden afgegooid, in samenwerking met politici, waardoor ze vrij werden, maar
de doelen die ze zich stelden, waren niet de best denkbare.
De vrijheid kan er ook toe
leiden dat deze of gene vergissing begaat, maar wie de geschiedenis van de
Europese landen in ogenschouw neemt sinds de Franse revolutie, zal merken dat
goed beleid en minder geslaagd beleid ervoor gezorgd hebben dat in deze landen
geleidelijk de levensstandaard voor iedereen is toegenomen en dat meer en meer
mensen kansen hebben gekregen een goed leven te leiden, de ene met veel succes
en de andere blijvend op dezelfde positie, al zal dat nooit helemaal waar zijn.
Vorige week zag ik de schrijver Dmitri Verhulst over zijn boek, "Kadisj
voor een kut" en vertelde hij over het feit dat hij enige tijd in een
instelling had moeten leven omdat hij geen thuis meer had. Zijn beeld van de instellingskinderen
is niet fraai, maar een week later vernamen we dat in Roemenië, in Boekarest
mensen zo weinig hebben dat ze in de onderaardse netwerken voor het mislukte
centrale verwarmingssysteem van Ceauscescu moeten leven. En toch zijn er ook
daar weer mensen die zich in hun lot aantrekken. Maar ook, die instellingen
hier om kinderen op te vangen die door hun ouders verwaarloosd werden, om welke
redenen dan ook, mag men dan ook niet zomaar afdoen als oorden van
liefdeloosheid. Ik kan mij inderdaad niet voorstellen wat dat leven moet
geweest zijn, maar in Waarschoot zaten er ook kinderen die in zo een
"weeshuis" leefden en dat moet niet gemakkelijk geweest zijn, net
omdat hun primaire bindingen verbroken waren - oh, hoe academisch klinkt dit -
en dus moesten zij zoiets als onvoorwaardelijke liefde ontberen. Men kan
natuurlijk proberen te verhinderen dat zo een onverantwoordelijk ouderschap
niet voorkomt, maar men kan tegelijk de foute handelingen van mensen niet
zomaar tegenhouden. Want altijd blijft de gedachte van Blaise Pascal hangen:
L'homme est ni ange ni bête, mais le malheur veut que qui veut faire l'ange
fait la bête. Ons lijkt dezer dagen die gedachte vreemd geworden, gedreven als
we zijn in alles wat we doen de perfectie te bereiken. Maar net ontzeggen we
ons de (creatieve) vrijheid, want de perfectie verwijst, zeer platoons naar een
vooraf gedachte werkelijkheid waaraan we ons handelen en ons succes kunnen
afmeten. Het is zoals met muziek: niemand kan perfect jazz spelen, alleen
meeslepend of saai en inspiratieloos, maar inzake het uitvoeren van klassieke
muziek is de partituur voor sommige luisteraars en uitvoerders zo dwingend dat
het vertolken een lege exercitie worden kan.
Doen wat moet tot slot, mijn
waarde anonymus, heeft betrekking op de omstandigheden, de uitvoering zelf
hangt af van onze evaluatie en kijk op de omstandigheden en op de middelen die
ons ter beschikking staan om het vooronderstelde doel te bereiken en wie
ontkent dat we daar geen vrijheid genieten noch dat we creatief uit de hoek
kunnen komen, miskent, denk ik, de aard van het vermogen een meeslepend beleid te
voeren.
vale,
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten