Schrijvers en hun werk waarderen

Reflectie

Een stoet vergeten auteurs
Maria Rosseels, een pleidooi 
en wat met Gustaaf Vermeersch?

Woensdagavond te Gent, daar zou er iets gebeuren, want de koninklijke academie voor Taal en Letterkunde had het initiatief genomen een aantal auteurs van heden te laten spreken, pleiten voor auteurs van vroeger, maar die nu vergeten blijken, al dan niet terecht. Patrick Lateur zou de spits afbijten, met een ode aan Maria Rosseels. Zelf herinner ik mij nog het boekje in de bibliotheek van mijn ouders, Het Woord te voeren past den man. Maar ook "Dood van een non" heb ik gelezen, met genoegen en het vormde mee de basis voor mijn zachte wegglijden uit de moederkerk. Neen, dat was geen daad van puberale opstandigheid, maar het gevolg van overwegingen, die met het menszijn en mijn zich ontwikkelende kijk daarop te maken hadden. Juist auteurs als Maria Rosseels en Gerard Walschap brachten daar argumenten voor aan, maar ook tegelijk ook redenen waarom het allemaal best niet zomaar terzijde geschoven kon worden.

Patrick Lateur vertelde ons, daar in weelderig aangeklede feestzaal van de KANT'L dat Maria Rosseels in haar werk als journaliste een en ander heeft gerealiseerd dat in die periode nog niet voor de hand lag, namelijk gesprekken aanknopen met ongelovigen en de zaak der vrouw uitgebreid aan de orde stellen. Na haar roman in 1975 zou ze eventueel niet veel meer schrijven of de publieke belangstelling opzoeken. Mag ik veronderstellen dat zij in die dertig jaar stilte - Maria Rosseels stierf in 2005 - de veranderingen met aandacht heeft gevolgd, maar misschien ook op een aantal terreinen ongelukkig is geweest met de uitkomsten?

Nu, Patrick Lateur liet niet na ons ervan te overtuigen dat tijdens haar werkzame jaren deze dame wel geprezen en werd en enkele prestigieuze prijzen kreeg, zoals de Staatsprijs voor Letterkunde. Maar zelf denk ik terug aan de veranderingen in de benadering van literatuur en in het bijzonder de christelijke literatuur, want inderdaad, met Rosseels en Anton van Wilderode verdween de christelijk geinspireerde literatuur uit Vlaanderen. De ontzuiling en de ontkersting zitten er voor veel tussen. Aan de andere kant, auteurs als Hubert Lampo en Walschap verloren ook veel van hun aanzien, dat wil zeggen, de brede media, het onderwijs, de bibliotheekwerking lieten het allemaal schieten, de verzuilde letteren maar meer nog het feit dat auteurs vanuit een persoonlijke inspiratie, die ze geput hadden uit een lange traditie zo rond 1990 helemaal terzijde werden geschoven. Al enige tijd zoek ik  een artikel terug waarin werd uitgelegd dat de brede media plots de vloer hebben aangeveegd met een aantal auteurs van die generatie. Alleen Claus en Boon mochten blijven bestaan. Gelukkig en geprezen zij de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal en letterkunde dat ze nu betracht de al te enge focus opnieuw te verbreden, want of men nu katholiek is of niet, Rosseels heeft in haar werkzame leven een en ander aan het schuiven gebracht, zozeer dat Kardinaal Aartsbisschop Van Roey meende te moeten reageren op haar stukken over het kloosterleven.

Het vragen om aandacht voor Maria Rosseels blijft ietwat eigenaardig, in die zin dat men vandaag  meent dat de auteurs van gisteren niets meer te vertellen hebben. Patrick Lateur laat verstaan dat we haar werk kunnen begrijpen dat verder reikt dan de concrete omgeving waarin ze die situeert. Nu heb ik "Ik was een Christen" een eerste keer gelezen als feuilleton in de krant en nu en dan komt me voor de geest dat de kranten op die manier ook aan cultuurproductie horen te doen. Nu, De Standaard bracht aan het einde, net voor ze stopte met die feuilletons vooral een aantal Vlaamse werken, zoals "de ongelooflijke avonturen van Tilman Armenaas" en dus ook "Ik was een Christen" waarin, aldus Lateur de evolutie in het persoonlijke leven aan de orde komt en de religieuze evolutie in het bijzonder aandacht krijgt. Hoe in de vierde eeuw het christendom van een vervolgde tot staatsgodsdienst evolueerde en Julianus de Apostaat, oftewel de afvallige die gedurende een korte tijd keizer was (361 - 363), maar niettemin in de annalen en de geschiedschrijving een opvallende plaats kreeg en ook in de literatuur een aantal auteurs ertoe bracht zijn optreden te evoceren. Overigens hadden ook andere auteurs aandacht voor die markante keizer, ongetwijfeld een echte zalm. Maar goed, als tegen de stroom opzwemmen uitkomt bij reactionair handelen of de gang van de geschiedenis omkeren, dan zullen velen die zalm wel niet lusten.

Marcus Aurelius vertelt in de roman het verhaal van zijn leven en hoe hij een zeer gelovig christen was, tot hij, aldus Rosseels de lans zou geworpen hebben die Julianus doodde. En toen ging bij Aurelius het licht uit, begon hij te twijfelen aan de juistheid van zijn daden en zocht, maar vond ook bij de Griekse en bij de Latijnse kerkvaders nieuwe inzichten, zoals de spreker zegde, om uit het ongecompliceerde en zekere via een donkere reis tot andere opvattingen komt, christelijk, maar niet meer refererend aan wat in de 19de eeuw als katholiek werd en wordt voorgesteld.

Patrick Lateur heeft zich over dit aspect van het denken van Maria Rosseels niet verder uitgelaten, maar wel verwezen naar de invloed, van Augustinus en ook in "dood van een non" komt die kwestie aan de orde, want daar, in de erfenis van de familie Arnauld komt het jansenisme aan bod en Port Royal, dus ook komen Racine en vooral Blaise Pascal aan bod. Sabine zal via allerlei peripetieën bij de Arme Klaren terecht komen en niet bij een van de elitaire ordes, die voorbehouden waren voor de adellijke families en waar men een Arnauld zeker graag had zien komen. Maar ook het kloosterleven brengt haar geen oplossing en ze gaat uiteindelijk naar India. In deze zin kan men Dood van een non als een ontwikkelingsroman voorstellen, maar het schijnt niet meer aan de orde, de gedachte dat mensen doorheen hun leven, van een gedachteloos aannemen van de dingen die zijn gaat men doorheen een crisis - niet per se een geloofscrisis - om uit te komen bij wat men een loutering noemen. Ach, ook weer zo een woord dat nauwelijks blijk geeft van taalcreativiteit en erger nog, als gedachte helemaal uit de tijd. Zou het waarlijk zo wezen?

Bij het schrijven van dit stuk ga ik ook te rade bij DBNL, waarvan ik het bestaan zeer toejuich en waar ik graag in mag grasduinen. Even opvallend blijkt dan weer hoe hard de kritiek in vroeger jaren kon zijn. Aan "Dood van een non" wordt elke taalcreatieve betekenis ontzegt, de thematiek vindt men niet meer relevant en de verfilming kan ook al geen genade vinden. Het voordeel van zo een lezing als die van Patrick Lateur laat dus toe even in de tijd terug te stappen en dat verleden, het werkzame leven van Maria Rosseels, maar ook van al die anderen natuurlijk, te overzien, sine ira ac studio en diletto. Met volle goesting dus.

Patrick Lateur, als classicus, haast eerder nog begaan met de Griekse traditie dan met de Romeinse, herinnert de toehoorder eraan dat Maria Rosseels, ondanks haar relatief beperkte opleiding er toch in slaagde de Griekse en Latijnse kerkvaders te leren kennen en er zinvol mee om te gaan. Het boek "ik was een Christen" gaat dus over hoe de kerk inderdaad met macht bekleed is geworden en die macht in de grote wereld, maar ook in de beleving van mensen met die macht niet altijd even omzichtig en doordacht is omgesprongen. Een volwassen mens- en wereldbeeld ontwikkelen, binnen de kerk of daarbuiten, gaat niet over rozen, maar dat blijkt vandaag geen issue meer te zijn. Zou het daarom zijn dat we, ongeacht onze levensovertuiging en wereldbeschouwing zo gemakkelijk zwichten voor een overtuiging die geen loutering verdraagt?

Het is me na de lezing van Patrick Lateur duidelijk geworden dat ik de uitgangspunten van Maria Rosseels best opnieuw zou gaan bekijken. Het gaat er namelijk om we dezer dagen vele vormen van activisme kennen, voor het milieu, de gezondheid, de wereldvrede en de veiligheid, zodat we niet er niet omheen kunnen, dat als de vooropgestelde doelen niet gehaald worden vaak ook weer afvallig worden. Of erger nog, dichter bij wat men katholieken graag aanwrijft, zouden de hypocrisie beproeven te doen alsof we onze denkbeelden niet wijzigden, voor de buitenwereld en doen alsof we nog geloofden, maar thuis met de hele santenboetiek de vloer aanvegen.

Het verhaal van Gustaaf Vermeersch (1877 - 1924) laat dan weer een andere figuur zien, die moeilijk meer kan contrasteren met Rosseels en toch hebben ze iets gemeen, zoals ook Erik Vlaminck suggereert, want was Rosseels een dame die in een nog zeer mannelijke literaire republiek actief werd, dan was Vermeersch de echte arbeider, maar een die al gauw door kreeg dat hij Frans moest leren en een baan vinden bij een of andere overheidsdienst, de telegraaf, later zou hij treinwachter worden, toen nog een job met enige betekenis.

Erik Vlaminck vertelde zijn verhaal uit de losse pols, liet zien hoe het kon dat zo een drommel uiteindelijk toch ergens kon uitkomen, al bleek zijn roman "Last" een last om te lezen. Maar wat een leven, tragisch? Net als hij dus denkt dat hij iets bereikt heeft, dat hij, tijdens zijn jaren in Monceau-sur-Sambre een Vlaamse kring heeft opgericht, omdat er zoveel Vlamingen wonen, net als hij enkele novelles en kortverhalen gepubliceerd krijgt, net als... breekt de oorlog uit. Overheidsdienaren, onder meer bij de spoorwegen worden verzocht uit hun dienst terug te treden, maar Vermeersch blijft, zoekt en vindt aansluiting bij de groep van activisten en zal na de oorlog vluchten naar Nederland.

Deze mens die leed aan epilepsie en geheel terecht een self-made man genoemd kon worden, die dankzij onder anderen Emmanuel de Bom en August Vermeylen een aantal teksten gepubliceerd kon krijgen, raakte vergeten omdat zijn romans niet meer leesbaar zijn, maar zijn novelles kenden wel een nachleben en dat is toch ook wel een verdienste. Hij verzonk in het moeras van de repressie na WO I, waaraan velen wilden ontkomen door te vluchten naar Nederland, maar in Utrecht kon hij nergens terecht en uiteindelijk keerde hij berooid terug en in Aalst vond hij enige opvang bij een welwillende dame. Louis Paul Boon heeft aan hem een biografische nota gewijd, die is uitgegeven, maar dat lijkt voor onze talloze boontjesfans geen reden om zijn bemoeienis met Vermeersch na te volgen. Zijn job bij de spoorwegen was hij als landverrader kwijt, maar kan men hem wel verwijten dat hij niet terug trad uit de dienst? Was hij niet bevreesd geweest voor zijn dagelijkse bete broods? De idee dat mensen zomaar hun idealistische impuls afleggen of de tekenen des tijds anders lezen, blijft ook vandaag velen vreemd en velen onder hen werden voor zover ze in het bezette land gebleven waren na de oorlog vervolgd. Sommigen vluchtten, zoals Paul van Ostaijen, zoals Marcel Minnaert, zoals ook Gustaaf Vermeersch, maar alleen Minnaert lijkt in Utrecht een nieuw bestaan te hebben gevonden, Van Ostaijen kon  in Berlijn het hoofd nauwelijks boven water houden en Vermeersch, die stierf al in 1924, 47 jaar oud. Erik Vlaminck hield een sober en toch boeiend pleidooi want ook hij vindt dat in dit geval de mazen van het net te grofmazig zijn, zodat wel heel veel auteurs erdoor heen vallen.

