Geen wit gekalkte graven s.v.p.
Reflectie
De vergissing van
de bisschop
Over Maners en ethiek
Ik las het stuk van Tinneke
Beeckman en de vraag komt terug: waar gaat het om in de discussie over seksueel
misbruik door priesters? Waarom leeft die kwestie vandaag en wat zal men van de
kerk verwachten - als men niet meer gelooft?
Seksueel misbruik dient
vervolgd en door de rechter beoordeeld, met de nodige zorg voor de rechten van
slachtoffers en van de verdediging. Dat priesters zich al eens iets
permitteerden, vertelde een oudere man mij een kwart eeuw geleden, lag voor de
hand, maar soms waren ze miserabel en kon men er alleen maar medelijden mee
hebben. Hij wees erop dat machtsmisbruik minstens zo opvallend is gebleken,
maar daar werd al helemaal niet over gesproken. En vrouwen die klacht indienen
voor verkrachting krijgen lang niet altijd gehoor, als de dader een
machtsoverwicht heeft en maatschappelijk een zekere reputatie te verdedigen.
Kortom, de positie van
slachtoffers van seksueel misbreuk door priesters bedreven, was en is wel
degelijk precair. Maar die van priesters vandaag is ook precair omdat hun
morele autoriteit nu eenmaal aan gruzelementen ligt. De vraag is of we van om
het even wie alleen maar een onberispelijk gedrag mogen verwachten. Een aantal
jaren geleden werd bij een hearing in de Amerikaanse senaat een kandidaat
minister van justitie gedwongen zich terug te trekken omdat ze op enig moment,
als jonge academica een dienstbode zou gehad hebben die illegaal in het land
verbleef. Van een Attorney general, de titel van de minister van Justitie mag
verwacht worden dat die de wet altijd handhaaft en er zich altijd behoorlijk
aan weet te houden. Maar die kandidate was toen niet bezig met een politieke
loopbaan, was bezig met het organiseren van een druk familieleven en een
loopbaan aan de universiteit. Was er dan geen ruimte voor clementie, vanwege de
senatoren? De media? Duidelijk niet en dat valt te betreuren. Bovendien was het
slachtoffer, de dienstbode in dat gezin misschien beter af dan bij een gezin
waar men al helemaal over niet verborgen racisme dacht.
Het tweede probleem is dat
priesters, zeker zij die jonger zijn dan vijftig een immens probleem hebben:
zij werden niet meer opgeleid in overdrukke seminaries, maar zaten met enkele
medestudenten op een kluitje, kregen les in nagenoeg lege lokalen en wisten dat
ze niet aan de blikken van hun lesgevers konden ontkomen. Er waren ook andere
priesters, die hun opleiding niet kregen in het seminarie, maar gewoon eerst
naar de universiteit gingen om er te studeren en te leven. De seminaristen dezer
dagen zitten dubbel in de knel, want ze hebben geen gemeenschap waarop ze terug
konden vallen, maar slechts een paar medestudenten en buiten het seminarie was
er een totaal ander leven, waar ze aan zouden verzaken. Zowel Stendhal als Gerard Walschap schreven nogal scherp over de sfeer in seminaries, de ene rond 1830, de andere tijdens het interbellum.
Maar ook de opleiding zelf was
misschien niet meer adequaat, in die zin dat de lesgevers, zoals Peter Schmidt
wel beseften dat de jonge kandidaat-priesters beter bestand dienden te zijn
tegen de kritiek van de samenleving, van leken, maar tegelijk bestond er geen
geschikte methode om daarmee om te gaan. In zekere zin heeft de suggestie die
ik ooit hoorde wel zin, dat priesters er vele redenen toe hadden zich te
bekwamen in Zen of Tao omdat ze op die manier bepaalde kwaliteiten zouden
ontwikkelen die hen meer bestand zouden maken tegen de eenzaamheid, tegen de
verleidingen in deze wereld. Het gaat in een ruimere zin om wat Michel Foucault
zelfzorg noemde, die primordiaal mag heten wil men op een overtuigende manier
aan zielenzorg, aan pastorale zorg willen doen.
In die zin hebben we te maken
met mensen die wel menen en het goede willen doen, maar het blijft evenzeer
zorgwekkend dat ze niet altijd voldoende verweer hebben tegen bijvoorbeeld
eenzaamheid. Het is de opdracht van de kerk dit aan te pakken, zoveel is zeker,
maar de buitenstaanders kunnen dan wel kritiek uitoefenen op individuele
priesters, maar soms kan men zich aan de indruk niet onttrekken dat deze
priesters voortdurend onder vuur liggen zonder zich nog te kunnen verweren.
Heeft mevrouw Tinneke Beeckman
gelijk als ze aangeeft dat de kerk op een aantal domeinen van moreel, van
seksueel gedrag strenger optreedt dan de wetgever, maar zonder daarom te
stellen dat ik het eens ben met de kerkelijke voorschriften, mag de kerk best
een eigen ethisch kader voorop stellen. Wat de lankmoedigheid ten aanzien van
priesters die zich aan jonge jongens vergrepen hebben, denk ik niet dat er
vandaag veel ruimte voor twijfel overblijft. Aan de andere kant, blijft het
moeilijk vol te houden dat men zomaar iemand uit zijn of haar ambt zetten bij
afroep. De bisschop kon dit vragen aan Rome, om een priester die zich ernstig
misdragen heeft en mensen in hun ongeluk gestort hebben, tot de lekenstaat
terug te zetten. Ook gelovigen zouden dit kunnen ondersteunen, eventueel
afdwingen dat de bisschop stappen onderneemt, maar buitenstaanders, leken die
niet geloven?
Ook de morele autoriteit die
men priesters toedicht of juister, ontzegt, blijft zorgen voor ongenoegen. Het
zal dus zaak zijn dat wie iemand a priori geen morele autoriteit toekent, niet
te horen als het publiek over de schending van dat vertrouwen komt te spreken.
En ja, vroeger waren parochianen zelden bereid kwaad te spreken van een
pastoor, ook als die openlijk dronken de communie deelde. Vandaag zijn er nog
weinig parochiepriesters die echt op handen gedragen door hun parochie. En hun
morele autoriteit is al helemaal verzwonden in de ogen van de goegemeente, maar
soms hebben gelovigen wel iets aan priester, als die erin slaagt menselijke
raad, vertroosting te bieden.
Cruciaal is natuurlijk de
kwestie hoe iemand met een bezwaard geweten andere mensen moreel kan bijstaan
en leiding geven aan mensen in nood of personen die vragen om verlichting.
Michel Foucault stelde zich daar tijdens zijn laatste academiejaar aan het
Collège de France vragen over, waarbij hij de kerk aanwreef dat ze de klassieke
zelfzorg had omgevormd tot pastorale zorg, waarbij precies dat cultiveren van
het eigen hofje buiten beeld geraakte. In de burgerlijke cultuur van de 18de
eeuw en later ontstond een traditie van zelfzorg middels dagboeken, waarin men
de eigen vragen en onrust neerschreef. De biechtpraktijk is zo te zien sterk
terug gelopen en de vraag is wanneer en hoe priesters nog tijd hebben om met
gelovige leken een ernstig gesprek te hebben en waarover dat dan gaan kan.
De "Maner" was en is
iemand die andere mensen hun (zondig) gedrag voorhield en voorhoudt en
natuurlijk niet kon zeggen dat ze wel naar zijn woorden moeten luisteren, maar
niet naar hun daden kijken. Maar tegelijk was en is het wel zo dat we
gemakkelijk tot gedachteloos handelen bereid zijn, als de verleiding te sterk
wordt bijvoorbeeld. Maar er zijn meerdere manieren denkbaar om met elkaar in
gesprek te gaan, waarbij een zekere subtiliteit, een vriendelijk onderzoek naar
inzichten en keuzes meer zullen bereiken dan een donderpreek. En dat is
natuurlijk waar we meer vertrouwd mee zijn, al denk ik niet dat er nu nog veel
dominicanen in onze contreien zijn die zomaar eens donder en bliksem zullen
afroepen van op de kansel over al die ongeleide projectielen die de parochianen
zijn. Wie houdt dan vandaag zichzelf, wie houdt medemensen nog een morele
spiegel voor? Het is niet nodig, zegt men, maar zijn we daar zo zeker van? En
was de pastoor van weleer een maner? Of iemand die zalvende praatjes hield?
