De woede van de kunstkanunnik
Brief aan
Jozef
Deleu
cultuurdrager
& -kanunnik
Brugge, 28 oktober 2014
Geachte heer Jozef Deleu,
Heeft Jean-Pierre Rondas nu echt gezegd
dat de heer intendant van de Munt niets meer mag zeggen over het politieke,
zoals iedereen hem nu in de schoenen schuift? Of heeft Rondas zich maar eens
laten gaan en gezegd dat de heer intendant misschien wat te vaak een stelling
heeft ingenomen die ingaat tegen wat een deel van zijn publiek wel ter harte
gaat. Want laten we er geen doekjes om winden, de discussie gaat erover of men
als Vlaamse cultuurdrager wel gerechtigd is andere Vlaamse cultuurdragers die
in het dagelijkse leven een nederige job als leraar of verkoper, inkoper of
ingenieur, arts uitoefenen zomaar keer op keer voor barbaren, beotiërs te
schelden, want dat is wat er vandaag in het cultuurdebat altijd weer fout
loopt: de een is bevoegd erover te spreken uit hoofde van de wijding ontvangen
met het statuut van cultuurambtenaar of welke andere betrekking in de republiek
der kunsten. Al de anderen, zij die boeken kopen én lezen, muziek gaan
beluisteren, naar de opera gaan of al eens het werk van ene Madou gaan
bekijken, dan wel geinteresseerd zijn in de beeldentaal van tekenaars en etsers
in de 17de eeuw, hebben slechts beaat te luisteren.
Ooit schreef u iets over de pleinvrees der
kanunniken en ik vond dat onvoorstelbaar misplaatst, maar vooral een
uitdrukking van de zelfingenomenheid van mensen in de culturele sector, waarbij
erbovenop nog eens de uitdrukking kwam van de eigen voortreffelijkheid en
uitmuntendheid. Sinds die tijd heb ik altijd moeten constateren dat de
culturele wereld in Vlaanderen geleid werd door, inderdaad, een college van
kanunniken, zelfs een paar pausen en dat wij, de beaat in aanbidding
neergebogen kudde het ons dienden te laten welgevallen dat wij als vulgum pecus
absoluut van geen smaak blijk zouden geven, dat we ons dus dociel de smaak van
de pausen en kanunniken dienden eigen te maken. Van tijd tot tijd krijgen we
dan nog eens artikelen, breed uitgemeten in kranten als De Standaard, over de
conservatieve voorkeuren van de Vlomsche kleinburgers. Kijk ik om mij heen,
bezoek vrienden en anderen, dan merk ik dat er zowel oude kunst als heel
moderne dingen te zien zijn. Die smaak, eerwaarde heer Jozef Deleu is echt wel
geraffineerd genoeg bij sommigen, om tot interessante ontmoetingen te komen.
Mocht u menen dat dit slechts persoonlijk
ressentiment, een persoonlijke frustratie kan heten, dan heeft u niet geheel
ongelijk, maar erger is dat u en uw kornuiten negeren dat het geïnteresseerde
publiek echt niet meer voortgaan op recensies in de kranten en bladen, maar wel
weten dat een expositie, een uitvoering interessant kan zijn of een boek echt
iets te bieden heeft. Met andere woorden, spreekt men met cultuur- en kunstminnaren
en -minaressnen, dan blijkt algauw dat men er eigen inzichten op na houdt. Het
probleem, lijkt mij, bestaat hierin dat over kunst, over het belang van kunst
in ons dagelijkse bestaan veel te zeggen valt, maar misschien niet door
bedienaren van de eredienst.
En wat men van bedienaren ener eredienst
ook niet meer verdraagt, eerwaarde heer kanunnik, is de tik van de kromstaf.
Elk spreken, vanwege ambtenaren uit de kunstwereld, dat andere mensen als
onnozel voorstelt en mensen de juiste ethos wil bijbrengen, wordt metterdaad
afgewezen. Tegelijk, heb ik al tijden, juist, sinds het verschijnen van uw
pamflet de indruk dat u het spreken van leken niet van belang acht. U weet dat
ik het pamflet als drager van een polemische gedachte, als bijdrage aan een
publieke controverse zeer naar waarde weet te schatten. Maar als men dus de
"ontvanger" van de boodschap vol wenst te stouwen met de passende
ideetjes en vervolgens verbaasd is dat deze van dien boer geen eieren lust, dan
zou men toch proberen in plaats van zo hautain op de leken, - juist, bij
Aristoteles kan men woord "idioot" lenen, maar de wereld van
Aristoteles lijkt niet geheel meer op de onze - neer te kijken.
Moet u dan zwijgen, eerwaarde kanunnik? Ik
ken clerici, zoals Peter Schmidt, Jacques Haers, Jan Dumon die wel eens zeer
interessante dingen te vertellen hebben, maar, zo komt het mij wel voor, dat
zij zeer bescheiden hun soms verrassende inzichten aandragen. Natuurlijk moet u
niet zwijgen, want we weten dat u een wijs man bent, maar het gesprek moet dan
wel mogelijk zijn en dus kan u niet verveeld in het rond kijken als een leek,
als een onnuttige idioot iets weet te vertellen over het werk van Richard
Holmens of Clem Schouwenaerts. Precies in de republiek der kunsten hoort het
debat levendig te blijven en moet eenieder maar melden wat zij of hij vindt.
Weet u, kijk ik naar het culturele
landschap in Vlaanderen en wat er sinds 1989 in Vlaanderen aan de orde is
gekomen, dan merk ik dat de zelfhaat bij prelaten uit de kerk der kunsten,
zelfhaat ten aanzien van hun medeburgers een basso continuo vormde. Dat
sommigen in uw gehoor god betere op dat ogenblik het oeuvre van Louis Couperus,
Joseph Roth en José Saramago aan het verkennen waren, opera's van John Adams
probeerden te proeven en ervan genoten, kon u noch uw medestanders overtuigen
van de kennis en vooral betrokkenheid van de betrokkenen, want statistisch zijn
er natuurlijk altijd meer dan een die aan het hoger beschreven profiel
beantwoorden.
Want we me opvalt, wat bijvoorbeeld de
mooie reeks programma's van Kurt van Eeghem, Les compagnons de la Chanson, aan
het licht bracht, was dat de voorkeuren van al die uitgelezen gasten zo smal
uitviel. Binnen het oeuvre van Brel, maar ook van Moustaki zitten er parels die
zelden aan de orde kwamen. Zelf hou ik nu eenmaal van "Zangra" en van
"Ces Gens-là", naast de gekende chansons, of van "La Quête":
Rêver un impossible
rêve
Porter le chagrin des départs
Brûler d'une possible fièvre
Partir où personne ne part
Porter le chagrin des départs
Brûler d'une possible fièvre
Partir où personne ne part
Dat is wat me altijd opvalt in uw tussenkomsten, dat u niet
lijkt te begrijpen dat uw bijdragen, als hoofdredacteur van Ons Erfdeel zeer
belangrijk geweest zijn, maar dat u met uw magazine een conformisme heeft
ontwikkeld, waar zelfs geen discussie meer over ontstaat. Dat is wellicht de
reden waarom u nu de heer Rondas de levieten wenst te lezen. Intussen blijft de
vraag, ook voor mij, hoe we een florissant cultureel landschap kunnen in stand
houden, gegeven de noodzaak beter op de middelen te letten, omdat de overheid
nu eenmaal vele katten te geselen heeft.
Daarom had ik het toegejuicht als u de kunstenaars en
kunstliefhebbers voor een Staten-Generaal had opgeroepen, niet om een aantal
cahiers de doléances vol te pennen, maar om met de "producenten" en
de "consumenten" ervoor te zorgen dat kunstenaars v/m en
kunstliefhebbers niet in een culturele woestijn zouden terecht komen. In 1999
werd Bert Anciaux cultuurminister en hij kon veel zoets rondstrooien. Nu blijkt
dat moeilijk en toch, als burgers kunnen we samen aan de slag. Maar neen, u
gaat mee in de discussie over een zeker ongenoegen van Jean-Pierre Rondas, over
het eenheidsdenken, zeker ten aanzien van de Vlaamse identiteit en de
verwachtingen ten aanzien van la Belgique... terwijl u evenmin oog blijkt te
hebben voor het feit dat in de federale musea en vooral de Koninklijke musea
voor Schone Kunsten, de aandacht voor andere kunstenaars dan René Magritte en
René Magritte en jawel René Magritte beperkt mag heten, wat betekent dat de
"Vlaamse" kunstenaars, want doorgaans spraken ze ook of alleen Frans
niet meer aan bod komen in de vaste collectie, zoals Léon Spiliaert, Frits van
den Berghe... U noch Peter de Caluwé en al die anderen lijken er zich nauwelijks
aan te storen dat er zo eenzijdig met het Federale kunstpatrimonium
omgesprongen wordt. Nu goed, Peter Benoît in de Munt? Het zal ook nog wel een
tijdje duren. Dat is wat er stoort, eerwaarde heer kanunnik.
vale
Bart Haers
Dit stuk werd ook geplaatst op de site van "De Bron". http://de-bron.org/content/de-woede-van-de-kunstkanunnik
BeantwoordenVerwijderen