De wanhoop van een koning tijdens het interbellum
Reflectie
Waarom was koning Albert I
depressief
over de wanhoop van een politicus
Philipp Blom beschreef in een
uitgebreid essay hoe de jaren van het interbellum een klimaat van onzekerheid
schiepen waardoor mensen zich aan een strohalm gingen vastklemmen, terwijl er
toch ook mogelijkheden lagen. In mijn recensie verwees ik al naar enkele
figuren die buiten het kader vielen dat Blom ons schetste. Het maakt het essay
daarom niet tot iets te negeren, want zonder dat boek zou ik niet tot de vraag
gekomen zijn waarom Albert I zo depressief was in de periode voor zijn dood in
1934. Het roept wel de vraag op wat er toen speelde en waarom het voor ons niet
zonder betekenis is erover na te denken. Het gaat me niet om de vorst, om het koningschap, om het feit dat Albert als persoon en als vorst wel degelijk toegang had tot vele bronnen van informatie en tegelijk merkte dat hij zoveel kon waarschuwen als hij wilde, zonder verder resultaat.
Toen ik een jongen was, gingen
we van tijd naar een winkel tegenover de kerk, waar een en ander nog in wrak te
kopen was, koffie, bloem, rijst.. waarbij een café, een afspanning hoorde,
"De hoop op vrede". Herman Willems was de waard, zijn vrouw stond in
de winkel en samen hadden ze een druk leven. Pas later, toen het dorp
veranderde, begreep ik wat Wim Sonnevelt zong: we dachten dat het nooit voorbij
zou gaan.
Herman Willems was ook iemand
die de Vlaamse Beweging was toegedaan, die ook de herinnering aan Herman van
den Reeck levendig hield maar er niet meer over spreken kon. De oorlog werd in
het dorp ook steeds minder herdacht, Albert I kenden we uit de schoolboekjes
als de Koning-Ridder, maar over zijn dood hing een mantel van verdichting en
mysterie, tot ik op een dag, op wandel in de omgeving van Sint-Hubert een
herdenkingsmonumentje vond, waar stond dat de koning zich in de omgeving had
opgehouden, in de maanden voor zijn dood. De onduidelijkheid over de toedracht
van zijn ongeval in Marche-Les-Dames kwam af en toe in de media aan bod, maar
echt veel betekenis hechtte men er niet aan. En toch, proberen we ons in de
geest van de vorst in te leven, dan wordt duidelijk, mits enige kennis van het
moment, dat er veel speelde en dat zijn wanhoop niet uit de lucht kwam vallen.
We zullen hier niet besluiten dat hij de hand aan zichzelf sloeg, want er zijn
geen formele bewijzen voor, wel dat de man die van 1909 af koning was geweest,
twijfelde aan de grondslagen van zijn bestaan en van de zaken die hij genegen
was geweest.
Deze benadering laat toe aan
het werk van Blom zo niet een addendum toe te voegen, dan toch een lacune in
zijn werk onder ogen te zien: de ontwikkelingen in de Nederlanden, België en
Nederland tijdens die periode te belichten en aan te geven dat de evolutie in
de geesten in dit land en Nederland toch niet zo betekenisloos zijn als de internationale
media - dus ook essays - laten uitschijnen door er te gemakkelijk over te
zwijgen. want in die Nederlanden gebeurde er ook van alles: Em. Querido ving de
auteurs in Exil op en gaf hen een vehikel om hun literaire activiteiten verder
te zetten. Heike Kamerlingh Onnes was maar een van de wetenschappers die
Nederland groot maakten op het terrein van de natuurkunde. De
vliegtuigfabrieken van Fokker? En in Belgiê, Minerva? Het was technologie, maar
tegelijk was het ook nog ambachtswerk, terwijl Lieven Gevaert en Leo Bekaert
meer industrieel te werk gingen. Het beeld is, naar gewoonte minder eenduidig
en voor historici wordt het dan wel eens lastig en voor niet-historici
onoverzichtelijk.
Dit herdenkingsjaar, waar
sommigen menen dat historici weinig toe te voegen hebben aan het vigerende beeld
en een enkele historica haar best doet dat ook te onderbouwen, komt het boek
van Philipp Blom wel als een aangename verrassing op tafel, want we kunnen
terug verder denken dan die vermaledijde vier jaar van frontervaringen en van
doorgedreven moderniteit. Koning Albert stond niet op afstandje, maar was als
legerchef n° uno ook direct betrokken, maar als vorst zou hij tijdens het
interbellum heel wat te overwegen krijgen, gegeven zijn mandaat om te
raadplegen en te waarschuwen.
Albert I, geboren in 1875 en
tijdgenoot van onder meer Thomas Mann - jaargenoot - was niet voorbestemd voor
de troon tot zijn neef in 1869, maar vooral zijn broer, Boudewijn gestorven was
in 1891, waarna hij dus in het vizier kwam. Gedaan met zijn autonomie, maar
tegelijk misschien ook het begin van een zinvoller bestaan. Over Leopold II
wordt in dit land weinig lovend gesproken, omwille van zijn maitresses, omwille
vooral van zijn uitbuiting van Congo. Veel valt er niet op af te dingen, maar
toch blijf ik die moralistische bril verdacht vinden, omdat het koloniale
avontuur op zich in morele termen bedenkelijk mag heten, iedereen deed het,
enfin, de mogendheden deden het en hadden nauwelijks meer consideratie met de
eigen bevolking dan met de koloniale populaties.
Albert I maakte het mee hoe
dit land, hoe Europa in een maalstroom van ontwikkelingen terecht kwamen die we
als de Tweede Industriële Revolutie hebben bijgezet in het pantheon van de
geschiedenis. De geschiedenis van deze periode heeft Philipp Blom beschreven
voor de grote mogendheden, maar het valt op dat we geen idee hebben wat dat in
België en Nederland heeft meegebracht. Het feit dat het Zuiden van de
Nederlanden sneller op de trein van de moderniteit was gesprongen, de
technologie, de grootschalige staalindustrie en de snelle verstedelijking kan
men niet negeren, maar het punt is tevens dat dit parallel verliep aan andere
ontwikkelingen, zoals de uitbreiding van het onderwijs - de voorstelling van
zaken dat in 1914 het merendeel van de rekruten uit Vlaanderen nog steeds
analfbeet was, kan men maar beter goed onderzoeken, want sinds 1903 had men
grote stappen gezet in de modernisering van het leger, want voor de regering en
de vorst, Leopold II stond het vast, het land moest de eigen neutraliteit ook
gewapenderhand kunnen verdedigen en bovendien diende men daarbij niet enkel op
het materieel kunnen rekenen, maar ook op het personeel en daarom werd toen besloten af te
stappen van het lotelingensysteem om meer geschoold personeel dat met modern
wapentuig en logistiek kan omspringen. Dat proces was pas in 1913 helemaal op
de rails gezet.
Men zegt wel met enig recht
dat de forten van Luik en Antwerpen niet stevig genoeg waren, maar vestingbouw
dient, zoals Simon Stevin en Vauban al wisten regelmatig onderhouden en bij de
tijd gebracht te worden. Bovendien waren de samenlevingen in Europa vrij open
en kon men als toerist bij de forten in de buurt komen. Opvallend blijft de
zwijgzaamheid over het beleid dat Frankrijk voerde ten aanzien van Servië, dat wil zeggen dat
Frankrijk verregaand het irredentisme steunde en vooral de propaganda tegen Wenen en Boedapest mee onderbouwde. Mij
kan men niet uitleggen dat men het Wenen van rond 1900 waar men Mahler, Schnitzler
maar ook ene Wittgenstein aan het werk kon zien, een van die industriemagnaten
die men echt niet kan negeren, mag beschouwen als een oubollige en uitgewoonde
staat, want de werkelijkheid was zonder meer veel rijker geschakeerd. De
opbouw, zeg maar de ontwikkeling van het zogenaamde oude en vermolmde
keizerrijk, iets wat men dezer dagen graag herhaalt, wordt zelden in beeld
gebracht. Of moeten we hebben over het Jonge Duitsland, dat wil zeggen een
Duitsland, dat in die periode op alle terreinen het voortouw nam, maar tegelijk
ontgaat het ook velen hoe een opvallend jonge bevolking in Duitsland aan de weg
timmerde, als gevolg van... tja, hoe zal men die demografische boom begrijpen,
te meer omdat Frankrijk op dat moment aarzelde om nog kindjes te maken.
Albert, van 1891 betrokken bij
het koningschap als erfprins, als opvolger van Leopold II, die niet bepaald
populair heette te zijn, maar die wel bezig was, met de uitbouw van Brussel,
Oostende, mee ijverde voor de havens en tegelijk, zoals gezegd de ontwikkeling
van de bevolking. Albert zal de hele discussie over de invoering van de school-
dan wel leerplicht, waarbij Charles Woeste zo een desastreuze rol heeft
gespeeld door voortdurend over de "liberté du père de famille" te
zeuren in plaats van onderwijs een hefboom voor ontwikkeling te maken. Maar al
bij al gebeurde lokaal veel, want ouders wilden, als het even kon, dat hun
kinderen naar school gingen, hoe moeilijk dat ook was.
Albert zou dus via Emile Waxweiler
(1867 - 1916) contacten hebben met de nieuwe maatschappelijke krachten, want
Waxweiler legde de grondslagen van de Brusselse school voor sociologie en het
Institut Solvay. Maar zo kwam Albert ook met een andere econoom in contact,
Lodewijk de Raet, die nadacht over - non horresco referens -Vlaamse
Volkskracht. Geen van beide zou WO I overleven, maar voor Albert, vermoed ik,
blijft het van belang dat hij niet zomaar contact had met de oude adel of de
stichtende families van de N.V. België. Wat het ook is, na de oorlog stond
Albert net als de regering voor een onmogelijke taak: het land heropbouwen en
daarbij het geloof in eigen kunnen herstellen. Waarom men in dit land dit
project en proces van wederopbouw niet naar waarde weet te schatten, waarom het
in het duister is blijven hangen, blijft een punt van twijfel, want het is wel
nodig dat die inspanningen als project in de schoolboeken komen.
Aan het einde van de oorlog
heeft Albert I met een aantal adviseurs een agenda bij de hand, die in Loppem
zijn doorgesproken. Men heeft de Vlaamse vraag om de universiteit van Gent te
Vernederlandsen afgewezen, maar het algemeen stemrecht - voor mannen -
ingevoerd. Op het eerste zicht, zou men kunnen stellen dat de regering daarmee
Vlaanderen negeerde, maar de geschiedenis tijdens het interbellum laat zien dat
de maatschappelijke verhoudingen sneller wijzigden dan zelfs Jules Destrée had
kunnen voorzien. Er was in die periode rampspoed, dat klopt, maar, de opbouw
van de veestapel, het herstel van het industriële vermogen kwam er wel, de
wegen werden hersteld en de Verwoeste gewesten werden hersteld als
woongebieden, als landbouwgebieden. Er werden nieuwe zuivel- en suikerfabrieken
gebouwd, Veurne en Diksmuide, met particulier geld. De PPS zat in het proces
ingebakken en dat blijft, wat mij betreft een van de belangrijkste aspecten van
het Interbellum, al spreekt men er alleen onder vakhistorici over.
Een ander aspect van die tijd
bestaat erin dat men aan nieuwe dingen toekwam, zoals de aanleg van het netwerk
voor elektriciteitdistributie, waarbij bijvoorbeeld boeren in de buitengebieden
ervoor kozen hun huis en erf dichter bij de weg te bouwen, zodat ze
elektriciteit kregen in het woonhuis en in de stallen. Het zijn aspecten van
modernisering die men vandaag eerder banaal vindt, zoals het feit dat het
spoorwegennet en het wegennet niet enkel hersteld maar ook verder uitgebreid
werd.
Albert I maakte het dus
allemaal mee als koning, stimuleerde als het nodig was en beleefde hoe de
100ste verjaardag van het land werd gevierd, maar er was veel dat hem aan het
denken zette. De eeuwfeestpaleizen in Brussel getuigen nog steeds van de
ambities in moeilijke tijden, zoals ook de aanleg van het Centraal Station
tegelijk een esthetisch programma dat tijdens het interbellum voor veel
kopbrekens zorgde op de agenda bleef. Nu was Albert niet zo geneigd als Leopold
II om via stromannen van alles op de rails te zetten, wel zocht hij contacten
met de grote geesten van zijn tijd, zoals Albert Einstein en patroneerde hij
wetenschappelijk onderzoek.
Het is in deze context dat ik
denk dat Philipp Blom ook wel aandacht had kunnen besteden aan de Lage Landen
bij de Noordzee, waar de oorlog sporen had nagelaten en waar men - zowel in het
Noorden als het Zuiden - veel in het werk stelde om de problemen op te lossen
en mogelijkheden aan te grijpen. De aanleg van de Afsluitdijk, na veel
voorbereidingen en gelobby tussen 1891 en 1927 verliep in wezen verrassend
snel. Het valt me op, telkens weer, hoe moeilijk het is, wanneer men van een
bepaalde periode een paar kenmerken heeft gemunt, andere facetten nog in
overweging en in de weging te nemen om de periode te vatten.
Zowel in Nederland als in
België ziet men daar afdoende sporen van, terwijl tegelijk bijvoorbeeld de
inbreng in de arbeiderspartijen niet altijd aan de orde komt. Pieter Jelles
Troelstra roept wel even de revolutie uit, maar veel meer dan een storm in een
glas water werd het niet. In België werd de BWP lid van de regering, al zou het
tot 1925 duren voor de partij via parlementaire weg in een sterke positie tot
de regering kon toetreden. Intussen had België een doorgaans met de mantel der
vergetelheid omgeven oorlogshandeling gesteld, de bezetting van het Ruhrgebied,
in het zog van Frankrijk, dat mee de hyperinflatie veroorzaakte. Omdat de
handelingen in deze nooit echt te berde komen en de eenvoudigste verklaring
luidde: "we want our money back" dat wil zeggen, men wilde dat
Duitsland de verplichtingen van de Vrede van Versailles zou nakomen en met
bekwame spoed de achterstallige oorlogsschadevergoedingen zou uitkeren, waarbij
men dacht het mes op de keel van het nog steeds van revolte en revolutie
broeiende Duitsland te kunnen zetten, kan men de het proces van besluitvorming
en uitvoering maar niet helder krijgen. In welk opzicht dit heeft bijgedragen
tot de instabliteit van Weimar? Hitler probeerde in München een machtsgreep en
verbleef vervolgens een jaar in een gevangenis, waar hij Mein Kampf schreef.
dicteerde.
Maar ook artistiek kan men
over deze periode in de Nederlanden wel meer zeggen dan doorgaans wordt
aangedragen wordt. Een talrijke schare
aan schilders en beeldhouwers bleef interieurs verfraaien, zorgde ook in de
openbare ruimte voor esthetische genoegens, maar dat, zo blijkt wel eens, lijkt
men te vergeten. En toch, René Magritte was toen ook al vrij bekend en Hergé
begon aan zijn verovering van de kinderziel.
Of zouden we het toch
proberen, nagaan hoe het met wetenschappen en filosofisch debat gesteld was?
Feit dat is dat in de literatuur figuren als Felix Timmermans, Willem Elsschot
en in Nederland mensen als Menno ter Braak en Eduard Du Perron, Henriëtte
Roland Holst en Adriaan Roland Holst hun bijdrage aan het bijwijlen scherpe
debat leverden, ook al sprak Holst over rustige vastheid. Verder was er ook de opvolging van het
feministische project, de bouw van nieuwe steden en kortom, de gedachten waren
ook toen best vrij, de beperkingen iets groter dan sommigen dachten.
Architectuur werd in de sfeer van de Nieuwe Zakelijkheid kaler, maar ook dat
had eigen charmes, die we vandaag wel eens negeren.
Wat we voor ogen hebben staan,
hier nog enigszins oppervlakkig, dat is een beeld van de jaren na WO I en
vervolgens voor WO II omdat het een tijd was, waarin mensen niet vergaten te
leven, zoals Philipp Blom betoogt, maar wel met de onzekerheden en ellende van
de tijd omgingen, of er probeerden aan te ontkomen, door ze te negeren. Men
zegt vaak dat de Jazz pas na WO II in Europa geland is, maar het lijkt er wel
op dat de komst van de Amerikanen in 1918 aan het front en vervolgens mee in de
herovering van België niet onopgemerkt voorbij is gegaan. Hoe een mens als
koning Albert daarmee omging? Wellicht gereserveerd, maar zeker is dat toch
niet. Hij stond immers wel met zorg naar de samenleving en het moeilijke leven
van de burgers te kijken, maar hij begreep dat er geen lievemoederen aan hielp:
werken, zwoegen en wrochten was de boodschap. Toen in de jaren na de crash van
Wallstreet ook hier de crisis landde en de industrie trof, die er pas bovenop
begon te komen, soms nog steeds niet de oude productievolumes van 1914 haalde, de
werkeloosheid toenam en de politieke instabiliteit, moet dit voor de vorst een
zware ontgoocheling geweest zijn, net omdat hij er zo weinig aan kon doen. Ook
politici getuigden er wel eens van dat ze machteloos stonden als de fabrieken
sloten. Maar zij konden wel beleid maken, de industrie ondersteunen, de
werkelozen ondersteunen, gezinnen bijstaan. Het plan de Man, een plan dat een
algehele mobilisatie voor ogen had staan, dat tegelijk aansloot bij de Duitse
pogingen, nog voor de machtsgreep van de NSDAP, de economie opnieuw handen en
voeten te geven en mensen in hun bestaanszekerheid te beschermen, deels bij de
New Deal van Franklin Delano Roosevelt, bleef nazinderen. Maar bij elk van die
plannen, zo blijkt achteraf ligt niet de verdienste in de berekenbare
vooruitzichten van succes, wat bijvoorbeeld in de planeconomie van Stalin wel
het geval was, maar ook het Nazisme werkte, minder consequent, met
planeconomie. In een rechtsstaat is het niet eenvoudig zoiets succesvol op te
zetten. Stalin liet Amerikanen een fabriek bouwen in de Oeral, de grootste
staalfabriek, Magnitostroi - de magnetische stad - ter wereld, maar de wijze
waarop, was voor de technici uit de VSA een uitdaging, om de omfloerste taal
dezer dagen aan te wenden. Want vele van de arbeiders kwamen niet uit vrije
wil.
De vraag die ik ook te berde
moet brengen is deze, vanaf 1918 zien we dat een aantal onheilsprofeten, zoals
Oswald Spengler, de auteur van "Der Untergang des Abendlandes" vrij
snel aanhang kon vinden bij het publiek, omdat men gelooft, niet ontkennen kan
dat het Avondland zichzelf in de oorlog te zeer heeft uitgeput. Maar Spengler
lijkt net daarom te betogen dat het avondland zich moet versterken, dat de
mensen opnieuw moeten geloven in het genie van het Avondland. Ook in Nederland
en Vlaanderen kreeg het werk aandacht, om de eenvoudige reden dat zeker in
Nederland de aversie tegen het UK wellicht groter was dan tegen Duitsland:
Duitsland bleef de intellectuele referentie, terwijl het UK door de strakke
toepassing van de neutraliteit Nederland veel heeft gekost en toch wel soms ten
faveure van de Oostelijke buur leek te handelen, dat tijdens de oorlog
Nederland ongeveer omsingeld had.
Toch zou in Nederland, waar de
NSB wortel schoot, enigszins verbondenheid zocht met het Vlaamse VNV - terwijl
in Franstalig België Léon Degrelle Mussolini met succes imiteerde - ook het
burgerlijke verweer niet afwachtend blijven, zoals Johan Huizinga deed tijdens deze
periode. Ook Jan Romein, Pieter Geyl droegen hun stenen bij, schreven voor
vakbroeders, maar hadden ook opvallend een luide stem en een vaak aanhoorde stem
in het publieke debat. Homo Ludens, van Huizinga, Erflaters van onze beschaving
van Jan Romein en Annie Romein-Verschoor. Van Huizinga wordt wel eens gezegd
dat hij conservatief en burgerlijk zou aangekeken hebben tegen mensen en
dingen, maar misschien moet men dan zijn werk toch beter kennen, om te
begrijpen dat hij drolerieën als de Ondergang van het avondland niet kon
smaken.
In België trad Henri Pirenne
intussen op, zo heet het, als een onderkoning die omwille van zijn deportatie
en gevangenschap in Duitsland een held was geworden, die in Gent twee
universiteiten wenste, maar uiteindelijk naar de ULB trok toen in Gent in 1930
een eentalig Nederlandse universiteit kreeg. Zijn rol bij de studie van WO I
was overigens veel groter dan men vandaag doorgaans verneemt, omdat hij, mede
gesteund door het Carnegy-fonds bronnen liet verzamelen over de oorlogsjaren en
zelf in 1928 een eerste synthese over de oorlog neerpende en uitgaf.
Er valt dus wel degelijk veel
te onderzoeken, maar daarmee heb ik nog steeds niet aangegeven waarom Albert I
in de winter van 1933 - 1934 in de omgeving van Saint-Hubert zou rondgedoold
hebben, enigszins depressief, minstens reflecterend over de gang van zaken. Men
zegt dat hij van nature tot zwaarmoedigheid geneigd was, dat koningin Elisabeth
nogal vaak eigen paden bewandelde en dat hij zelf zijn eigen bestemming niet vinden
kon. Over het ongeval kan men niet zo heel veel met zekerheid zeggen, maar ik
weet niet of het ook zinvol zou wezen. De gedachte die mij bezocht bij het
lezen van Philipp Blom's boek over deze periode van crisis, waarbij de vorst
zich meer verantwoordelijk zou hebben gevoeld dan hij kon omzetten in daden,
was dat Koning Albert ook wel wist dat Pirenne zelf nogal pessimistisch dacht
over de vooruitgang, wat hij voor WO I, nog wel even anders had gezien.
De regeringen waren in de
periode na het uitbreken van de financiële en economische crisis niet bepaald
toonbeelden van stabiliteit en daadkracht. Het land zocht maar vond niet direct
mogelijkheden voor relance omdat de aandrijfwielen van onze economie, de export
naar de buurlanden en naar de VSA, maar ook naar, al mag dat verbazen, Rusland
stil waren gevallen. Kommer en kwel? Voor de bestuurders zeker, terwijl in
sommige hoofdsteden nog steeds iets nazinderde van de it-girls, de flappers, de
lui die uitgingen tot de ochtend en ontbijt namen om een uur of vier met een
kleintje bier, dat was het beeld. Onzekerheid, onmogelijkheid adequate
oplossingen te vinden, omdat niemand wist hoe men de verschillende mechanismen
van de samenleving opnieuw aan de praat kon krijgen. Kan het dat de vorst hier
het hoofd bij verloor? Zijn rol was constitutioneel beperkt, maar hij wist ook
dat hij het zich niet kon veroorloven in Gap of Nice in een villa de boel de
boel te laten, als hij dat al had kunnen doorstaan.
Via dit moeilijke omgaan van
de koning met de crisis probeer ik slechts: een lacune in het boek van Philipp
Blom in te vullen, zeer summier, maar wel omdat ik stellig de indruk heb dat in
Vlaanderen noch in Nederland echt veel aandacht voor die periode opgebracht
wordt. Ook aan de universiteiten lijkt een vragen voorbij te gaan, al moet ik
hier toegeven dat voorzichtigheid geboden is, via literatuur-, kunst- en
architectuurgeschiedenis onderneemt men wel een en ander. Maar of men daar als
geïnteresseerde veel over vernemen kan in de bredere media, blijft nog maar de
vraag en of er historici zijn die ons onderhouden willen over de evolutie in de
geesten, komt dan ook aan de orde. Het doctoraatsonderzoek van Bruno de Wever,
over het VNV en de greep naar de macht blijft daarom wel richtinggevend, net
als het werk van Lode Wils over het handelen van Frans van Cauwelaert in de
jaren van het Interbellum - als deel van een uitgebreide biografie. Emmanuel
Gerard tot slot schreef over de crisis van de Katholieke partij in die periode
die mee uiting was van de grote verscheurdheid en zelf haar eigen instabiliteit
doorgaf aan de politieke instellingen. Kortom, wie het wil onderzoeken kan over
bronnen beschikken, maar een poging tot synthese heb ik vooralsnog niet
gevonden, die toelaat het beeld dat Philipp Blom ons voorhoudt te toetsen voor
de Nederlanden.
We weten dat de koning stierf
op 17 februari 1934 en dat dit in onduidelijke omstandigheden is gebeurd, die
nooit door politioneel onderzoek werden opgehelderd. Hij heeft een grootse en
meeslepende tijd mee beleefd, maar hij was er geen architect van, zoals niemand
van de industrialisatie een architect mag heten, want het proces gebeurde
eerder rommelig, met successen en falingen, met kleine en grote corruptie, maar
ook ongekende inspanningen en vindingrijkheid, niet enkel vanwege de elites,
want soms werd een voormalig smid, een koster zelf een staalfabrikant of
machinebouwer.
Onze vraag was of en hoe een
daadkrachtig man zo onder de omstandigheden kan hebben geleden, inclusief de
machtsgreep van de nazi's, dat hij kennelijk niet meer kon functioneren - al wordt
dat in de bronnen doorgaans niet goed duidelijk. Of de koning zelf over zijn
lot beschikte, blijft een particuliere zaak. Dat deze in het land
gerespecteerde figuur zich niet langer opgewassen zag tegen de politieke chaos
en het onvermogen van de elites, lijkt mij wel indicatief voor de problemen en
het gebrek aan perspectief. Dat mag ook wel eens beter onderzocht worden. Maar
ook of het interbellum alleen maar als een tijd van crisis mocht en mag gelden,
waarbij we kijken wat dan toch gerealiseerd werd.
Reacties
Een reactie posten