Misschien was Priester Adolf Daens wel een Maner, maar niet zijn onderpastoor -
ik heb het over de film - die graag vlug promotie maken wilde?
De bisschop van Brugge had
beter die benoeming in Middelkerke niet kunnen doen, maar zou het tegelijk ondenkbaar
zijn dat zo een man die vijf jaar lang onder de hoede van justitiemensen heeft
gestaan, zelf ook tot inzichten is gekomen, over zichzelf, zijn
gemoedstoestand, verlangens en eventueel tot acceptatie van zijn priesterlijke
staat is gekomen? Ik weet het niet, want ik ken de man niet. Maar het maakt me
wel kregel als men hem en anderen het vermogen tot introspectie ontzegt. Want
dat is het zere been, dat men ervan uitgaat dat wie eens in de fout is gegaan
niet meer kan deugen. Ik herinner mij nog de tijd dat er in Waarschoot 1
pastoor en drie, even zelfs vier onderpastoors waren, die al eens met elkaar
overhoop lagen. Vandaag is er geen residerende pastoor meer en is de oude
pastorij een politiekantoor geworden. In een tijdspanne van 45 jaar is de
samenleving onnoemelijk veranderd en laten we vooral de zegeningen tellen, maar
toch, als men rondom zich kijkt en merkt dat er wel meer mensen zijn die aan
eenzaamheid lijden, omdat ze slechts zelden tot een goed gesprek, beter nog,
tot eenstemmig zwijgen kunnen komen, dan valt het toch niet te ontkennen dat
die geestelijke nood hoog is.
Men kan natuurlijk niet meer
beweren dat alleen priesters van de RKK die geestelijke nood invulling kunnen
geven, zinvolle antwoorden kunnen geven. Meer nog, wie kan er vandaag nog wel
aan een spirituele vraag tegemoet komen? De tijd van de sekten zou, naar blijkt
uit de berichtgeving, achter ons liggen, al zijn er natuurlijk jongeren die
zich tot de Islam bekeren of zeer bereidwillig gaan vechten voor het herstelde
kalifaat. Maar van de RKK, zegt men overtuigd, valt er geen heil meer te
verwachten - vroeger klonk het net andersom en was er buiten de RKK geen heil
te verwachten. In de geseculariseerde samenleving valt die evolutie wel te
begrijpen en tot op zekere hoogte ook toe te juichen. Maar of men over het
menselijke bestaan alleen kan denken in termen van wetenschap, valt toch ook
nog maar eens te onderzoeken, want nu hebben we begrepen dat een gelukstip
involgen ons 6 maanden weldadigheid oplevert en ook nog eens versterkt dat
gevoel goed te hebben gedaan nadien. Het was het lezen van het boek over Leszek
Kołakowski dat mij er opnieuw van doordrong dat men van de kerk en de priesters
veel kan zeggen en fraai was het vaak niet, maar toch, de ander kant moet men,
zoals de Poolse filosoof stelde, ook onder ogen zien en dan blijkt dat gelovige
mensen en de bedienaren ook wel eens goede dingen gedaan kunnen hebben, zelfs
als we het dan niet over mirakels hebben.
Tot slot kunnen we ons
afvragen of men als buitenstaander, niet-gelovige wel zoveel belang aan
binnenkerkelijke aangelegenheden hoeft te besteden. Als er sprake is van
misbruik en de rechter vonnist daarover, dan is er duidelijkheid. Behoudt de
rechter enige twijfel en komt er geen straf, wat moet men dan doen? Bij
zichzelf te rade gaan, zoveel is gebleken. Accepteren dat mensen tot inkeer
komen, maar dat evenwel lijkt in deze geseculariseerde samenleving niet meer
aan de orde en misschien is dat wel belangwekkender dan de vraag of de maner
zonder zonde moet wezen. Maar wat hebben we aan wit gekalkte graven?
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten