Subsidiekunsten en de valstrik van de lijstjes
Brief
aan
Annelies Verbeke
steunbetuiging en toch een paar vragen
Brugge, 21 november 2014
Mevrouw Verbeke,
De brief die u voorlas in het Salon van
Boekhandel Dereyghere, gaf me te denken, maar ook het gesprek over het
doodsbericht dat Tom Naeghels in DS publiceerde bezorgde mij vooral ergernis.
De reden mag eenvoudig zijn: de mens zal geen kunst maken, maar er zijn tal van
mensen die hun verbeelding in gestolen uren de vrije loop laten. Zelfs als er
geen beroepskunstenaars meer zouden zijn, zouden er nog mensen bereid zijn met
beelden, kleuren of woorden te spelen en tot iets te komen waar ze trots op
kunnen zijn. Kunst is des mensen en wie het alleen maar een linkse hobby vindt,
kan bij mij geen genade vinden. Ik ken teveel bourgeois die kunst koesteren en
er veel voor hebben om kunstenaars opdrachten geven, soms gewoon financieel te
ondersteunen. Wie naar de kunstwereld voor 1914 in dit land kijkt, merkt dat de
overheid zeer afwezig was, terwijl het kunstenaars redelijk voor de wind ging.
En ja, je had er in vele richtingen, zodat ik uw kritiek wel volgen kan, dat
men kunstenaars niet voor een gat moet proberen te vangen.
Je had Ensor, Rik Wouters en Constant
Permeke, maar ook Frans Masereel en we kunnen ons maar een idee vormen van de
rijkdom van het artistieke kleurenpalet van deze kunstenaars - hoelang zou deze
lijst niet uitvallen, als we ze allemaal zouden noemen? - maar ook van hun
politieke inzichten, waarbij net Frans Masereel een heel bijzonder mens is,
waar we vandaag ten onrechte nog weinig over horen. Dat hij er een
communistische en een principieel pacifistische visie op na hield en veel
verder ging dan gewetensbezwaarden vijftig, zestig jaar later, zou bekend
moeten zijn en veel verder kan ik niet van hem af staan, want ik vind dat een
natie zich dient te kunnen verdedigen - wat in onze tijd impliceert dat we
solidair zijn met de andere leden van het bondgenootschap en vooral dat we in
Europa samen onze grenzen moeten verdedigen, zonder daarom een offensieve
militaire macht ontwikkelen - maar toch kan ik werken van Frans Masereel zeer
waarderen. Het punt is immers dat ik zijn weerstand tegen de (Belgische)
overheid in verband met zijn legerdienst heeft doorgedreven tot en met asiel
zoeken in Zwiterland waar hij humanisten als Stefan Zweig en Romain Roland
ontmoette.
U schrijft dat uw tekst oeverloos lang
werd omdat u te veel namen en voorbeelden wilde aanbrengen, maar is het niet zo
dat elk kunstwerk an sich gewaardeerd moet worden en dat vervolgens ook elke
kunstenaar er soms vrij eenzaam aan blijkt te wrochten, aan hun oeuvre. Hoe
komt het dan, vraag ik mij af, waarom we kunstenaars alle in dezelfde politieke
en ideologische hoek stoppen? Zouden "zij" daar zelf aanleiding toe
gegeven hebben? Ik ken er alvast een, een zeer verdienstelijk tekenaar, die ook
les gaf op Sint-Lucas en later ging lassen, om het leven van den arbeider te
delen - terwijl hij uit een gezeten familie kwam. Maar als mens kon ik hem zeer
waarderen en zijn tekeningen kon ik best wel appreciëren. Maar links was hij
dus ook, in een tijd dat links bij jongeren een grote aantrekkingskracht had.
Het gaat erom dat de staat op enig moment
besloten heeft dat men kunst diende te ondersteunen en vervolgens de kunst
democratiseren en daaruit is, vrees ik, de aversie gegroeid tegen kunstenaars
die aan het subsidie-infuus liggen: als de staat, de volksvertegenwoordiger
eenmaal beslist heeft dat zij, de overheid waardevolle kunstwerken diende aan
te kopen en vervolgens, dat theatergezelschappen en operahuizen, maar ook musea
gesubsidieerd dienden te worden, ontstond er een paradigmashift, want de
kunstenaars achtten zich ineens ontslaan van het eten van genadebrood, terwijl
ze met het manna van de overheid konden doen wat ze wilden, dachten ze.
Ik ben tijdens mijn collegejaren enkele
keren naar het theater moeten gaan met school, waar ons geëngageerd schouwspel
werd geboden, soms waren het draken, soms kon het me wel aanspreken, omdat het
goed gebracht werd en de boodschap niet drammerig in onze houten koppen werd
geramd. Maar de mooiste ervaringen? Een uitvoering van Oidipous in het kader
van Europalia Griekenland, waar het matineepubliek van leerlingen uit alle
hoeken van het land niet wist hoe ze van de gewijde ruimten, toen al in mijn
aanvoelen, konden genieten. Toch viel de uitvoering in het Grieks mij best mee.
Ook een ballet in de Koninklijke Vlaamse Opera in Gent kon ik waarderen,
Gisèle, maar ook moderne dans, of beter, klassiek moderne dans, met Béjart op
kop natuurlijk.
Gaandeweg ging ik bedenken dat voor een
deel absolute kunst, dat wil zeggen muziek maar ook dans, mijn aandacht trokken
omdat er geen specifieke boodschap in leek te zitten, maar dat werk van Glass
of Reich me dan weer niet raken kon. Het werd een ontdekkingsreis, om te zien
hoe vandaag juist kunst mogelijk was, die over deze tijd zou gaan. Literatuur,
theater, film leken dan weer zeer geschikt, maar er mij van bewust wordende dat
een auteur als Frederik van Eden een geëngageerd schrijver was geweest, terwijl
men de indruk kan hebben dat Louis Couperus schreef om het publiek aangenaam te
onderhouden, begon ik wel de kracht van Couperus te ervaren... en dat geldt dan
ook voor Felix Timmermans, ook voor het werk van Hubert Lampo, hoewel sommigen dat als een blijk van
onvermogen, of beter een gebrek aan onderscheidingsvermogen zullen afserveren.
Maar Lampo, Daisne, zelfs Berkhof hebben ook wel boeken geschreven die nu nog
het lezen waard blijven. Overigens, voor sommigen is alleen het beste goed
genoeg en soms lopen ze daarmee verloren in de lijstjescultuur.
De werking van musea wordt nu in sterke
mate gedragen door de overheid, wat op zich dus begrijpelijk is, maar de
betrokkenheid van burgers, rijke en minder rijke op de proef stelt. Koppelt men
dit aan de gedachte dat de autonomie van de kunstenaar ertoe zou moeten leiden
dat men het publiek mag minachten, dan voelt een toevallige bezoeker zich licht
een ongenode gast en kan hij er weinig mee. Echte kunstenaars doen dat niet, al
schreef Multatuli in een van zijn brieven aan Fanny "Publiek, ik haat u
innig", maar juist dat bijwoord laat zien dat ook Eduard Douwes Dekker
niet zonder de waardering van zijn publiek kon.
Een ander facet heeft te maken met een
vraag die ik me al langer stel, vaker dan men zou denken en die betreft de
vraag naar urgentie en actualiteit van kunst. Aan de ene kant kan ik van oude
kunst genieten, zoals velen, wel wetende dat het geen kunst is de kruisafneming
van Christus door Rubens te loven, maar het is moeilijker minder bekende
auteurs, schilders, beeldhouwers naar waarde te schatten, iemand als Gerard
Holmens, van wie men aan het Leopold II-park "Ruimtelijke
zelfstandigheid" kan zien en bewonderen. Gerard Holmens behoorde tot die
kunstenaars die zich graag omringden met welstellende burgers, die op hun beurt
graag met hem gezien werden. Maar los van het societygebeuren was er toch iets
in het werk van Holmens dat mij niet zomaar op flirten met de moderniteit leek.
Soms gaf hij blijk van een grote inventiviteit, wat het thema aangaat en wat de
uitvoering betreft.