Nu we ondergedompeld worden in een bij tijd en wijlen zeer Belgisch getinte herinneringsindustrie, moet mij van het hart dat men er wel erg veel moeite voor doet om de spanningen tussen Vlaams gezinde lui en la Belgique die achter het front - zelfs in de contacten tussen Frans van Cauwelaert en de regering, de koning ook - voortdurend aangewakkerd werden, in de vergetelheid te houden. De verhoudingen tussen de geschoolde militairen en de oudere militairen, die zich in hun Franstaligheid verschansten en de Vlaamse militairen, soldaten, hospieken die niet enkel profiteren wilden van hun kennis en vaardigheden, maar vaak ook de zorg op zich namen van soldaten die niet zo mondig en geschoold waren, hadden niet enkel een politieke betekenis, maar waren naar mijn aanvoelen ook het gevolg van veranderende inzichten. Die geschoolde soldaten, juristen, ingenieurs en artsen waren immers opgegroeid in de periode die Philipp Blom beschrijft als duizeling wekkende jaren en dat, helaas, komt de herinneringsindustriële opinieproductie niet goed uit. Terwijl Daniël van Ackere een mooi boek schreef over het activisme, de samenwerking in het bezette land van een groep Vlaamsgezinden die onder meer de Von Bissing-universiteit met beide handen hadden aangegrepen, wist in een boek over de Frontbeweging niet echt veel ten gunste van dit engagement te vertellen en de brede media versterkten dat beeld nog. De boog staat natuurlijk niet altijd gespannen, maar de Open Brief aan Albert 1, die in 1917 overal aan het front door plakploegen werden opgehangen, mag dan geen onmiddellijk gevolg gehad hebben, maar heeft wel de politieke Vlaamse Beweging gevormd. Gustaaf Vermeersch was in het bezette land betrokken bij het activisme, zoals er wel meer waren, maar hoe hij stond tegenover de reis van Borms c.s. naar Berlijn en de uitroeping van een onafhankelijk Vlaanderen?

Bij deze vraag ik mij af hoe het toch komt dat zoveel verstandige lieden er steeds meer toe geneigd lijken bepaalde aspecten van het nazisme te projecteren op het Duitsland van Kaiser Wilhelm II. Het antisemitisme was in Europa wijd verbreid, met de erfenis van Duitse Brit Houston Stewart Chamberlain die "Grundlagen des 19ten Jahrhunderts" schreef in 1899. Onder meer Margreet den Buurman beschreef in de zich wijzigende verhouding tussen Thomas en zijn jeugdidool Richard Wagner hoe de invloed van Chamberlain moet hebben meegespeeld. Nu mag men Thomas Mann in 1914 en zelfs nog bij de uitgave van zijn "Betrachtungen eines Unpolitischen" in 1918 wel zeker een nationalist noemen, maar vervolgens sloeg de twijfel toe. Dat nationalisme tot excessen leiden kon, mag men niet uit het oog verliezen, maar vandaag legt men zo gemakkelijk de schuld bij nationalisme, maar andere mens- en wereldbeelden hebben ook wel te maken met de verleiding tot excessieve uitwerkingen. En goed, er was de Alldeutsche Verband, maar hoe zat het in andere landen...?

Laten we ons niet in slaap wiegen. Staf Vermeersch kan men, zoals Erik Vlaminck het mooi presenteerde vooral zien zoals hij geweest moet zijn, een ambitieus iemand die zich op zeker ogenblik aansloot bij het activisme. Zijn redenen kennen we niet, maar zijn mentoren, zoals August Vermeylen hebben zich voor Vlaanderen ingezet, maar hebben wel duidelijk afstand genomen van het activisme. De redenen waarom de ene kiest voor een low profile en anderen zonder veel omzien kiezen voor dat activisme, waarbij een enkeling, zoals André Jolles (1874 - 1946), die wel behoorde tot de betere kringen in Nederland, kunsthistoricus was geworden,  inderdaad in 1933 koos voor het nazisme. Toch kan men de man, net omwille van zijn ontwikkelingen voordien, dus ook een professoraat in Gent, niet zomaar afschrijven als Nazi. Overigens zou Johan Huizinga in 1933 afscheid nemen van de oude vriend.

Het kan zo zijn en komt mij voor, zowel uit het verhaal dat Patrick Lateur als Erik Vlaminck hielden, dat we met het handelen, c.q. schrijven van mensen in een andere tijd wel eens verrast kunnen worden door de eigenzinnige positie die mensen innemen. Maria Rosseels, aan wie taalcreatieve innovaties ontzegd worden, bracht in de letteren in Vlaanderen, wel degelijk de ideeënroman tot leven, iets wat bij de meeste gecanoniseerde auteurs soms ver te zoeken is. Gustaaf Vermeersch lijkt eerder bij het naturalisme aan te sluiten, maar dan kan men zich wel afvragen of het naturalisme, zoals men het vaak voorstelt er enkel toe strekt de onvermijdelijkheid van 's mensen lotgevallen onder de aandacht te brengen. Zowel Louis Couperus als Cyriel Buysse hebben bijna nergens eenduidig dat verhaal gebracht. Bovendien, als je Hans Fallada, De Drinker, leest, merkt men hoe sterk die benadering van de menselijke biografieën ook de lezer kunnen meenemen in overwegingen die niet op het dagelijkse menu te vinden zijn en pas dan wordt literatuur interessant.

Daarom kan men de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde dankbaar zijn dat ze een tegenwicht wil bieden voor de aandrang van brede media om slechts enkele auteurs het huldigen waard te achten. Erik Vlaminck liet zien dat  een mens zich kan ontworstelen aan een uitzichtloos leven, maar finaal toch niet de weg vond om met diezelfde geestkracht een eigen leven te ontwikkelen. Dat Maria Rosseels om de verkeerde redenen wordt afgewezen, want haar discussie met het "volkskatholicisme", dat niet middenleeuws was, maar modern, gedragen door een uitgewerkte propaganda, die men vandaag over het hoofd ziet, mag men best als een bijdrage aan maatschappelijke debat voorstellen.

Laten we dus een nieuw net weven, met heel wat fijnere mazen, zodat niet enkel een paar grote haaien overleven, maar dat men de hele biotoop van de Vlaamse republiek der Letteren kan overzien. Iedereen zal wel zijn of haar voorkeuren hebben, maar ik zie er recentere, zoals Clem Schouwenaers of Paul Lebeau, die ook over Xantippe schreef, die ook best aandacht verdienen. Was Paul Lebeau door Maria Rosseels was geïnspireerd?  Lebeau was actief bij De Clauwaert die het werk van Rosseels uitgaf. Dus: Rosseels schreef "het woord te voeren past den man" waarin zij een verhaal over Xantippe bracht, waar Patrick Lateur vol van is, en die bundel essays en verhalen verscheen in 1957, Xantippe in 1959. Maar waarom zouden auteurs elkaar niet uitdagen en inspireren?

Bart Haers





[i] In DBNL vindt de geinteresseerde lezer een uitgebreid interview van Moritoen met Maria Rosseels, waarin een aantal aspecten van haar schrijverschap doorgenomen wordt: http://www.dbnl.org/tekst/_vla016198401_01/_vla016198401_01_0085.php

Reacties

Populaire posts