Een andere vaststelling die ik tijdens
mijn jaren van vorming kon doen, komt voort uit het lezen van Hermann Hesse,
vooral "Das Glasperlenspiel", waarin hij toont hoe kunst doods kan
voortleven, zonder nog verder creatieve impulsen te geven. In die roman
beschrijft Hesse in deze utopische roman en meerdere opzichten ook een
Bildungsroman een gesloten gemeenschap van mannen die zich alleen maar met
kunsten en wetenschappen inlaten, maar niet meer met het oog op het uitbreiden
van het repertoire of het verder creatief doende zijn met de verworven
mogelijkheden. De kunst diende niet tot stichting of tot aangenaam vertier,
maar de muziek van Bach, schilderijen en architectuur stonden ten dienste van
een uitermate ingenieus spel, waarin kunst, filosofie, wiskunde en religieuze
tradities voortdurend als formules aan elkaar worden gelinkt, maar net daarom
niet nieuws mochten gaan betekenen, want die lag immers vast - in die zin was
voor Het Kralenspel de eerste post-moderne roman. Mevrouw Verbeke, uw tekst
geeft er aanleiding toe te geloven dat u deze situatie ook zeer ernstig zou
nemen en dat u niet houden zou van doodse kunst. Het probleem, zoals Hesse
aangeeft, was dat tijdens de twintigste eeuw alles gebanaliseerd was geworden,
zowel de hoge als de andere cultuur, waarbij alles anekdotisch in de media werd
behandeld en vaker dan nodig afgeserveerd.
Het is op dit punt dat ik uw mening deel,
dat kunst niet enkel een geweten hoeft te schoppen, dat kan en zal wel eens
nodig zijn, maar het vormt niet de kern van de artistieke activiteit. Als die
er al is, denk ik dan, bestaat die erin het banale en het routineuze dat een
waarde heeft voor ons, individuele mensen, juist wel betekenis te geven. Men
kan niet zeggen waarover kunst hoort te gaan of wat er niet aan bod mag komen,
want dat is voor kunstenaar net een reden om er zich toch aan te wagen, het
onzegbare toch gezegd te krijgen, waarbij elk medium eigen kansen biedt. Maar
als liefhebber kan ik dan toch niet anders dan vaststellen dat sommige dingen
mij aanspreken en andere, helaas, mij koud laten, al roemt iedereen met naam en
faam die creatieve explosie.
Maar u heeft gelijk, er zijn vele
kunstenaars m/v en die hebben elk hun eigen verhaal, dat zich in hun werken
laat aflezen, ook de evolutie die ze zelf doormaken. Maar als ik denk aan het
werk van Claude Vandenberghe, dan zie ik weinig aandacht bij het publiek en
zelfs Hesse, Mann, komen niet zo vaak ter sprake, wat dan ook weer geldt voor
Stendhal. Natuurlijk hoeft de krant De standaard niet elke dag over Mann of
Stendhal te schrijven, over Couperus of Anna Seghers - verdorie, alweer zo een
linkse madamme - maar het blijkt soms zo moeilijk voor recensenten in de brede
media om er een brede horizon op na te houden. Het beste is nauwelijks goed
genoeg? Ik denk dat in de kunst de mogelijkheid om echt hiërarchiën aan te
leggen, zeer bewerkelijk is, want dan zou men eerst alle werken van een auteur
moeten lezen en dan nog eens alle werken van alle andere auteurs en daartoe
volstaat een mensenleven niet. Hans Keislon? Een Duitser die naar Nederland
kwam in 1934 en daar na de oorlog als psychiater - na de hele artsenstudie te
hebben hernomen - maar ook een schrijver, kon al gauw mijn interesse wekken.
Dat een boek in de VS, c.q. in de New York Times de hemel werd ingeprezen, was blijkbaar voldoende om hem te gaan
waarderen, terwijl iedereen die zijn "In de ban van de tegenstander"
las, best begreep dat men hem ook wel vroeger had mogen ontdekken. Zo gaat het
nu eenmaal, zegt men mij dan, maar ik weet niet of het klopt. Recensenten
bepalen wat goed is en wat niet, denkt men wel eens, maar er bestaan vele
clusters van kringen van kunstliefhebbers die het oordeel van de recensent
afwijzen, niet meer vertrouwen. Daar zit een curieus probleem, want die
recensenten en opiniemakers lijken het beeld te bepalen dat de lezers er dan
wel aan overhouden.
Men kan er dus niet omheen dat het omgaan
met kunsten niet altijd geheel spontaan verloopt, maar evenzeer dat er
opiniemakers door de wandelgangen rondwaren die het authentieke beleven van
kunst, zowel creatief als receptief, wel oppikken, hoewel het vaak buiten de
geijkte kanalen te bespeuren, te ervaren valt. Op dat vlak had Radio 3, heeft
Klara een stevige reputatie en moeten wij luisteraars ook tijdig Klara onze
steun betuigen. Maar anderzijds, zoals u zegde, mag Canvas wel meer
inspanningen doen. Goed dat "Alleen Elvis blijft bestaan" er is, maar
een gewoon boekenprogramma, dat moet toch ook kunnen en misschien zal het tijd
kosten voor iemand er staat, zoals het
François Brusnel ook enige tijd vergde om "La grande Librairie" bij
het publiek te krijgen. In Nederland laat
Wim Brands met "boeken" presenteert, laat zien dat hij goede
gesprekken over zeer onderscheiden boeken kan voeren. Zo heeft hij zowel
poëten, romanciers en wetenschappers over de vloer, taalkundigen en filosofen
die elk hun eigen verhaal kunnen, net als de grote schare biografen die
Nederland rijk is en die een opvallend licht werpen op het leven van
wetenschappers, scheepslui, ondernemers en kunstenaars, zodat de rijkdom van
het Nederlandse culturele leven toen en nu telkens weer in de verf gezet wordt,
net als de strijdbaarheid van die figuren, zoals Ferdinand Domela Nieuwenhuis,
die heel wat heeft bijgedragen aan het sociale leven en de sociale strijd.
Ook u zegde dat de kunstwereld soms
onderhevig blijkt aan marktdenken, maar misschien gaat het eerder nog om
machtsgroepen, die proberen de smaak van een breder publiek wensen te
controleren. Dat het debat over de subsidieverslaafde kunstenaars ook mij in
het verkeerde keelgat schiet, dat de schraalheid van aanbod binnen de brede
media soms kan enerveren, geef ik u graag mee. Maar u heeft gelijk als u de
uniformiteit en het conformisme binnen de kringen van kunstenaars ter discussie
stelt, want dan belanden wij bij veralgemeningen die de toets der kritiek niet
verdragen kan. Ook volg ik u zeker als u het zo voorstelt dat kunstwerken
mensen kunnen verenigen en verbinden, want ook het esthetische leven in een
samenleving heeft ook al lijken zowel kunstenaars als kunstliefhebbers al te
graag op zichzelf te willen vertrouwen. Maar net een goed gesprek over een
tentoonstelling, een voorstelling in het theater kan zoveel aan de orde
brengen, dat het vriendschappen versterkt. Want moet ook niet gezegd dat over
de omgang met een kunstwerk zo zelden een goed gesprek mogelijk blijkt. Soms
kan het en dan wordt het werk er alleen nog maar indrukwekkender om. Maar ook
dit, een gesprek kan aan onze twijfel een kleur geven, waardoor we desondanks
het werk zelf weer betekenis krijgt. Wonder is het, maar geen wonder, want
kunst en taal zijn zeer specifiek menselijke gaven.
Daarom schrijf ik u deze brief, ter
ondersteuning van uw pleidooi voor een eerlijker bejegening van kunstenaars,
maar ook voor een meer positieve, zelfs optimistische bejegening van kunst, ook
al valt het voor dat een werk ons niet even goed bevalt als anderen. Maar van
een ding ben ik wel overtuigd, zolang mensen mensen blijven en zich willen
uitspreken zal er kunst bestaan, want kunst verrijkt het leven en wie meent dat
alleen de wapensmeden ertoe doen, dwaalt, lijkt mij, want iemand moet het
droeve lied van de smid toch kunnen vertellen, op muziek zetten en uiteindelijk
uitvoeren, toch?
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten